Gamification: het leven als spel

In haar nieuwste boek Radicale Verlossing doet Beatrice de Graaf verslag van haar onderzoek naar de religieuze achtergronden en motieven van terroristen die hun leven bereid zijn te geven voor de heilige oorlog. Daarin spreekt ze van ‘gamification van terrorisme’. In gesprek met gedetineerde terrorismeverdachten vertellen haar gesprekspartners over hoe er punten verdiend kunnen worden door goede daden te verrichten op weg naar die radicale verlossing, als hoogste vorm van beloning.

Gamification is een techniek om spelelementen in te bouwen in min of meer alledaagse bezigheden, met de bedoeling deze aantrekkelijker en uitdagender te maken. Het is een populaire techniek die je in vele verschillende domeinen van ons leven tegen komt.

Wat is een spel?

Toen ik mij kennelijk wat nerveus toonde vlak voor de promotie waar ik mijn proefschrift moest verdedigen, zoals dat heet, zei Joost Engelfriet, die in mijn commissie zat en als één van de weinigen mijn proefschrift had gelezen en begrepen: “Rieks, het is een toneelspel. Maar een serieus toneelspel.”

Wat een spel tot een spel maakt is het gewicht dat aan deze activiteit hangt. De uitdrukking “het is maar een spelletje” drukt het betrekkelijke belang van het spel uit. Je moet het spel niet te serieus nemen. (Zie mijn: Wittgenstein en de betoverende kracht van de taalnetwerken). Wat is typerend voor spel? Twee kenmerken: het gewicht, of liever: de lichtheid en het in zich zelf genoegzame, autonome. Het eerste kenmerk blijkt wanneer we van iets zeggen: het is maar een spelletje. Je moet er niet te veel gewicht aan hechten; “op speelse wijze”. Daaraan gerelateerd is het tweede kenmerk: het spel is een activiteit waarvan het doel, de zin of het nut, niet er buiten ligt. Het spelen wordt niet gedaan om iets buiten het spel om tot stand te brengen. De eventuele beloning is een spelelement; deze heeft geen waarde buiten het spel. Het gaat om de beleving van de vaardigheid in de uitoefening van de activiteit zelf.

Spelen is wat kinderen doen zuiver en alleen om het bewegen en de beleving zelf. Het gaat in een spel om een vrije activiteit die buiten de sfeer van het werk, de economische arbeid valt. Spelen is wat de wind doet met de bladeren in de straat. In het spel gaat het om het plezier van de activiteit zelf en bij mens en dier om het tonen, oefenen en ontwikkelen van vaardigheden. Het spelen is een voorspel voor het serieuze werk. Zodra het voetbalspel betaald wordt is de dood van het spelletje nabij.

De term ‘serious game’ lijkt dan ook een oxymoroon, een tegenstrijdigheid. Ieder spel moet door de spelers zelf serieus genomen worden. Ze moeten zich aan de eventuele expliciet gemaakte spelregels houden en gaan voor de winst. Het serieuze van serious games zit hem echter in het feit dat het om het leren zelf als doel gaat. Serious games zijn spellen waarin het om onderwijs of training gaat. Ze zijn ontwikkeld voor een speciale doelgroep om specifieke vaardigheden of kennis aan te leren. Ik was bij verschillende onderzoekprojecten betrokken waarbij we serious games ontwikkelden en onderzoek deden naar de effectiviteit ervan. Wij ontwikkelden bij de onderzoekgroep Human Media Interaction van de Universiteit Twente serious games voor het trainen van studenten in het afnemen van politie interviews (verhoren). Daarvoor maakten we virtuele verdachten met verschillende karakters. We ontwikkelden serious games voor kinderen met diabetes I, een vorm van suikerziekte. Kinderen die deze ziekte hebben moeten leren ermee om te gaan, hun bloedsuiker regelmatig meten en weten wat sporten en voeding met hun lichaam doet. Wanneer het kind de bloedsuikerwaarde op tijd meet en rapporteert kan het punten scoren. Ook het goed beantwoorden van kennisvragen over bijvoorbeeld hoe om te gaan met een te lage bloedsuikerwaarde, levert punten op. Die punten geven weer toegang tot nieuwe levels in de virtuele games die speciaal voor deze doelgroep waren ontworpen. Uit evaluatie bleek een ontwerpfout. Kinderen willen met andere kinderen spelen en hun ervaringen met anderen delen. Deze op de specifieke doelgroep van kinderen met diabetes gerichte spelen werken stigmatiserend en isolerend.

