Henide – de oorspronkelijke eenheid van het mannelijke en het vrouwelijke

“Simpel gezegd: Sekse zit tussen je benen en gender tussen je oren.” (Lisa Peters, gender expert)

Inleiding

Deze studie is een bijdrage aan de deconstructie van de Man-Vrouw-polariteit en beoogt daarmee een verheldering van een centraal onderwerp binnen de hedendaagse metafysica, de polariteit tussen het ordenende en de ontvankelijkheid in de werkelijkheid, de denkende en handelende interactie tussen de mens en zijn of haar omgeving.

Zijn er meer smaken?

Wie op het drukke marktplein de winkelende menigte gadeslaat ziet mensen in vele soorten en maten. Kleine en lange, dikke en dunne, met en zonder hoofddeksel, pet of hoofddoek, met lange, kleine, dikke, rode, bruine of witte neuzen, met kort, lang of kroezig haar, met lange en korte benen; die met kleine pasjes of met stevige passen voortgaan.

Maar wat de oppervlakkige toeschouwer onmiddellijk ziet, al is het nog zo onbewust, is dat er twee soorten zijn. Er zijn mannen en vrouwen, meisjes en jongens. Alleen dan wanneer een figuur in zijn blikveld komt dat in deze classificatie om een of andere nog onverklaarde reden niet past, pas dan valt het hem op dat er misschien wel meer zijn dan de twee waarvan hij onbewust uitging. Of misschien een man die zich als vrouw voordoet of een vrouw die zich als man voordoet.

Hoe vanzelfsprekend is het dat ‘er mannen en vrouwen zijn’? Over wat voor soort van indeling hebben we het eigenlijk?

Zou een buitenaardse machine die patronen kan herkennen in een mensenmassa en die de bewegingen van boven af als een drone in beeld brengt, in de veelheid van individuen twee klassen herkennen? Of zou een indeling in drie, vier of wellicht vijf klassen beter passen bij wat het ‘waarneemt’ en welke uiterlijke kenmerken zijn het belangrijkst bij deze indelingen? En wat zegt dat?

De classificatie in twee soorten mensen, mannen en vrouwen, lijkt vrij robuust te zijn.

Als je vrouwen en mannen een willekeurige foto van een pasgeboren baby laat zien, scheiden vrouwen dopamine af, mannen niet. Mannen scheiden alleen dopamine af bij het zien van hun eigen baby (evolutionair psycholoog Mark Van Vugt). Maar helpt dit bij de classificatie? Met andere woorden is de gemeten reactie op het zien van babyfoto’s een aanwijzing voor de definitie van wat een man en wat een vrouw is? Zijn er mannen die ook dopamine afscheiden bij het zien van willekeurige babyfoto’s? Of kan dat per definitie niet?

We raken hier aan een algemeen thema dat de filosoof Ludwig Wittgenstein in zijn latere werk bezig hield. Wat bedoelen we als we het over het mannelijke en het vrouwelijke hebben, behalve dat het twee tegenpolen zijn. Maar waarvan?

“Das Schwanken wissenschaftlicher Definitionen: Was heute als erfahrungsmässige Begleiterscheinung des Phänomens A gilt, wird morgen zur Definition von ‘A’ benützt.” (Ludwig Wittgenstein, Philosophische Untersuchungen 79)

“Wat je ziet in cross-culturele studies, maar ook in het dierenrijk, is dat mannen altijd agressiever zijn dan vrouwen. Moord is echt een mannenzaak; 95 procent van de moordenaars is man en 79 procent van de slachtoffers is man.”

In hoeverre kun je je geslacht als verklaring opgeven voor agressief gedrag? En is zo’n verklaring dan ook vergoelijkend? “Ja sorry hoor, mevrouw de rechter, ik heb nu eenmaal veel testosteron.” Of geldt ook hier de plicht jezelf te kennen? En je zelf in de hand te houden op grond van die zelfkennis. Zoals iedere burger verplicht is de wet te kennen. En die op te volgen.

Meisjes die in de baarmoeder met een hoger testosteronniveau te maken krijgen, doen liever spelletjes die we met jongens associëren (met auto’s spelen, met blokken gooien). Ook lijkt de blootstelling aan testosteron in de baarmoeder invloed te hebben op je seksuele en genderoriëntatie. (Griet van Vandermassen, zelfbenoemd ‘darwinistisch feministe’)

In hoeverre worden verschillen tussen mannen en vrouwen nu biologisch of cultureel bepaald? Van Vugt heeft daar een interessante theorie over. Hij meent dat “hoe verder een eigenschap of kenmerk van de voortplanting vandaan staat, hoe meer ruimte er is voor culturele factoren”. Het is interessant om deze theorie naast die van Hegel (1830) of Weininger (1903) te leggen. Die twee komen later nog aan bod.

