Inleiding
De recente toeslagenaffaire bij de Belastingdienst heeft opnieuw de vraag opgeroepen hoe het met de verantwoordelijkheid gesteld is van de mensen die bij deze affaire beroepshalve betrokken zijn: de uitvoerende ambtenaren en hun direct leidinggevenden enerzijds, de Ministers en staatssecretarissen van de direct betrokken ministeries anderzijds; en de politiek, de Tweede Kamer, vertegenwoordigend de burger, in haar functie als controleur van de overheid.
Verantwoordelijkheid is problematisch geworden door de complexiteit van de organisatie van ons werk en de samenleving, waarin in toenemende mate gebruik gemaakt wordt van intelligente systemen die uitvoerende taken overnemen. Het werk, de arbeid wordt al maar abstracter, onpersoonlijker. De vraag wie er verantwoordelijk is roept de vraag op of er wel iemand verantwoordelijk kan zijn voor gevolgen van handelingen die moeilijk als handeling van een concreet aanwijsbaar persoon gezien kunnen worden. Om in de ontstane leegte te voorzien zijn er wetten en regels waarin verantwoordelijkheden worden vastgelegd door deze samen met de bevoegdheden en plichten te koppelen aan functies. De wet kent verantwoordelijkheid toe aan uitvoerders van functies in het georganiseerde systeem. Wetten en regels werken echter niet. Anders dan computerprogramma’s worden ze niet automatisch door een apparaat uitgevoerd. Het toekennen van morele verantwoordelijkheid is een handeling die niet gezien kan worden als een handeling (van een spreker of wetgever) die daadwerkelijk uitgevoerd is wanneer haar intentie niet wordt beantwoord door de daadwerkelijke persoonlijke uitoefening ervan door degene aan wie de verantwoordelijkheid wordt toegekend. Vergelijkbaar met de handeling waarschuwen, een handeling die pas werkt wanneer deze als zodanig door de luisteraar wordt opgevat en in daden, die het gevolg zijn van het gewaarschuwd zijn, wordt omgezet. Zonder de daadwerkelijke uitoefening van de ministeriële verantwoordelijkheid door de minister vanuit een persoonlijke betrokkenheid blijven wetten en regels loze kreten. Bovendien de idee van verantwoordelijkheid als iets dat je aan iemand (of meer abstracter: aan een agent) toe kan kennen veronderstelt dat die persoon of agent niet uit zichzelf zich verantwoordelijkheid weet.
Ongevraagd advies
De Raad van State stelt in een Ongevraagd advies over de ministeriële verantwoordelijkheid (juni 2020) nog maar eens dat het afleggen van publieke verantwoording van groot maatschappelijk belang is. “Wil de democratie zijn kracht behouden dan moet de overheid een gezicht hebben: burgers, kiezers moeten in alle openheid kunnen zien wie van de overheid waarop aanspreekbaar is. Dat is voor het vertrouwen van de burger in de overheid cruciaal. Burgers moeten kunnen begrijpen wat de overheid doet en moeten kunnen zien wie namens de overheid uitleg geeft over de keuzes die zijn gemaakt en hoe ze worden uitgevoerd.”
“Dat de minister bevoegd is om alles te bepalen betekent niet dat hij daartoe in de praktijk altijd in staat is. Totale beheersing door de minister van wat er op zijn departement gebeurt, is feitelijk onmogelijk en ongewenst. In dat verband wordt wel gesproken over de ‘fictie’ van de ministeriële verantwoordelijkheid.” (Raad van State in haar Ongevraagd advies).
In het huidige staatsrecht is de ambtenaar vrijwel onzichtbaar. De meeste aandacht gaat uit naar de politiek verantwoordelijke minister. De ambtenaar is volledig hiërarchisch ondergeschikt aan de minister. De minister is volledig politiek verantwoordelijk voor alle handelingen van ambtenaren. Ambtenaren hebben deze verantwoordelijkheid niet, zij leggen geen verantwoording af aan de Tweede Kamer. Een ambtenaar mag verder niets zeggen of doen waar de minister geen verantwoordelijkheid voor kan dragen. De minister moet er van op aankunnen dat hij voldoende door zijn ambtenaren wordt ingelicht, omdat hij voor alles wat op het departement gebeurt ter verantwoording kan worden geroepen. “Vanuit de verticale traditie eindigt het verantwoordingsproces altijd in het debat tussen de regering en de Kamer. In de relatie met de volksvertegenwoordiging is het dan ook alleen de minister die verantwoording aflegt, de ambtenaren leggen geen verantwoording af.” (zie Aangeenbrug 2020). Dit is een bedenkelijke situatie die soms indruist tegen het plichtsbesef van de individuele ambtenaar om “de vuile was buiten te hangen.” wanneer hij vindt dat het niet goed is wat er gebeurt. Plichtsbesef strekt niet verder dan de plicht een toegewezen functie uit te voeren.