In veel computer games heeft de avatar, het alter ego van de speler in de virtuele spelwereld, meerdere levens. Door punten te scoren kunnen nieuwe levens worden gewonnen.

Uit onderzoek is gebleken dat er transitie plaats kan vinden van belevingen in computer games en in het echte leven. Hierin schuilt een gevaar. Wat is een leven waard als je er meer van hebt?

Wie in het hiernamaals gelooft heeft meerdere levens.

Beatrice de Graaf wijst in haar boek op het feit dat veel mensen in onze moderne seculiere samenleving niet meer in een hiernamaals, een leven na de dood, geloven.

Nu het hiernamaals voor velen niet meer bestaat, we leven in een ‘postmodern seculier tijdlandschap’ (Radicale Verlossing, p.318), is de dreiging van geweld door anderen die wellicht nog wel in een hiernamaals geloven en door hun daden punten denken te kunnen scoren om daar een plek te verdienen, wellicht groter dan ooit.

De kernvraag die Radicale Verlossing oproept is hoe deze situatie te doorbreken. Is het leven een spel? En als dat zo is, waar gaat het dan om? En wie bepaalt de spelregels? En wie bepaalt wie er mee doet? En wie er nog een leven bij krijgt? Maar zijn dit niet veel te zwaarwichtige vragen voor iets wat maar een spelletje is?

Bronnen

Beatrice de Graaf (2021). Radicale Verlossing: wat terroristen geloven.

Boukema, Harm (1987). Familiegelijkenissen – Wittgenstein als criticus en erfgenaam van Frege. Tijdschrift voor Filosofie, 49ste Jaarg., Nr. 1, Ludwig Wittgenstein (Maart 1987), pp. 42-70.

Wittgenstein, Ludwig (2006). Filosofische Onderzoekingen. Vertaling Maarten Derksen en Sybe Terwee. Boom, Amsterdam, 2006. Oorspronkelijk Duitse tekst verscheen in 1953 bij Basil Blackwell te Oxford.

In gesprek met Beatrice de Graaf – Radicale Verlossing

Het geloof is als een brandend kooltje. Je probeert het niet te laten vallen maar je kunt het ook niet goed vasthouden” (Farid)

Wie niet meer tot iets aangetrokken wordt is ernstig depressief. Anderzijds is het aangetrokken worden juist de oorzaak van veel problemen in ons leven.

(Louk Fleischhacker in: Liefde, begeerte en zelfbewustzijn)

Farid is één van de drieentwintig in Nederland en Indonesië terrorisme-veroordeelden die historica Beatrice de Graaf sprak. Veelal in detentie. Allemaal mannen. Op één na. In Jakarta sprak ze met Syarafina Nailah, student informatica, die, overtuigd door haar zusje, met haar hele familie naar IS-gebied in Syrië afreisde omdat het leven in het Kalifaat voor de moslims daar beter zou zijn dan in Indonesië. Dat viel tegen: de handdoeken waren vies, evenals de ziekenhuizen. Gedesillusioneerd lukt het de familie na een aantal keren afgezet te zijn door mensen die het op hun geld hadden gemunt terug te keren naar Indonesië. Nailah’s vader en oom worden veroordeeld omdat ze zich (zouden) hebben aangesloten bij een terroristische organisatie.

Beatrice de Graaf kennen we als de Nederlandse terrorisme expert. Ze kent alle namen van terroristen uit haar hoofd evenals de soms onuitspreekbare namen van de organisaties en hun leiders uit wier naam ze aanslagen pleegden of voorbereidden. Is er weer een aanslag dan schuift ze aan bij de praatprogramma’s om met veel enthousiasme, ze krijgt dan rode koontjes, te vertellen over de achtergronden van de daders, de context. Soms is ze dan niet te stuiten. Maar deze vriendelijke huisvrouw in bloemetjesjurk heeft een aandoenlijke bescheidenheid vergeleken bij die andere twee mannelijke collega historici. Ik bedoel Maarten van Rossum en Herman Pleij.

