Wij leven in een informatie-maatschappij. Onze samenleving draait op en om informatie. Gegevens (data) vormen een steeds belangrijker grondstof. Meer data is meer informatie. Wie meer informatie heeft, heeft meer macht.
Grote multinationals als Google en Facebook, drijven op de winst gemaakt met persoonlijke gegevens die ze verkopen aan allerlei bedrijven, organisaties en politieke partijen om gepersonaliseerde advertenties, selectieve en gefilterde informatie te sturen naar specifieke doelgroepen. De politie verzamelt data over burgers en woonwijken om haar predictive policing strategie uit te kunnen voeren. De nieuwe Wet Inlichtingendiensten en Veiligheid (WiV) geven de AIVD en de MIVD meer legale ruimte om informatie te verzamelen over de burgers. Deze datavergaring gaat ten koste van de privacy van de individuele burger. Bovendien worden op basis van deze gegevens door abstracte algoritmes onverantwoordelijke besluiten genomen die het leven van individuele burgers treffen. De politie, de mediagiganten, de overheid, ze willen allemaal zoveel mogelijk informatie hebben over personen om hun gedrag te voorspellen en daarop hun inzet af te stemmen.
De Kamer heeft als volksvertegenwoordiging een belangrijke rol bij het controleren van de gangen van de overheid door de burger. Om die controle uit te kunnen oefenen heeft de Kamer informatie nodig.
Ook bij het recente debat over de nieuwe WiV ging het om informatie. Het ging over het heimelijk vergaren van persoonsgegevens, over het verantwoorden daarvan en over het delen van persoonsgegevens met anderen.
De voorstanders van de nieuwe wet WiV gaan er vanuit dat er voldoende controle is ingebouwd in de wet. De wet zou voldoende garanderen dat er geen misbruik kan worden gemaakt door de AIVD en de MIVD van de mogelijkheden die de wet biedt om ten behoeve van onze veiligheid burgers af te luisteren. Maar een wet is iets anders dan de uitvoering ervan in de praktijk. Mijn bezwaar tegen de nieuwe wet WiV is dat er ten onrechte vanuit wordt gegaan dat de diensten alle informatie die betrekking hebben op haar besluiten en aktiviteiten deelt met de verantwoordelijke ministers en de toetsingscommissie en dat de Kamer de nodige controle kan uitoefenen op wat er onder verantwoordelijkheid van de Ministers van Binnenlandse Zaken en Defensie gebeurt. En dat deze toetsing mogelijk is binnen de beperkte tijd die beschikbaar is gezien de urgentie van de door de dienst voorgestelde interventie. In het bijzonder in het veiligheidsdomein is de veronderstelde openheid echter niet aan de orde. We horen regelmatig dat het niet in belang van de zaak is openheid van zaken te geven over “interne processen’’. Informatie delen zou economische belangen en veiligheidsbelangen schaden.
Uit het dividenddebat blijkt voor de zoveelste keer hoe moeilijk het is voor de Kamer om die informatie boven tafel te krijgen die nodig is om behoorlijk controle te kunnen uitoefenen op de regering, in het bijzonder op het kabinet. Stukken worden achtergehouden, geheugens worden gewist, er wordt een mist opgetrokken door woordenbrei en afleidingstactieken. De ministers zijn vaak ondeskundig op het gebied van de inhoud van hun ministerie (“het ligt buiten mijn comfort-zone’’ noemde Minister van Defensie Bijleveld dat onlangs in een interview) en in hoge mate afhankelijk van de informatie die de diensthoofden en andere ambtenaren met hun delen. Toch zijn de ministers formeel verantwoordelijk voor wat er gebeurt. Zo wordt er een formele muur opgetrokken waarachter de werkelijk verantwoordelijken hun onzichtbare werk kunnen doen. De formeel verantwoordelijke rest in het debat met de kamer niets anders dan gestamel en geschipper tussen trouw aan beleid en kabinet enerzijds en geloofwaardigheid anderzijds. Een geschipper waarvan de waarheid het eerste slachtoffer is.
“Hoe kunnen wij er als Kamer zeker van zijn dat wij de informatie krijgen die wij nodig hebben om ons werk te kunnen doen?’’ vroeg Lilian Marijnissen in het dividenddebat (VK 26-04-2018).
De vraag stellen is haar beantwoorden: het is een kwestie van vertrouwen. En daar zit precies het probleem.