Zonder een krachtdadig en plichtmatig persoonlijk optreden van degene die formeel verantwoordelijk is werkt de (ministeriële, ambtelijke) verantwoordelijkheid niet. Het is een onderdeel van de verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat de condities voor de uitoefening van de verantwoordelijkheid gerealiseerd zijn of worden.
Het analytisch denken, het opdelen van taken en het constructief produceren van functies en regels voor nieuwe systemen zit diep in onze cultuur. We zien nu de ongewenste gevolgen van deze technologische manier van denken. De Belastingdienst lijdt zoals veel instellingen en diensten aan technologitis, een sociale geestesziekte. Wat ons in de belastingaffaire aanspreekt in het handelen van de beide Tweede Kamerleden Pieter Omtzigt en Renske Leijten is hun persoonlijke gedreven inzet voor de zaak. Hieruit spreekt een diepgevoelde plicht om voor de vrijheid van de Nederlandse burger die zij vertegenwoordigen op te komen. Zonder deze persoonlijke inzet blijft de verantwoordelijkheid niet meer dan een fictie. Het is triest dat we in kamerdebatten steeds vaker getuige moeten zijn van deze tegenstelling tussen een inhoudelijke plicht van individuele kamerleden tegenover een formeel verantwoordelijke minister of staatssecretaris die kennelijk niet het karakter en het vermogen heeft om zijn of haar toegewezen verantwoordelijkheid inhoud te geven. Hoe komt dat?
Knevelarij
De Belastingdienst is door haar eigen Ministerie aangeklaagd wegens ambtelijke knevelarij.
Knevelarij wordt omschreven in artikel 366 van het Wetboek van Strafrecht.
“De ambtenaar die in de uitoefening van zijn bediening, als verschuldigd aan hemzelf, aan een ander ambtenaar of aan enige openbare kas, vordert of ontvangt of bij een uitbetaling terughoudt hetgeen hij weet dat niet verschuldigd is, wordt, als schuldig aan knevelarij, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
De term duidt op het gebruik van een knevel, een prop of doek waarmee iemand het spreken wordt belet. Met knevel wordt ook wel bedoeld een stevige snor zo dik dat het lijkt dat deze de adem beneemt. Ouderen onder ons kennen Bromsnor, de veldwachter uit de televisieserie Swiebertje, die – “op een gemoedelijke manier likkend naar boven en trappend naar beneden” – iedere gelegenheid aan grijpt om de zwerver Swiebertje zonder duidelijke vorm van proces in het ‘hok onder de toren’ op te sluiten. Vaak is er een misverstand waarbij Swiebertje ergens valselijk van wordt beschuldigd. “Maar het loopt altijd goed af.” (zie Wikipedia over het onderwerp Bromsnor.)
Of het met de Swiebertjes, de slachtoffers van de toeslagenaffaire, ook goed afloopt is nog maar de vraag.
I can’t breath…
Knevelarij. De term roept in deze tijden van Corona onmiddellijk associaties op met de adembenemende gevolgen van COVID-19. De beelden van de slachtoffers van het virus op de IC-afdelingen, aangesloten aan de zuurstofpompen. Knevelarij. De term roept ook onmiddellijk associaties op met het gedrag van onze “veldwachters” bij de arrestaties van de Arubaan Mitch Henriques (27 juni 2015), waarbij de nekklem werd toegepast: zuurstoftekort, uiteindelijk met dodelijk gevolg. Of met de recente zaak rond de arrestatie van Tomy Holten (maart 2020), waar een agent minutenlang zijn zware werkschoen op het gezicht van de arrestant drukt, een andere agent met zijn knie op diens rug leunt. Niet lang daarna overlijdt de man. “I can’t breath” riep Georg Floyd toen hij op vergelijkbare wijze door agenten bij zijn arrestatie werd gekneveld. Ook deze Amerikaanse Swiebertje moest het ontoelaatbare geweld door de overheidsdienaren met de dood bekopen.