In haar boek Radicale Verlossing: wat terroristen geloven. doet Beatrice de Graaf (BdG) verslag van haar onderzoek naar de huidige golf van religieus terrorisme, met als doel dit verschijnsel en de terroristen beter te begrijpen. Houdt iets begrijpen ook in dat je er meer begrip voor hebt? In elk geval schort de wetenschapper haar morele oordeel op, hoe lastig dat ook zal zijn, zeker gezien haar persoonlijke betrokkenheid bij het onderwerp van haar onderzoek, de rol van de verlossingsidee in de religies en in de persoonlijke religieuze beleving.

Dat ‘geloven’ dat terroristen doen dat heeft dus wel degelijk een religieuze connotatie. BdG gebruikt soms de term ‘transcendent’ als het over de zin of het doel van de persoonlijke levensvisie gaat. Ze ziet terrorisme als radicale verlossing, als onderdeel van een religieuze praxis. Onder religieuze praxis valt misschien ook wel het geweld van kerkgangers tegen journalisten. Ook al zullen die niet zo gauw het hoofd van de journalist afhakken, zoals Daniel Pearl, verslaggever van de Wall Street Journal overkwam in Pakistan, toen hij in handen viel van een aan al Qaida gelieerde militie. Hoe komen die lui er toe? Een analyse moet op twee niveaus worden uitgevoerd zegt BdG, Weberiaans. Op het microniveau van de persoonlijke overgang naar actiebereidheid, opgetekend in de levensverhalen, en op mesoniveau, het niveau van de samenleving, welke ideëen en voorbeelden worden aangeboden.

BdG koos ervoor in gesprek te gaan met de jongemannen die veroordeeld zijn van terroristische activiteiten. Daarbij heeft ze veel aandacht voor de ‘plotwendingen’ in hun levensverhalen, de momenten van ‘transitie’ naar een nieuwe fase, uiteindelijk naar een fase van ‘radicale verlossing’. Daarbij heeft ze een open oog voor de interaktie met de directe omgeving, een omgeving die tegenwoordig niet alleen bestaat als de wijk waar je opgroeit, maar die vooral via de (sociale) media binnenkomt. Wat je doet voor jezelf wordt immers mede bepaald door de spiegel die de ander (al is het maar een virtueel andere) je voorhoudt. Zonder die anderen heeft het immers geen zin wat je doet.

Das Tun des Einen ist das Tun des Anderen.”

Oral history, thick descriptions en grounded theory

Naast de drie kernhoofdstukken waarin verslag wordt gedaan van de gesprekken bevat het boek een aantal hoofdstukken waarin BdG verantwoording aflegt over de methode van onderzoek. Haar onderzoek past in een sinds de 18de eeuw bestaande methode van oral history. Dit is geschiedschrijving ‘van onder op’, op basis van verhalen over en van ‘gewone mensen’. Soms ook tegen de draad van de dominante geschiedschrijving in (zoals Margriet Fokken dat bijvoorbeeld doet in haar studie van de vrouwelijke contractarbeiders die uit India naar o.a. Suriname geronseld werden toen de slavernij werd verboden, om daar voor een hongerloontje op de plantages te werken.).

“A test of a good theory is whether or not it works on the ground” (K. Locke)

De wetenschapper wil classificeren en verklaren. Maar wat is dat verklaren?

Ik loop met mijn oom Jan langs de vloedlijn. “Hoe komt het dat het water zo hoog staat?” vraag ik hem. Omdat je tante – dat is tante Griet, zijn vrouw, de zus van mijn moeder – in het water is, antwoordt hij met een glimlach. Hoe weet je dat tante Griet aan het zwemmen is? vraag ik hem. “Dat zie je toch, het water staat hoog”, antwoordt hij.

Oom Jan werkte in de kaasfabriek. Hij was geen wetenschapper. De wetenschapper is op jacht naar begrip en dat is altijd iets algemeens, dat via een moeizaam proces van inductie uit de concrete ervaringen wordt gedestilleerd. Dat begrip wordt een theoretische constructie. Het gevaar is altijd dat deze constructie gaat werken als een bril waardoor de wetenschapper de werkelijkheid ziet. Dit is onvermijdelijk. BdG is zich hier zeer van bewust. Ze doet tevens verslag van de manier waarop ze haar radicale verlossingsidee heeft geprobeerd te toetsen door bijvoorbeeld naar de verhalen van en over rechts-radicale terroristen te kijken, zoals Anders Breivik en van linkse politiek geëngageerde geweldplegers, zoals de Bader-Meinhoff-groep, die in de jaren 70 o.a. Hans Martin Schleyer ontvoerde en vermoordde.