Kunnen we over seksueel geweld meer zeggen dan: er is seksueel geweld? Bijvoorbeeld dat het voortkomt uit macht, uit de man, dat de verklaring te vinden is in de evolutionaire biologie? Helpt dat?

“Men zou evengoed als psychologisch geslachtskenmerk de mate van agressiviteit kunnen nemen en de ideaaltypische man als een gewelddadige verkrachter kunnen afschilderen.” schrijft Fleischhacker (1999) over Weininger die genialiteit als kenmerk aannam voor mannelijkheid.

Wanneer ‘de samenleving’ vraagt om meer vrouwen in leidinggevende functies in een organisatie of om meer vrouwen in die beroepen waar ze ondervertegenwoordigd zijn, wat wordt er dan eigenlijk beoogd?

Gaat het dan om die mensen die wat hun uiterlijke geslachtskenmerken vrouw zijn, of doelt men op andere ‘typisch vrouwelijke’ kenmerken? En in het laatste geval wat zijn die kenmerken dan waar behoefte aan is? En maakt iemand die de uiterlijke geslachtskenmerken van de man heeft, maar die over deze ‘vrouwelijke’ kwaliteiten beschikt ook kans op een baan waar men (eigenlijk) een ‘vrouw’ voor zoekt?

Hoe zal dit zijn wanneer het identiteitsbewijs geen geslacht meer aangeeft, evenmin als ras of religie?

Dit stuk doet verslag van een speurtocht naar de betekenis van de polariteit van het mannelijke en het vrouwelijke in het denken van onze westerse cultuur. Mijn interesse gaat in het bijzonder uit naar de eigen aard van het wiskundige, berekenende, denken, in onderscheid van het emotionele denken, zoals dat in het dichterlijke taalgebruik tot uitdrukking komt. De eerste denkwijze is zeer overheersend in onze door wetenschap en technologie beheerste rationele samenleving.

Is de moderne metafysica masculien?

Hoe kunnen we de veranderende culturele verhoudingen tussen man en vrouw sinds de vorige eeuwwisseling begrijpen in het licht van nieuwe inzichten in de moderne metafysica en kennisleer die als het ware de fundering vormen voor dit overheersende berekenende denken? De filosoof Gert-Jan van der Heiden gaf zijn onlangs verschenen Metafysica als ondertitel mee: van orde naar ontvankelijkheid (van der Heiden, 2021). Betekent het einde van de metafysica en het opschorten van der Satz vom Grund, volgens Heidegger dé grondregel van het berekenende denken, een herwaardering van het feminiene aspect (het ontvankelijke) ten opzichte van het in onze cultuur nog steeds overheersende masculiene aspect (het ordenende)?

Is er een biologisch component in ons denken die op een of andere wijze tot uitdrukking komt in de wijze van denken en in de wijze waarop de werkelijkheid in dat denken verschijnt, zoals de Zwitserse filosoof Richard Avenarius meende? Volgens deze laatste moet elk cognitief proces worden geïnterpreteerd als een vitale functie, en alleen op deze manier kan het worden begrepen. 

Denken vrouwen anders dan mannen? Hebben ze een andere levens- en/of wereldbeschouwing? En wordt die door de polariteit, door de ontmoeting met het andere geslacht bepaald? Is er een vrouwenlogica die zich onderscheidt van een mannenlogica?

Een vrouw schreef over ‘vrouwenlogica’:

“Dit woord wordt vooral door mannen gebruikt en altijd in een negatieve betekenis. Ik geef toe dat vrouwen anders denken dan mannen. Ze berekenen minder; hoeven niet alles bewezen te hebben; ze denken praktischer en gebruiken meer hun gevoel. Een man kijkt naar de hoeveelheid geld die uitgegeven is, een vrouw kijkt naar hoeveel ze er voor gekocht heeft. Net als dat mannen elkaar beter snappen (mannenhumor), snappen de vrouwen hun seksegenoten beter.”

Als logica iets van mannen is, is vrouwenlogica dan niet zoiets als een plastic glas, gezond ouder worden, of een vegetarische worst?