Niet alleen het Corona virus trekt zich niets aan van grenzen; ook knevelarij door de overheid is een verschijnsel dat geen grenzen respecteert en komt zowel voor in de Verenigde Staten als in Nederland. Waar niet?
Knevelarij duidt op een handelwijze die we niet goed vinden. Het is een moreel verwerpelijke activiteit uitgevoerd door een subject dat we voor dit handelen moreel verantwoordelijk houden. We kennen het subject morele verantwoordelijkheid toe.
Hoe zou de affaire met de Belastingdienst, want op deze morele casus wil ik me hier richten (de Politie zou een voor het onderwerp even goede kandidaat zijn), af moeten lopen opdat wij zullen zeggen dat het goed afgelopen is? Voor de slachtoffers zal dit genoegdoening moeten inhouden. Hoe? Wat is genoeg om het gevoel te hebben dat er zaken zijn recht gezet? Moet de Belastingdienst gestraft worden? Dat roept de meta-morele vraag, de kernvraag op die ik hier aan de order stel. Kan de Belastingdienst gestraft worden? Zo ja, wie of wat straffen wij dan?
De wettekst over knevelarij spreekt van de ambtenaar als handelend subject. Maar de Minister heeft niet een individuele ambtenaar, maar de Belastingdienst aangeklaagd wegens ambtelijke knevelarij. Heeft ze daarmee alle ambtenaren bij de dienst aangeklaagd? Zo schijnen we haar aanklacht niet te mogen zien. Waarmee de vraag overeind blijft: wat betekent het om een overheidsdienst of een afdeling daarvan van knevelarij te betichten? Is zo’n instituut daar wel geschikt voor? Kunnen we de dienst een morele status toekennen? (♦) Wetenschappelijke inzichten over de menselijke natuur stelt de ethiek zelfs voor het probleem of we personen nog wel een morele status kunnen toekennen. Bestaat de Kantiaanse figuur van de verantwoordelijke persoon nog wel, of is het net als de slaaf een figuur uit een ver verleden? De ethische twijfel slaat toe: is er nog wel iets of iemand die we verantwoordelijk kunnen houden voor wat er gebeurt als de wetenschap alles wat gebeurt kan verklaren uit oorzaken die buiten de wil van die ietsen of iemanden liggen? Immers: wat niet verklaarbaar is gebeurt toevallig en voor wat bij toeval gebeurt kunnen we bezwaarlijk iemand of iets ter verantwoording roepen. Het toeval wordt dan ook nooit aangeklaagd.
De baas van de Autoriteit Persoonsgegevens lijkt niet gevoelig voor deze intellectuele ethische twijfel. En dat is maar goed ook!
“In een vrij land…”
“In een vrij land, zoals Nederland is, moet iedereen vrij kunnen leven.” sprak Aleid Wolfson van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) in zijn toespraak bij de presentatie van het onderzoekrapport met betrekking tot de handelswijze van de Belastingdienst in de toeslagenaffaire. (Wolfson, 2020). Als het om een bokswedstrijd ging zou je deze opening een voltreffer noemen. Bam! De vrijheid, daar gaat het om in deze zaak. En dat is precies waarom deze affaire zoveel emoties oproept. Niet alleen bij de mensen, de slachtoffers, maar ook bij de andere 17 miljoen burgers van Nederland die hun overheid (moeten) beoordelen op de uitoefening van haar primaire taak en plicht: pal te staan voor hun vrijheid. Geen eenvoudige zaak. Toegegeven. Maar voor verzoening is het nu zeker nog te vroeg. Dat laten we graag aan Minister de Jong over die in een debat met de aanklager, Tweede Kamer lid, Omtzigt meende reeds een verzoenende houding aan te moeten nemen. “Bij de overheid werken heel veel mensen heel erg hard en er gaat ook heel veel goed.” Zoals gezegd: voor dergelijke verzoenende woorden is het veel te vroeg. Een verzoenende houding zal meer inhoud hebben dan de onrecht verhullende “mantel der liefde” nadat de kwestie is onderzocht en niet vooraf. Voorlopig is er wrok en de vraag wie er moet boeten. En dat is alleszins begrijpelijk.