Hoe diepgaand BdG’s onderzoek ook is, tot een volledig bevredigende verklaring is ze niet gekomen. “Door letterlijk de gevangenis in te gaan, en mee te gaan in de levensverhalen van terrorismegedetineerden kon ik veel begrijpen. Maar die stap naar omarming van terroristische, radicale verlossing, blijft bij alle wetenschappelijke verklaring en uitleg toch een raadsel.” (p. 311)

En hoe moet je classificeren? Op grond van welke criteria, dimensie? De analyse van BdG is kwalitatief, ze streeft niet naar statistieken. Grounded theory is een benadering die gekarakteriseerd wordt door een open mind. De onderzoeker probeert in interactie met de concrete ervaringen tot algemene conclusies te komen. In de inleiding van het boek valt ergens de term “thick description”. Ook dat blijkt, net als grounded theory, een rekbaar begrip.

Toen ik aan het boek begon realiseerde ik me dat ik verwacht had dat het boek een verzameling van gesprekken zou bevatten. Dat is niet zo. De auteur beschrijft de gesprekken die ze heeft gevoerd. We maken kennis met de gedetineerden via het verlag van de onderzoeker. De kernhoofdstukken 4, 5 en 6 die als thema de drie ‘fasen’ in de ontwikkeling naar de ‘radicale verlossing’ hebben, bevatten weliswaar passages die gepresenteerd worden als het verhaal dat de ‘geïnterviewde’ (is dat een passende term?) aan de schrijfster vertelde, maar het is zeker geen transcriptie van wat er gezegd werd. Het is daardoor ook niet duidelijk hoe de schrijfster zelf in het gesprek staat. Welke invloed had ze op de dingen die aan de orde kwamen en op de woorden die gebruikt werden. Wanneer op p.206 staat dat … “moest toegeven dat het Wilders zelf was die de wedstrijd had afgeblazen”, is dat ‘toegeven’ dan een toegeven op een suggestie van de schrijfster, gesprekspartner?

Zijn er opnames van de gesprekken? Video en audio beelden met letterlijke transcripties en annotaties, volgens een door meerdere onderzoekers ontworpen schema, zoals we dat deden met de politieverhoren in een project met de politieacademie? Zodat je kunt zien in hoeverre de onderzoeker sturend is geweest in het gesprek.

Het boek biedt niet veel inkijk in de setting van de gesprekken. Eén keer vertelt Bdg dat het gesprek op de luchtplaats van de inrichting plaats vond op verzoek van de gedetineerde. Wanneer ze meldt dat ze in haar gesprek bepaalde informatie ‘boven tafel’ wilde krijgen, dan is de vraag: zat ze dan met de gedetineerde aan een tafel of was het gesprek ‘knees open’? Wat was de afstand tussen de gesprekspartners, waren er anderen bij; een advocaat, een bewaker, wellicht? Zat ze daar als wetenschapper? Hoe werd het gesprek aangekondigd? Welk beeld hadden haar veroordeelden van haar, van haar rol? En wat hebben de gesprekken met Beatrice hun gedaan? Hoe werden de mensen die meededen aan het onderzoek geselecteerd?

In de laatste twee hoofdstukken 9 en 10 vinden we antwoorden op deze vragen. In ‘Valkuilen vermijden’ (p.302 e.v.) vertelt ze over de manier waarop ze de levensverhaallijn van haar gesprekspartner probeerde vast te houden en eventueel op te splitsen en in meerdere sessies op te knippen. Ook over de manier waarop de geïnterviewden geselecteerd werden brengt BdG verslag uit. Haar motivatie en haar eigen persoonlijke achtergrond als gelovig christen hebben een belangrijke rol gespeeld bij de gedetineerden om met haar in gesprek te gaan. Het blijkt dat de paar vrouwen die ze benaderde zich terughoudender opstellen dan de meeste mannen.

Het is allemaal minder van belang gezien het grote belang van de gesprekken zelf die de mens ‘achter de terrorist’ in beeld brengen.

Onderwijs of opvoeding

Wat heeft onze samenleving in de aanbieding, als antwoord op jongeren die zoeken naar zin en uitkomst?” (p. 318-319).