Het bestaan van het onderscheid van de geslachten heeft de mensen waarschijnlijk zolang zij bestaan bezig gehouden. Er is vermoedelijk geen onderscheid waar zoveel aan opgehangen is als aan het onderscheid tussen man en vrouw. Volgens de christelijke overlevering schiep God de mens. De eerste mens was een man. Uit een rib van deze mens maakte hij de vrouw.

(Het onderscheid in twee geslachten gaat dwars door het onderscheid in rassen op grond van biologische kenmerken heen. Ik weet niet of in de ogen van de West-Europese 19de eeuwse man de zwarte man hoger of lager in de rassenhiërarchie stond dan de witte vrouw.)

Dat de vrouw uit de man voortgekomen is, was ook bij Plato bekend.

“Want onze makers wisten heel goed dat er ooit vrouwen en andere dieren uit de man zouden voortkomen … ” (Plato, Timaeus, 76d)

“Het mythische denkpatroon, dat de westerse cultuur gedurende vele eeuwen heeft bepaald, is de door het christendom aangebrachte scheiding tussen goed en kwaad, tussen geest en vlees. De christelijke blik op de vrouw, die door dit mythische patroon wordt bepaald, toont de vrouw als madonna of als hoer. Antagonistisch plaatst het christendom de representante van het spirituele principe tegenover de vertegenwoordigster van het vlees.” (Von der Thüsen, 1993, p. 57).

Onder de studenten die voortijdig met de studie filosofie stoppen zijn in verhouding meer vrouwen dan mannen.

“… we pass onto our students the message that success in philosophy requires natural brilliance (“a special aptitude that just can’t be taught”), while hard work just won’t cut it, and this stereotype disproportionately turns women and minorities away from the field”.

“It’s likely that both the gendered stereotype of philosophy and brilliance-based beliefs about it are “in the air” such that students are influenced by them even before taking any college philosophy courses.” (Morgan Thompson, Why Do Undergraduate Women Stop Studying Philosophy? 2016)

Interessant is de volgende reaktieop het artikel van Thompson.

“This is approximately the millionth mention of stereotype threat I’ve seen on blogs like this and I have not seen a single mention of endocrinological terminology or neurotransmitter profiles of participants. Yet both of these things are extremely important when trying to predict whether someone maintains interest in an activity. Testosterone levels are going to have a huge impact on whether a person stays in any analytical field. Probably way more than any belief-set.”

Deze criticus refereert naar experimenteel onderzoek naar de invloed van hormonen (zoals testosteron) op het competitief gedrag.

Het is niet eens een gedachte, eerder een vanzelfzwijgende praktijk die de vrouw in onze cultuur nog steeds associeert met het alledaagse, het huishouden en de zorg voor de kinderen. De vrouw doet haar werk op de achtergrond. Haar taak is het creëren van de mogelijkheidsvoorwaarden voor het werken en de carriëre van de man. Wanneer de man een bijdrage levert aan het huishouden wordt dit gezien als het overnemen van taken die eigenlijk de vrouw toebehoren. “Goh, doet jouw man de was?”

In de rangorde van masculiene naar feminine culturen van Hofstede en Hofstede staat Nederland met Zweden en Denemarken aan de feminiene zijde terwijl de landen van de voormalige Oostenrijk-Hongaarse dubbelmonarchie aan de masculiene zijde staan. Met uitzondering van Slovenië.

Tot op heden zijn er geen verklaringen gevonden waarom sommige landen een masculiene cultuur hebben en andere een feminiene. (Saskia Maarse)

“Cultuur bestaat uit de ongeschreven regels van het sociale spel. Het is de collectieve mentale programmering die de leden van één groep of categorie mensen onderscheidt van die van andere.” Wanneer we cultuur zo beschouwen als een vorm van mentale programmering, zoals Hofstede et al. doet, dan kunnen we het fin de siècle in West-Europa zien als een periode waarin een mentale herprogrammering gaande was, die velen in verwarring bracht.

In de Nederlandse grondwet van 1887 werd inzake kiesrecht voor de zekerheid alleen gesproken over ‘mannelijke ingezetenen’ van Nederland, waardoor vrouwen volgens geest en letter van de wet geen kiesrecht bezaten. Pas in 1919 kreeg de vrouw in Nederland het recht om te stemmen. (Niet op initiatief van mannen die op het idee zouden zijn gekomen dat het tijd werd om vrouwen ook rechten te verlenen, zoals hedendaagse filosofen robots rechten willen verlenen, maar omdat vrouwen deze rechten voor zichzelf opeisten. Wat ik onze machines, hoe intelligent ze ook mogen heten, nog niet heb zien doen.)