Wolfson liet zijn openingszin volgen met: “De overheid moet gelijke gevallen dan ook gelijk behandelen.” Zowel bij de manier waarop bepaald werd wat “gelijke gevallen” zijn als bij het behandelen van de “gevallen” ging er van alles mis.
De conclusie uit het onderzoek van de AP liegen er niet om. Ik citeer hier onder een aantal passages uit de toespraak waarin Wolfson verslag doet van het onderzoek. In zijn toespraak legt hij een verband tussen het onrechtmatig, niet functioneel, gebruik van persoonsgegevens, met name nationaliteit, het in hoge mate automatisch, door algoritmes gestuurde proces, en de vrijheid die hierdoor bedreigd wordt. De vraag die ik aan de orde wil stellen is: wie of wat wordt door Wolfson, en hij representeert ons, de samenleving, aangesproken? Wie is er aanspreekbaar? Anders gezegd: wie of wat is het subject dat ter verantwoording wordt geroepen voor wat er zich in deze affaire afspeelt? Kan de Belastingdienst gestraft worden? Zo ja, wie of wat straffen wij dan? De vraag lijkt me relevant in verband met een vermeende relatie tussen vrijheid en verantwoordelijkheid. Wat is verantwoordelijkheid nog in onze moderne vrije samenleving? Een samenleving die in hoge mate door technologisch denken en doen is ingericht.
Enkele citaten:
“Elke verwerking van persoonsgegevens hoort juist rechtmatig, behoorlijk en transparant te zijn. Bij de Belastingdienst – bij Toeslagen – ging het op alle drie de punten mis. De verwerkingen waren niet rechtmatig, niet behoorlijk én de mensen die kinderopvangtoeslag aanvroegen hadden géén idee wat er speelde.
Omdat die natuurlijk geen zicht hebben op wat zich binnen de Belastingdienst afspeelt. Waarom ze opeens als fraudeur werden aangemerkt.”
“Het hele systeem was op een discriminerende manier ingericht en werd ook als zodanig gebruikt. Welke concrete gevolgen dit heeft gehad voor individuele aanvragers, dat kunnen we in dit onderzoek niet zien. Wel was er permanent en structureel onnodige negatieve aandacht voor de nationaliteit en dubbele nationaliteit van de aanvragers.“
“Dan nog iets over hoe ons onderzoek verliep. Omdat wij bijvoorbeeld vaak de vraag kregen waarom ons onderzoek zo lang duurde. Ik kan u vertellen: het was – kort en goed – een moeizaam proces. Meerdere malen werden wij op het verkeerde been gezet door de Belastingdienst. Ook kwamen er telkens nieuwe feiten boven tafel. Feiten die het onderzoek dat we tot dusver hadden gedaan, weer op z’n kop
zetten. Bovendien werd niet altijd meteen de waarheid verteld. Zo ontkende de Belastingdienst in eerste instantie zelfs de dubbele nationaliteit van mensen te bewaren. Ook kostte het bijzonder veel moeiten om informatie boven water te krijgen.”
En dit brengt een algemener probleem aan het licht en leidt tot een waarschuwing. Dat is dat we echt heel voorzichtig, heel nadenkend, heel gewetensvol moeten zijn met het gebruik van algoritmes. Natuurlijk kunnen algoritmes heel nuttig zijn, bijvoorbeeld om sneller ziekten op te sporen, en voor heel veel andere zaken. Maar omdat er dus technisch en digitaal zo veel kan, is de grens tussen ‘wat knap dat dit kan’ en ‘bloedlink wat hier gebeurt’ nog nooit zo dun geweest. Daar moeten we echt alert op zijn.
Want, zoals we hier bij de Belastingdienst hebben gezien, kan het niet-noodzakelijke gebruik van gegevens ertoe leiden dat er ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt naar – in dit geval – nationaliteit. Dit resulteert in onrechtmatige, discriminerende en daarmee onbehoorlijke verwerkingen.
Het blijft zaak om ook zelf na te denken en niet blind te varen op algoritmes.