Het vertrouwen in de politiek, in Den Haag, in de regering is tanende. Bij veel burgers is het al volledig verdwenen. De meesten van hen keren zich dan ook af van de (landelijke) politiek.
Dat is funest voor een samenleving. Wanneer burgers zich niet meer serieus genomen voelen en het idee krijgen dat de bestuurders en de politiek verantwoordelijken telkens wegkomen met slimme woordspelletjes en wollig taalgebruik terwijl ze de zaak belazeren dan komen burgers op den duur in opstand. Wanneer onze regering het volk voor de kosten laat opdraaien van een maatregel die voordelig is voor buitenlandse grootverdieners zonder daarvoor verantwoording af te leggen dan is het niet vreemd wanneer burgers voor eigen gewin gaan. De burger zal zich steeds meer tegen de overheid opstellen. De burger zal zich steeds vaker verzetten tegen regels en wetten van de overheid.
Als de overheid haar beleid niet verantwoordt tegenover onze vertegenwoordigers in de Kamer moeten wij als burger ons dan nog verantwoorden tegenover de overheid?
De veiligheid is in het geding. Kabinetsleden zouden hun gedrag moeten veranderen en opener naar de burger en haar vertegenwoordigers moeten zijn in plaats van de burgers te minachten en te pleiten voor instrumenten om de burger op heimelijke wijze af te luisteren in plaats van een open dialoog met haar te voeren. De veiligheid van onze samenleving is niet gediend met een wet die door het kabinet wordt doorgevoerd met minachting van de bezwaren die een groot deel van de burgers er tegen heeft.
De letter van de wet WiV kan nog zo goed bedoeld zijn ik heb er geen vertrouwen in dat de regering de Kamer en daarmee de burger de nodige informatie zal geven zodat deze in staat is te controleren of de diensten zich wel aan de wet houden. Daarom ben ik tegen de uitbreiding van bevoegdheden van de veiligheidsdiensten.
De recente vertoningen in de kamer waarin het kabinet of een minister of staatssecretaris voor de Kamer verantwoording moest afleggen hebben er bij veel Nederlanders toe geleid dat de laatste restjes vertrouwen in de regering zijn verdwijnen. Dat is diep en diep triest.
De regeringspartijen mogen hopen dat het geheugen van de burger net zo slecht is als dat van de leden van het kabinet zodat ze bij de volgende verkiezingen gewoon weer op de VVD, D66, CU of CDA stemt.
Tot slot nog een kanttekening over het begrip liegen en wat wij “gewone’’ burgers “normaal’’ conversatiegedrag noemen.
Iemand die niet de waarheid spreekt hoeft nog niet te liegen. Liegen doet iemand wanneer deze tegen beter weten in beweert dat iets het geval is terwijl dat dus niet zo is. Oftwel: liegen doet iemand wanneer deze niet de waarheid spreekt terwijl hij of zij op dat moment wel weet wat waar is.
Het is dus moeilijk om te bewijzen dat iemand liegt. Hij of zij kan altijd zeggen ik wist niet anders, of mijn geheugen liet mij in de steek, of ik was onder invloed van pillen of alcohol. Voor een overtuigend bewijs zijn andere middelen nodig om aannemelijk te maken dat er gelogen wordt. Er zijn heel wat mensen in naam van de wet veroordeeld door rechters met heel wat minder bewijs dan in het memo-debat tegen Rutte is opgevoerd.
Liegen kan nog onderscheiden worden van misleiding (deceptie). Er is sprake van misleiding wanneer iemand moedwillig de suggestie wekt bij anderen dat iets het geval is terwijl hij of zij weet dat dat niet zo is. Bewust informatie achterhouden die de ander nodig heeft om een goede interpretatie van het gezegde te kunnen geven is een vorm van deceptie.
Wanneer Rutte zegt “ik heb geen herinnering aan een memo’’ terwijl hij daarbij een eigen interpretatie aan de term memo geeft waarvan hij weet dat deze niet de interpretatie is die de ander bij dat woord heeft, dan is dat misleiding. Rutte moet dan zeggen wat hij precies onder memo verstaat zodat er niet achteraf nog eens over gesoebat hoeft te worden. . Dat is wat wij “gewone’’ burgers “normaal’’ conversatiegedrag noemen. (Het voldoet aan de conversationele implicatie regels van Grice, zoals de politicus die communicatiewetenschappen of iets dergelijks heeft gestudeerd zich nog zal herinneren.)
“Oh u bedoelde zoiets? Maar dat is geen memo, dat is een kattebelletje.’’
Politici. Bah!