Ik lees in de levensverhalen van de jongemannen die BdG sprak een pleidooi voor mijn stelling dat er in ons onderwijs veel te veel aandacht wordt besteedt aan de vakken, aan de inhoud van het curriculum, aan de inhoud van de wiskundeboeken, de taalboeken, de biologielessen, en veel te weinig aan de betekenis van de schoolperiode als medebepalend onderdeel van het leven waarin het individu zijn persoonlijkheid ontwikkelt in interactie met anderen. Wat is belangrijker, wat heeft meer invloed op de ontwikkeling van een persoon, wat maakt het verschil? Is dat of een kind een 6 of een 8 voor rekenen heeft (het verschil tussen het wel of niet kunnen oplossen van breuksommen, of iets dergelijks) of het gewicht wat we als onderwijssysteem daaraan voor dit kind hangen. Wat betekent dit voor het kind? Voelt het zich minder of meer waard dan anderen vanwege de schoolprestaties? Heeft het gefaald? Voelt het zich misdeeld, achter gesteld? Of juist beloond en gewaardeerd?

Het komische is dat gamification, het stimuleren via een puntensysteem als beloning, net als in de padvinderij, ook in de opvoeding van terroristen een rol speelt. Toch een vorm van ‘quantified self’. Kennelijk heeft een mens behoefte aan zo’n objectieve, kwantitatieve maat, een objectivatie van het zelf in cijfers.

Wat ben je liever een gelukkige putjesschepper met een vmbo diploma of een ongelukkige beeldschermwerker met een vwo diploma? Uit de gesprekken blijkt dat een ongelukkige, gefrustreerde beeldschermwerker met een vwo diploma eerder zich aangetrokken kan voelen tot de jihad dan de gelukkige putjesschepper. Gevoelens van frustratie, van mislukt te zijn, of met zinloze dingen bezig te zijn, terwijl daar, in Syrië, mensen van jouw volk worden vermoord, zijn een belangrijke factor in een proces naar radicale verlossing.

De religieuze overtuiging als kiem voor terrorisme

Elke ideologische of religieuze beweging brengt haar eigen zeloten en fanaten voort.” In het slot hoofdstuk wijst BdG op het belang “dat gelovigen accepteren en erkennen dat het gevaarlijke motief van radicale verlossing ook in hun gemeenschap kan ontkiemen.”

Waar ging het mis bij de “zinzoekende altruïsten”, de “wrekende zeloten” en andere “fanaten”?

“Je kunt elke dwaasheid begaan als je het maar omkleedt met religie”.

De ingrediënten die de hete soep van terreur doen overkoken zijn individueel verlangen, behoefte, een pushfactor en een pullfactor. De pushfactor is de trigger, het kristalletje dat de oververzadigde oplossing plotseling doet overgaan in een nieuwe aggregatietoestand: ik vertrek voor de heilige strijd of ik neem de wapens op. De pullfactor is het explosieve milieu met een lage drempel voor het plegen van gewapende geweld, omdat het voorkomt, omdat er wapens ter hand liggen en het geweld voor de hand ligt als oplossing van een probleem, welke vorm dat ook heeft, al is het maar de loutere aanwezigheid van “blanke islamofobe honden” in een Utrechtse tram.

Is psychoanalyse als opvoedingsactiviteit op school, en daarna, niet veel belangrijker dan wiskunde en informatica? vraag je je dan af.

Het is de angst voor de doodsbedreiging die het effect van de verlossingsdaad uitmaakt.

Als zoiets als subjectiviteit denkbaar is, dan alleen als intersubjectiviteit” (ik vat het eerste deel over het subjectieve bewustzijn van Hegels Phänomenologie des Geistes even samen). Filosofie of psychologie? Een bekend probleem bij Hegel. Kan het beide zijn? Kan het persoonlijke levensverhaal een betekenis hebben die het waard maakt het op te tekenen, het met anderen te delen? Je wilt niet alleen gewetensbezwaarde zijn en tegen de militaire dienstplicht zijn (zoals ik), maar je wilt erkend gewetensbezwaarde zijn (een status die ik verwierf na een bezoek aan een mallotige psychiater in Den Haag.). En je wilt anderen helpen die dat ook willen, dienstweigeren. En je wilt dan ook niet meer als vervangend dienstplichtige onder het Ministerie van Defensie vallen, maar onder Sociale Zaken (wat we na veel gedoe en gezeur eindelijk voor elkaar kregen). Dan is het op zijn zachtst gezegd irritant en een teken van miskenning wanneer blijkt dat je volgens de administratie van het UWV, een overheidsdienst die ons arbeidsverleden in haar systemen opslaat, twee jaar bij het Ministerie van Defensie hebt gewerkt. Waar je dus niets mee te maken wilt hebben. Klein bier, natuurlijk, vergeleken bij het leed van die tienduizenden mensen die miskend zijn door de overheid omdat haar systeem ze als ‘fraudeur’ profileerde. Iedereen, die met immigranten heeft gepraat kent de verhalen van miskenning. Dat zet kwaad bloed.