Want anders raken we ver verwijderd van waar we voor staan, als vrij land. (Wolfson, 2020)
De vrijheid staat onder druk
De vrijheid van het moderne individu en daarmee de idee van de vrije wil, de wil om zelf te kunnen beslissen in ons praktisch doen en laten, wordt door ons wetenschappelijk kennen dat op het ontdekken van oorzaken en wetten gericht is, vanuit diverse disciplines bedreigd. De dreiging uit zich in allerlei vormen van deterministische stellingnames: sociaal-determinisme, technologisch determinisme, biologische, neuronale, en genetische vormen van determinisme. Op alle mogelijke manieren wordt ons doen en laten bepaald door invloeden, krachten, die buiten onze wil, buiten onze macht liggen. Sommigen hebben de vrije wil dan ook allang dood verklaard.
Wolfson ziet de bedreiging van onze vrijheid juist in het feit dat de overheid, die als primaire taak heeft de vrijheid van haar burgers door middel van democratische besloten wetten te beschermen, haar eigen wetten met voeten treedt. Is de oorzaak hiervan een puur technische ICT fout: de wetten en regels zijn niet goed in algoritmes vertaald? Je kunt je voorstellen dat de onwettige regel als facilitator X fraude heeft gepleegd dan hebben alle burgers die gebruik maken van X frauduleus gehandeld in het systeem is ingeslopen. Deze regel is van dezelfde logische categorie als: eens een dief altijd een dief of wie bij een Overheidsdienst werkt die burgers knevelt die knevelt burgers.
Of ligt de oorzaak bij de ambtenaar die de gegevens aanlevert aan het systeem en de uitvoer van de machines interpreteert? Of stuiten we hier op een fundamenteler probleem? Is het de wetgever, de overheid, die niet helder is in het aangeven van de wetten en regels?
“Het Handboek Toeslagen biedt weinig ruimte voor maatwerk, hetgeen nadelige gevolgen heeft gehad voor burgers” concludeerde de commissie Donner onder andere in 2019, na haar onderzoek over de wijze waarop er met de van fraude verdachte burgers werd omgegaan. Waarom worden burgers door de overheid als veroordeelden behandeld voordat er onderzoek gedaan wordt? Diezelfde overheid die wanneer ze zelf ter verantwoording wordt geroepen, altijd, strijk en zet, reageert met de woorden dat er eerst een onderzoek moet worden ingesteld, voordat ze tot actie overgaat. Wij, als burger, vragen de overheid te handelen op een wijze die ze ook van de burger verwacht.
Aangifte
Staatssecretaris Van Huffelen voor Toeslagen van het Ministerie van Financiën heeft aangifte tegen de Belastingdienst gedaan vanwege mogelijke misdrijven in de toeslagenaffaire, waarin duizenden ouders zijn gedupeerd. Het gaat om beroepsmatige discriminatie en het ambtsmisdrijf knevelarij. Hoewel knevelarij wordt omschreven als het “vorderen of ontvangen van een betaling terwijl de ambtenaar weet dat die betaling niet verschuldigd is”, richt de aangifte zich niet tegen specifieke personen bij de Belastingdienst. Er worden afdelingen genoemd, onder meer Directie Toeslagen en het Combiteam Aanpak Facilitators (CAF).
Verantwoordelijkheid
Is verantwoordelijkheid nog een zinvol begrip als het met de vrijheid zo slecht gesteld is als we uit onze wetenschappelijk onderbouwde deterministische stellingnames zouden moeten afleiden? Voor het vinden van een antwoord op de vraag of we morele verantwoordelijkheid zinvol kunnen toekennen aan machines wordt door de filosofie wel gekeken naar de voorwaarden: waar moet een agent aan voldoen opdat je deze verantwoordelijkheid kunt toekennen? Een voorwaarde is het hebben van een vrije wil. Wie niet vrij is kan niet ter verantwoording worden geroepen. Hoe kan je in vrijheid een beslissing nemen wanneer je moet werken met de uitvoer van een machine die niet in staat is zich te verantwoorden voor de gegevens en de beslissingen die deze neemt of voorstelt? Gebruiksgemak en verantwoord omgaan met niet transparante automatische systemen staan op gespannen voet.