Nu nog, anno 2021 zijn er politieke partijen en kerkgenootschappen in Nederland waar men de vrouw uitsluit van bepaalde functies. En op grond waarvan? Omdat het volgens hen in de Bijbel staat.

In het ‘Program van Beginselen” van de SGP staat dat het hebben van een politieke functie in strijd is met de taak van de vrouw, dat de man het hoofd der vrouw is. De vrouw is dan zeker de vagina van de man.

Bij de laatste Tweede Kamerverkiezingen stond er geen enkele vrouw op de lijst.

De man is boven de vrouw gesteld” meende het 24-jarige SGP-lid Paula Schot in 2018.

En dan heeft SGP-voorman Kees van der Staaij het over ‘een tweedeling in de samenleving’ als aan niet-gevaccineerden gedragsregels op worden gelegd om zo de kans op besmettingen en de druk op de zorg te verkleinen. Hoe hypocriet kun je zijn?

De 28-jarige Zuid-Afrikaanse atlete Semenya heeft een (aangeboren) hoge testosteronspiegel, waardoor het krachtsverschil met andere atletes groot is. Ze maakt driemaal zoveel testosteron aan als een ‘gemiddelde vrouw’. Ze verloor een proces tegen de internationale atletiek federatie (IAAF) die van haar eiste medicijnen te gebruiken als ze mee wilde doen aan door de federatie georganiseerde wedstrijden. Onderzoekers concludeerden dat hyperandrogene atletes in bepaalde atletiekdisciplines 1,8 tot 4,5 procent beter presteren dan concurrentes met een normale testosteronspiegel. Onder meer op de 400 meter en 800 meter zou er volgens de onderzoekers, die in opdracht van de IAAF werkten, voordeel optreden.

Er is kennelijk een belangrijk verschil tussen de wereld van de georganiseerde sport waar het gaat om ‘eerlijke weging’ van prestaties, en de normale wereld, waarin niet gekeken wordt naar voor- of nadelen die sommige mensen hebben ten opzichte van anderen vanwege een afwijkende hoeveelheid van een of ander hormoon ten opzicht van die van ‘normale mensen’.

Nee, het was niet bekend of de bijverschijnselen van het eerste Coronavaccin meer bij mannen dan bij vrouwen voorkomen. Ik stond versteld toen ik het hoorde. Ik kan me geen experimenteel onderzoek herinneren waarbij het geslacht van de deelnemende ‘proefpersonen’ niet werd opgetekend. Of het nu om dominantie, beurtwisseling of kijkgedrag tijdens gesprekken, of om taalgebruik in sociale media ging, één van de vragen was steevast: ‘is er verschil tussen mannen en vrouwen?’.

Ook als het onderzoek niet specifiek op gender-verschillen gericht was werd er vrijwel altijd gekeken naar verschillen tussen mannen en vrouwen. Soms vond je dan verrassend grote verschillen. Is dat niet gebruikelijk in de medische wereld? Natuurlijk wel. Zo bleek dat hart- en vaatproblemen bij vrouwen tot andersoortige klachten aanleiding geven dan bij mannen. Dat het bij het noteren van bijverschijnselen van het Coronavaccin niet werd opgetekend is uitzonderlijk.

Toen ik als reviewer van een artikel de auteurs vroeg waarom het kenmerk ‘gender’ slechts twee mogelijke waarden (M of F) had, was het antwoord dat er te weinig data was, maar in de toekomst zou men daar ook naar kijken. Het betrof data uit een studentenpopulatie. De gegevens werden gebruikt om met behulp van machine learning technieken modellen te maken die gebruikt konden worden om gedrag van deelnemers tijdens conversaties te voorspellen. Ik weet niet of het ondertussen standaard praktijk is of dat de meeste modellen nog steeds binair zijn.

Tegenwoordig is het gebruikelijk in vragenlijsten een derde optie bij het item ‘geslacht’ als keuze aan te bieden. Je kunt soms niets in vullen, wanneer je noch als man, noch als vrouw wil worden gemerkt. Of er is een optie: anders.