Ieder mens heeft een open plek die door iets anders, bij voorkeur misschien door een ander mens, of een Ander, moet worden ingevuld. Het kan ook een object zijn, een zogenaamd ‘transitional object’, een beertje of lapje dat nog naar de moederborst ruikt en dat de toegang voor het opgroeiende kind tot de boze buitenwereld moet vergemakkelijken. Voor veel grote mensen, die van techniek houden, zoals de mensen die werken bij de NCTV of bij de Nationale Politie, maar niet alleen daar, is dit koesdoekje, de toegang tot de verlossing, de erkenning van het zelf in het andere, de intelligente machine. “God is dood”, zei Nietzsche. “En de techniek is zijn lijk” schijnt Harry Mulisch daar eens aan toegevoegd te hebben (Voer voor psychologen). Over het zoeken naar de Ander, het zingevende, naar ‘Iemand’, zoals BdG schrijft, gaat het laatste deel van het boek.

De verlossingsidee speelt een belangrijke rol in de Christelijke traditie, en niet alleen in de Christelijke traditie. Maar is verlossing niet iets wat van de Ander komt, eerder dan iets dat jezelf kunt afdwingen? De verhalen waarvan in Radicale Verlossing verslag wordt gedaan, laten zien hoe moeilijk het soms is om bij het zien van zoveel verdriet dat anderen wordt aangedaan de juiste weg te vinden en het goede te doen. Door schade en schande wordt men wijs. Bij vrijwel alle terroristen die BdG sprak groeide door de vaak teleurstellende ervaringen het besef dat ze ergens een verkeerde afslag hadden genomen. .

Hoe nu verder?

Bijlage 1 bevat een handzaam schema met daarin de interviewpartners en hun profielen. Wat je zou willen weten als NCTV, een geldschieter van BdG’s project, is hoe je de gegevens uit deze interviews en die profielen nu kunt gebruiken als voorspellers, zodat je op tijd kunt zien aankomen wanneer een jongeman ontspoort. Predictive policing is een populaire tak van sport sinds we die intelligente machines met machine learning algoritmes kunnen laten uitrekenen hoe groot de kans is dat Mohammad zich op het pad van de radicale verlossing zal begeven. Dit boek pleit voor een heel andere weg bij het bestrijden en voorkomen van tot terrorisme leidende dwalingen. De weg van de persoonlijke benadering.

De gesprekken met Beatrice de Graaf, die daarin zeker niet alleen de rol had van de ‘afstandelijke wetenschapper’, zullen voor sommigen in het proces van bewustwording een rol van betekenis hebben gespeeld.

Als meer mensen de tijd zouden nemen om met anderen, met wie ze al dan niet ambtshalve te maken hebben (bijvoorbeeld een ambtenaar die vragen heeft bij een aanvraag voor kinderopvangtoeslag), een gesprek aan te gaan, in plaats van blind te vertrouwen op de uitdraai van een blind algoritme, dan zou de wereld voor velen een stuk leefbaarder worden.

Nu het hiernamaals voor velen niet meer bestaat, we leven in een ‘postmodern seculier tijdlandschap’ (p.318), is de dreiging van geweld door anderen die wellicht nog wel in een hiernamaals geloven en door hun daden punten denken te kunnen scoren om daar een plek te verdienen, wellicht groter dan ooit. De kernvraag die dit boek oproept is hoe deze situatie te doorbreken.

Beatrice de Graaf roept de ideologische en religieuze achterban van de jongeren die zich aangetrokken voelen tot terroristische daden op zich hiervan luid en duidelijk te blijven distantiëren.

Niet alleen de Bijlage lezen, maar vooral de verhalen van de mensen. Lezen!