Er is bezwaar aangetekend tegen deze benadering van het probleem van de verantwoordelijkheid. Het is simpelweg een feit dat we anderen wel of niet in een gegeven situatie moreel verantwoordelijk achten voor wat ze doen. Dat is onafhankelijk van een of andere theorie die zegt of de ander over een vrije wil beschikt. Immers: stel: we accepteren de deterministische stelling van de wetenschapper waaruit zou volgen dat er geen sprake is van een vrije wil (we moeten dit wel “accepteren” als er al zoiets bestaat wanneer we niets te willen hebben) en dat derhalve morele verantwoordelijkheid een lege huls is. Stel. Wat zou het effect zijn op onze praktische spontane omgang met de dingen? Het zou geen enkel effect hebben.
Of we een ding moreel verantwoordelijk achten is niet vanwege de uitkomst van een theoretisch ontologisch onderzoek. Verantwoordelijk zijn die dingen die wij ter verantwoording roepen. Hoe uit zich dat? Onder andere in de taal. In de teksten waarin we over onze ervaringen met de dingen, de ander spreken. ( Vandaar de uitvoerige citaten uit de speech van Wolfson. Ze dienen ter illustratie.) Niet alleen in de woorden en de zinnen die we hanteren wanneer we over de dingen, zoals de Belastingdienst, een machine, een buurman, onze huisdieren, schrijven en spreken. Maar vooral toont de houding die we spontaan, van nature, tegenover de dingen innemen zich in hoe we met deze entiteiten praten.
Peter Strawson (1962) onderscheidt twee basis-houdingen die we innemen: de humane, reactieve houding van deelname, engagement, en als tweede de objectieve houding, die analytisch is. De eerste is de houding die we tegenover morele subjecten als personen aannemen, de tweede is de houding tegenover die dingen wier gedrag we verklaren op grond van natuurwetten, geestesziektes, kindsheid. D.C. Dennett onderscheidt naast de intentional stance en de fysische (is objectieve) stance nog een derde vorm: de design stance, de houding waarin we iets als machine, als ontworpen systeem, benaderen. Deze stances zijn gerelateerd aan onze wijzen van verklaren van gedragingen. Het onderscheid tussen de objectieve, analytische stance van Strawson en Dennett enerzijds en Dennett’s design stance anderzijds verdwijnt wanneer en voorzover het voor ons geen verschil maakt of we met een natuurlijk proces of met een ontworpen proces van doen hebben.
Gesprekken met de belastingdienst
Verantwoordelijkheid is niet iets dat je op basis van een of andere wetenschappelijke theorie of filosofische ethiek toekent, het is een kwaliteit die zich toont in de praktijk van het omgaan met de ander, de dingen.
Het antwoord op de vraag: is de Belastingdienst een persoon, een ding of een machine? toont zich vooral in de gesprekken die we met de Belastingdienst hebben. Aan wie toont zich dat? Aan beide gesprekspartners. Er is geen andere instantie dan de gesprekspartners zelf die uitmaken hoe het gesteld is met de morele status van de dienst en van de burger. In principe zijn het de gespreksdeelnemers zelf die bepalen wat zich in het gesprek afspeelt en hoe ze de bijdragen van de ander (de speech acts) duiden en daarmee impliciet hoe ze de ander die in deze bijdragen tot uiting komt, beoordelen. Dit is het basisprincipe van de etnomethodologie, een methode voor de gespreksanalyse (zie Mazeland 2003). In de response toont de luisteraar wat de spreker zegt. Het is niet aan de buitenstaander, maar aan degenen die betrokken zijn, te zeggen wat er gezegd en gedaan wordt.
Maar, valt er met de Belastingdienst wel te praten? Feit is dat de diensten zich vaak niet echt benaderbaar opstellen. Maar soms valt er best met ze te praten. Ik spreek uit eigen ervaring, en daarmee, met onze ervaringen en wat we daarin persoonlijk beleven, moeten we het doen (“In der Empfindung ist die ganze Vernünft – der gesamte Stoff des Geistes vorhanden” (G.W.F. Hegel, Enz. III, p.248). Ik zeg dat er met de Belastingdienst soms een heel goed gesprek gevoerd kan worden. (Veel diensten vragen ook altijd wat je van het gesprek met de dienst vond. Of je er wat aan had en of het een prettig gesprek was. Men ziet het belang van een goed gesprek in.) Ik heb overigens nog nooit een goed gesprek gevoerd met een een robot, die als sociaal werd aangeprezen en verkocht. Maar dit terzijde.