Wat is de ‘status’ van het onderscheid tussen ‘het mannelijke’ of masculiene’ en het vrouwelijke of ‘feminiene’. Wat zijn dat voor bepalingen? Ik hoef niet te wijzen op het enorme gewicht dat deze bepalingen hebben in onze samenleving. Op alle gebieden: emotioneel, zakelijk, cultureel, sociaal-economisch, is er sprake van conflicten die met deze bepalingen samenhangen. Discriminatie en afwijzing, vooral van individuen die ‘anders’ zijn, en niet passen in het binaire M/V -plaatje, zijn de bron van veel persoonlijk leed en sociale ellende. Zo’n kwart van alle geweldsmisdrijven in de VS is sekse-gerelateerd.

De associaties van het mannelijke met macht, zakelijkheid en overheersing en van het vrouwelijke met kwetsbaarheid, het schone en onderdanige zijn kenmerken van onze cultuur.

Waar komen die associaties vandaan? De oppositie tussen de beide geslachten zit kennelijk diep. Hoe diep? Wordt het niet eens tijd voor een deconstructie?

Geslacht is niet hetzelfde als gender

In 1905 ontdekte de Amerikaanse geneticus Nettie Stevens de geslachtschromosomen door onderzoek aan de chromosomen van meelwormen. Ze ontdekte dat er in het zaad van de worm zowel X- als Y-chromosomen aanwezig zijn, terwijl vrouwen alleen X-chromosomen in hun eitjes hadden. Het Y-chromosoom bleek bepalend voor het geslacht. Nettie Stevens overleed op 50 jarige leeftijd aan borstkanker, een kwaal die meer bij vrouwen dan bij mannen voorkomt. Mannen krijgen prostaatkanker.

Het logo op Google’s startpagina ter gelegenheid van de 155ste geboortedag van Nettie Stevens (1861-1912)

Dat er lichamelijke verschillen zijn tussen mannen en vrouwen is bekend, maar volgens huidige inzichten zijn die er aan het begin van het leven niet. Tot vijf weken in de ontwikkeling van het leven heeft het embryo zowel de mogelijkheid in zich een jongen als een meisje te worden. Na de zesde week ontwikkelen zich een ovarium of testikels. Gedurende deze en daaropvolgende processen kunnen door genetische mutaties variaties ontstaan waardoor het individu zich een mengsel van ‘mannelijke’ en ‘vrouwelijke’ kenmerken ontwikkelt.
In The Five Sexes schrijft de bioloog Anne Fausto-Sterling (2004) dat er niet twee maar vijf geslachten zijn. Naast man en vrouw zijn er, volgens Fausto-Sterling, nog drie mengvormen, waarbij de genitalia en seksekenmerken – zoals beharing, borsten en stemhoogte – ‘niet overeenkomen met’ de seksechromosomen. Zo kan een persoon met XX-chromosomen, eierstokken en een baarmoeder óók een piemel hebben.

Intersekse personen passen niet in het biologische binaire M/V-plaatje.

Schattingen zijn dat 1 op de 100 baby’s afwijkt van het ‘standaard mannelijke of vrouwelijke patroon’.

In Westerse landen noemen steeds meer mensen zichzelf homo, lesbienne of biseksueel. Het aantal is de afgelopen zeven jaar met 50% gegroeid. Gemiddeld rekent 2,7% procent van de bevolking zich nu tot één van die groepen. Onder jongeren ligt dat percentage nog veel hoger. In de Verenigde Staten noemt zelfs 8,2% van de millennials’ zich homo, lesbisch, bi of transgender. Dit zijn cijfers uit een in 2019 verschenen literatuurstudie van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OECD 2019). De aantallen zullen nu, in 2021, eerder groter dan kleiner zijn nu steeds meer mensen ‘uit de kast’ komen.

Onlangs is besloten het geslacht niet meer op het identiteitsbewijs te vermelden. Wanneer je een kadootje voor een pasgeboren baby koopt vraagt de winkelbediende of hij het in een ‘gender-neutraal’ papiertje zal inpakken. Sommige ouders willen op het geboortekaartje van hun pasgeboren baby niet aangeven of het een jongen of een meisje is. Je zal het kind maar het verkeerde stempel op drukken!

Gender wordt vooral gebruikt om te verwijzen naar de culturele, sociale en psychologische invullingen van mannelijkheid en/of vrouwelijkheid binnen een
bepaalde samenleving. Gender, als sociale constructie, houdt alle verwachtingen, waarden en normen die wij koppelen aan een bepaald geslacht in. (Motmans 2020).