Wanneer je de Belastingdienst belt, presenteert deze zich in de vorm van een dialoogsysteem, soms aanvankelijk als keuze-menu (na je verwezen te hebben naar de internetpagina’s met antwoorden op de frequently asked questions) of sprekende “How can I help you” machine, waarna je met enig geluk een mens aan de telefoon krijgt. Daarmee is een open dialoog vaak wel mogelijk. Open, niet in de zin dat je over van alles en nog wat kunt praten, maar open in de zin dat er de bereidheid is tot wederzijds begrip in de zaak waar het om gaat. Dan zijn er ook tekenen van compassie van de zijde van de dienst. En aan de kant van de klant die zich realiseert dat de ambtenaar met wie hij in gesprek is “ook maar een mens is die zijn werk doet”. De houding van degene aan de andere kant van de lijn kan echter omslaan. De persoon wordt dan meer ambtenaar en dan tekenen we opmerkingen op als “U wordt geacht de wet te kennen.” Ik heb in mijn blog De Haas, de Eend en de Belastingdienst verslag gedaan van een serie gesprekken met de dienst waarin deze omslag voorkomt. De dienst is dan een machine en een machine moet je niet wijzen op een programmeerfout. Daarvoor moet je bij de verantwoordelijke programmeur van de dienst zijn. En die is niet direct aanspreekbaar. Dat is een typisch kenmerk van de huidige techniek: de voor de gebruiker verborgen ontwerper en programmeur. Hier nemen we Dennett’s design stance, of Strawson’s analytische houding aan, we denken: de man/vrouw is nu eenmaal zo ontworpen of er is “iets mis in de bovenkamer”. Mijn ervaringen met de dienst vind ik terug in die van Wolfson en Donner en in de ervaringen van de slachtoffers van de toeslagenaffaire: een open gesprek met de Belastingdienst is soms erg moeizaam, zo niet onmogelijk.
Zijn de ambtenaren van de Belastingdienst personen of onderdelen van een machine?
Persoon zijn houdt in verantwoordelijk zijn. Wie niet ter verantwoording wordt geroepen voor wat hij doet die wordt niet als volwaardig persoon beschouwd. Dit is de Kantiaanse figuur van de persoon. Een ambtenaar die niet ter verantwoording wordt geroepen is geen persoon. Wij zien hem – en hij ziet zichzelf als het zo uit komt – als een radertje in het systeem. Hij is deel van een technisch administratief organisme. Een systeem is een subject dat geen morele verantwoordelijkheid toegekend wordt. Ook al zouden de ethische technologen het misschien wel willen (zie bijvoorbeeld Floridi, 2002).
Het eigenlijke probleem
Achter de problemen bij de Belastingdienst gaat een veel dieper probleem schuil: het probleem van de verantwoordelijkheid in onze moderne democratische samenleving. Hoe geven we die vorm? Hoe verhouden wij als ambtenaar ons tot ons werk bij de dienst? Welke mogelijkheden biedt de dienst haar ambtenaren en haar klanten om vrij en zich zelf te zijn? Het is precies de kwestie die Wolfson aansnijdt wanneer hij ons oproept altijd kritisch te zijn in onze interactie met de algoritmes, met de automatisering. Want het gevaar van de intelligente automatische systemen zit hem niet in deze systemen zelf, maar in de mensen die deze systemen te veel macht en zelfstandigheid toekennen en ze benaderen als iets wat boven wet en morele orde staat. De toeslagenaffaire is een teken dat er nog teveel mensen zijn die blindelings vertrouwen, al dan niet gedwongen door de waarde die hun positie en hun werk voor de instandhouding van hun prive leven en hun gezin hebben, op de informatiesystemen. Niet omdat ze niet zouden deugen, want de meeste mensen deugen wel, zou Minister de Jong zeggen, maar uit een vorm van gemakzucht, uit economisch belang. Die automatisering is er toch voor het gemak van de gebruiker!