We onderscheiden naast sekse, genderidentiteit en genderexpressie. Genderidentiteit is het gender waarmee iemand zich identificeert; “de innerlijke beleving van het vrouw en/of/noch man zijn, ook wel ‘psychische identiteit’ genoemd” (Motmans).

Voor genderidentiteit bestaan er globaal twee methodes: gender zelfcategorisatie en de klassieke persoonlijkheidsbenadering. Bij de eerste methode wordt genderidentiteit gemeten door iemand te vragen op twee schalen, de feminiene en de masculiene schaal, aan te geven waar hij zichzelf plaatst.

Vijfpuntsschaal voor zelfcategorisatie van genderidentiteit zoals gebruikt in onderzoek ‘Seksuele Gezondheid in Nederland” in 2006 en 2017 (bron: Motmans 2020)

In een Nederlands onderzoek in 2017 bleek dat 1.6% van de mensen met geboortegeslacht man en geboortegeslacht vrouw zich niet volledig of uitsluitend identificeert met het geboortegeslacht.

In de klassieke persoonlijkheidsbenadering wordt de individuele beoordeling van mannelijk en vrouwelijke persoonlijkheidskenmerken (bijv. onafhankelijkheid, dominantie, instrumentaliteit vs. gevoeligheid, empathie, warmte, expressiviteit) als kenmerkend voor het behoren tot een bepaald geslacht gezien. (Motmans, p.14).

Genderexpressie betreft hoe iemand zijn genderidentiteit of gendergevoel toont, bijvoorbeeld door haardracht kleding, houding.

Een transgender is iemand wiens juridische geslachtsregistratie afwijkt van de genderidentiteit. Dit zijn dus niet alleen de mensen die juridische en/of medische stappen ondernemen om hun ‘geslacht’ te veranderen.

Zoals ik hierboven al aanstipte is het nog zeer gebruikelijk om in allerlei onderzoek zich te beperken tot het binaire model en geslacht en genderidentieit te vereenzelvigen. De vraag is: wat ben je? antwoordopties: M/V.

“De gangbare methodes in kwantitatief (bevolkings)onderzoek stroken niet langer met de bestaande inzichten en kennis over de beleving en werking van genderidentiteit.” (Motmans 2020).

En dan is er nog de seksuele of gender-orientatie: tot welk gender-type iemand zich aangetrokken voelt, hetzij ‘romantisch’, hetzij ‘seksueel’ (eigen: homoe, lesbisch, ander: hetero, beide:biseksueel, helemaal niet: aseksueel). Dit kan, net als genderidentiteit, in de tijd fluctueren.

En dan is er sinds 2014 nog sapioseksualiteit: het je aangetrokken voelen tot iemand vanwege zijn/haar intelligentie (IQ, niet zozeer de sociale intelligentie), waarbij uiterlijk geen of nagenoeg geen rol speelt. Een sapioseksuale relatie wordt nog onderscheiden van de Platonische relatie. Bij de eerste kan er ook sprake zijn van een seksuele relatie (die dan volgens sommigen door het brein wordt aangestuurd). Bij een Platonische relatie is er geen sprake van een seksuele aantrekking. Volgens Plato was de liefde voor het ware, het schone en God de hoogste vorm van liefde.

Na deze veelheid van onderscheidingen wordt het tijd voor de eenheid. De eenheid die het geheel uitmaakt.

De henide als schakelbegrip

De filosofie zoekt begrip. Ze probeert in de veelheid van ervaringen orde te scheppen. De kenleer is een onderdeel van de algemene metafysica, de leer van het zijn dat alles omvat, inclusief het kennen zelf. De kenleer is dus ook de hele metafysica. In de wetenschappen die we uitoefenen om kennis te verwerven zien we dat mensen samen de werkelijkheid in kaart brengen, tot begrip brengen. In de hierboven aangehaalde stukjes over de gender zien we de wetenschap aan het werk.

Kennis zegt zowel een onderscheid: kenner en gekende, als eenheid of identiteit: het is het gekende dat wordt gekend door de kenner. Moet de werkelijkheid die gekend wordt dan zelf ook al niet kennis dat is intelligent zijn? De orde is orde van de werkelijkheid die geordend wordt en zichzelf ordent. Kennis is een activiteit, niet een statisch iets.

In het vervolg gaat het over de henide. Ik zie het als een schakelbegrip tussen enerzijds het domein van de metafysica, in het bijzonder de kenleer, waarin de polariteit van denken en werkelijkheid speelt en anderzijds het sociale domein waarin de polariteit van het vrouwelijke en het mannelijke speelt.

In hoeverre wordt dit schakelbegrip beheerst door het bipolaire denken?

Bestaat de vrouw?

Een figuur die in het vervolg een belangrijke rol speelt is Otto Weininger. Hij hield er zeer bedenkelijke ideeën op na over de Jood en over de Man en de Vrouw. Maar, daarbij moet gezegd dat het over ideaaltypes gaat, denkconstructies. De Jood bestaat niet, net als de Marokkaan (van Geert Wilders) niet bestaat. En zo is het ook met de Man en de Vrouw. We zouden dus een onderscheid moeten maken tussen het ideaaltype Vrouw, de gemeenschap van vrouwen die bestaat uit concrete personen die we (of zich zelf) als vrouw beschouwen (beschouwt).

Weininger spreekt zich uit over de Vrouw op een wijze die zeer anti-feministisch is en zelfs minachtend, maar de vrouw is volgens hem een mens en moet met respect worden behandeld. Evenzo kent Otto joden onder zijn beste vrienden. Hij kwam zelf uit een joodse familie hoewel hij protestant werd. De anti-feministische houding was een reactie op de eerst ‘moderne’ feministen, in de 19de eeuw vrouwen die dingen wilden doen die tot dan toe des mans waren. Ze wilden bijvoorbeeld studeren! En ze weigerden een huwelijksaanzoek te aanvaarden! Ze wilden stemrecht!

De henide als paradigma

Het Europa van het fin de siècle was een bruisende periode als het gaat om de ontwikkeling in het West-Europese denken. Nieuwe inzichten in zowel de natuurkunde als psychologie die in strijd waren met de bestaande orde brachten de mensen in verwarring. Eén van die mensen was de jonge Otto Weininger. Veranderingen in wereld en levensbeschouwing hebben de relaties tussen de geslachten niet onberoerd gelaten. Sterker nog, het heeft de betekenis van de geslachten veranderd.

Het Weense ‘enfant terrible’ Otto Weininger publiceerde in 1903 (twee jaar voordat Nettie Stevens met haar ontdekking van de XX en XY chromosen kwam!) zijn werk Geslecht und Charakter. Hij ontwikkelt de theorie van de ‘henide’, een ken-psychologische theorie met metafysische pretenties.

Inspiratie voor dit schrijven heb ik o.a. gehaald uit een artikel van Louk Fleischhacker (LF) De henide als paradigma – Otto Weiningers invloed op Ludwig Wittgenstein. (Fleischhacker 1999).

Louk is de logicus en filosoof die mij tijdens mijn wiskundestudie inleidde in het denken over wiskunde en techniek. Ludwig Wittgenstein is één van de meest intrigerende denkers van het begin van de voorgaande eeuw. Zijn denken speelt zich af in de diepe crisis van de wiskunde en de logica waar ook de namen van Bertrand Russel en Gottlob Frege mee verbonden zijn. Wittgenstein worstelde met problemen waarmee ik zelf worstelde in de tijd dat ik als wiskundestudent de eerste colleges van Louk op het gebied van de wijsbegeerte van de wiskunde volgde: over logica. Word je daar een beter mens van? Kom je door logisch te denken tot inzicht in de waarheid? En leidt dat tot inzicht in het goede, in wat je met je leven moet doen? Of is dat meer iets religieus, iets van het geloof dat niets met logica te maken heeft.

Had ik misschien niet toch psychologie moeten gaan studeren, zoals ik in eerste instantie van plan was toen ik na de middelbare school op zoek ging naar een voor mij geschikte studie? Psychologie, om inzicht te krijgen in hoe mensen (en in het bijzonder ik) feitelijk ‘denken’ in plaats van logica waar je leert hoe de mens moet denken (om tot inzicht te komen)? Maar de psychologie probeert toch ook te begrijpen waarom mensen denken zoals ze denken. Daar heb je dus die logica wel voor nodig. Maar heeft het wetenschappelijke, rationele denken zoveel goeds opgeleverd? Is logisch denken wel redelijk?

Hebben we hier niet te maken met een tegenstelling tussen de zakelijkheid en het rationele van de wetenschap enerzijds en het persoonlijke gevoelsleven anderzijds? Valt er als man dan nog iets te kiezen? Is dan al niet voor jou bepaalt dat je naar de Technische Hogeschool gaat en niet naar de universiteit voor een psychologiestudie?