Zal de rechter het probleem van de verantwoordelijkheid op kunnen lossen door de Belastingdienst verantwoordelijk te houden? Hoe dan? De rechter heeft last van de “responsibility gap” in het recht. Het recht dat achterloopt bij de technologie. De staatssecretaris heeft haar excuses al aangeboden. Maar dat is slechts een formaliteit. De ministeriele verantwoordelijkheid is slechts een lege vorm die hoort bij de functie. Het heeft geen enkele inhoud, ook al kan de Minister ontslagen worden, dat is niet vanwege het dis-functioneren van de ambtenaar die het eigenlijke werk doet. De mensen op de werkvloer blijven buiten schot: zij zijn als onderdeel van een systeem niet aanspreekbaar.
Wat zou een goede afloop van deze affaire zijn? Ik denk: als hij niet afloopt maar zich voortzet in een gezondere houding; in een open dialoog waarin mensen elkaar aanspreken op hun verantwoordelijkheid en gezamenlijk condities realiseren waarin het mogelijk is op een verantwoordelijke manier om te gaan met elkaar en de technologie.
De politiek, de wetgever, blijft niet buiten schot. Haar wordt slordigheid verweten. Te weinig realiteitszin. Te vaak worden vanwege partijpolitieke en persoonlijke belangen wetten en besluiten genomen die onmogelijk op een goede manier te implementeren zijn. Dat toont zich niet alleen bij de Belastingdienst; niet alleen bij de Ministeries van Financien en Justitie. Het gaat hier om een probleem van onze samenleving dat de politiek niet kan oplossen door weg te lopen voor haar verantwoordelijkheid. De taak van de politiek is te zorgen voor een vrije samenleving in plaats van alleen de economische welvaart als maat voor haar successen te hanteren.
Noot (♦):
De meta-ethische problematiek van de fundering van het toekennen van morele status aan entiteiten is het thema van Mark Coeckelbergh’s boek Growing Moral Relations: critique of moral status ascription (2012). Het boek ademt de worsteling van de filosofie om te ontkomen aan een zekere intellectuele genoegzaamheid bij het beantwoorden van de vraag of er in de werkelijkheid iets is dat als redelijk fundament kan dienen voor het toekennen van morele status en daarmee voor een antwoord op de vraag wie of wat we moreel verantwoordelijk kunnen houden voor wat er gebeurt. De oplossing van de paradox van de verantwoordelijkheid zit in zekere zin in het verwerpen van het probleem als theoretisch, technisch, filosofisch probleem. De opdracht is te kijken naar de praktijk: de werkelijkheid moet niet verklaard worden, deze toont de morele status die we aan de objecten, aan de ander toekennen (Strawson, 1962). Wij kunnen het bestaan van een vrije wil ook niet ontkennen zonder haar impliciet in het stellen van de daad, deze ontkenning, te bevestigen (vgl Jan Hollak, Vrijheid als zedelijkheid in: Hollak 2010). In de praktijk toont zich de waarheid van deze zelfreflectie.
Bronnen
Aangeenbrug, C. (2020). De Ministeriële Verantwoordelijkheid van een verticale verantwoording naar een meer horizontale verantwoording? Studie rapport. Universiteit Leiden.
Dennett, D.C., (1971). Intentional Systems, The Journal of Philosophy, Vol.68, No. 4, (25 February 1971), 87-106.
Coeckelbergh, M. (2012), Growing moral Relations: critique of moral status ascription. Palgrave MacMillan, 2012.
Floridi, Luciano (2002). On the intrinsic value of information objects and the infosphere. In: Ethics and Information Technology, volume 4, pages 287–304(2002)
Hegel, G.W.F. (1830). Enzyklopädie der philosophischen Wissenschaften III: Die Philosophie des Geistes mit den mündlichen Zusätzen. Theorie Werkausgabe Suhrkamp Verlag, Frankfurt am Main, 1979.
Hollak, Jan (2010). Denken als bestaan: het werk van Jan Hollak. Uitgeverij DAMON, Budel, 2010.
Mazeland, H. (2003). Inleiding in de conversatie-analyse. Uitgeverij Coutinho.
Strawson, P.F. (1962). Freedom and Resentment. Proceedings of the British Academy (1962). Annual philosophical lecture.
Wolfson, A. (2020). Presentatie onderzoeksrapport ‘De verwerking van de nationaliteit van aanvragers van kinderopvangtoeslag’ door Aleid Wolfsen op 17 juli 2020