“Psychologie is een vrouwenstudie, bijna 80 procent van de studenten is vrouw.” (Ad Valvas, 2019). Waarom voelen vrouwen zich meer aangetrokken tot de psychologie dan tot de techniek? Is daar een hormonale verklaring voor?

In Geslacht en Karakter presenteert Weininger zijn henide-theorie, een poging de geheimen rond de geslachten te onthullen. Maar wat heeft het met het denken van Ludwig Wittgenstein te maken?

Wat betekent henide?

Als je goegelt op ‘henide’ zie je dat het niet een gangbaar woord is. Google levert mij als treffers drie vindplaatsen van het artikel van Louk op. Maar ook een link naar een artikel van Simone Haubold uit Das Archiv für Begriffsgeschichte, een archief dat “Bausteine zu einem historischen Wörterbuch der Philosophie” bevat. Het archief is opgericht na de overname van het Filosofische Bibliotheek van Dr. med. Felix Meiner (1883-1965). 

Uit: Henide, Begriffsgeschichte und Rezeption im Österreichische Roman
van Simone Haubold

Het woord henide is door de Weense filosoof en psycholoog Otto Weininger geïntroduceerd. Het is afgeleid van het Griekse ε’ν (“Hen”), wat zoveel als “het Ene” betekent. De ‘henade’ is in de neo-platoonse metafysica een belangrijke categorie. Het staat voor de eenheid waaruit de veelheid van alle bepalingen voortkomen. Het is bij Plotinos de oorzaak van alles. Het Ene kan niet beschreven worden. Het is nog onbepaald. Het Ene is het Goede en wordt wel met God aangeduid. De gedachte dat God (“als Ziende de Onzienlijke”, Han Fortmann) zich niet laat beschrijven is afkomstig van de neoplatoonse idee van het Ene.

Op de vraag “Hoeveel genders zijn er?” antwoordt gender-expert Lisa Peters: een duizelingwekkend aantal. Die komen dus ‘metafysisch’ gesproken allemaal voort uit dat Ene.

Voordat ik in ga op Louk’s artikel nog even wat info over de twee hoofdrolspelers, Weininger en Wittgenstein.

Otto Weininger werd in Wenen in 1880 geboren en hij stierf in 1903, ook in Wenen. Maar voor dat hij op 23-jarige leeftijd (!) een eind aan zijn leven maakte, publiceerde hij het boek Geschlecht und Charakter: Eine prinzipielle Untersuchung.

Het boek bevat behalve zijn proefschrift, dat hij op 21 jarige leeftijd schreef, twee delen. In het eerste biologisch-psychologische deel probeert hij aan te tonen dat alle menselijke wezens biologisch biseksueel zijn, een mengsel van mannelijke en vrouwelijke elementen. Er is een soort van schaal tussen twee uitersten, man en vrouw. Man en Vrouw beschouwt hij als psychologische ideaaltypes. Het zijn wetenschappelijke constructies, platonische ideeën. De idee van twee geslachten wordt door biologen tegenwoordig als te simpel beschouwd. De lgbt beweging vindt wat dat betreft steun in het werk van Weininger.

Wir werden es nach den angeführten Analogien auch hier von vornherein für unwahrscheinlich halten dürfen, daß in der Natur ein Schnitt geführt sei zwischen allen Masculinis einerseits und allen Femininis anderseits, und ein lebendes Wesen in dieser Hinsicht einfach so beschreibbar, daß es diesseits oder jenseits einer solchen Kluft sich aufhalte.” (Geschlecht und Charakter, Einleitung p.5)

Zijn ideeën over de vrouw zijn echter ronduit anti-feministisch. Vrouwen die behoefte hebben aan emancipatie hebben veel mannelijkheid en zijn over het algemeen lesbisch, volgens Weininger. Het zou een ernstige vergissing zijn wanneer het merendeel der vrouwen hen zou nabootsen.

In het tweede deel over de vrouw behandelt hij Man en Vrouw als psychologische ideaaltypen, een soort platonische ideeën. Hier introduceert hij zijn epistemologische theorie van de henide. Waarover later meer.

In 2005 publiceerde Arnon Grunberg onder het pseudoniem Marek van der Jagt een essay over het antisemitisme, met name dat in ‘Geslacht en Karakter’ van de ‘joodse’ filosoof Otto Weininger (1880-1903).

Otto’s vader was een joodse goudsmit, maar Otto werd na zijn promotie aan de Universiteit van Wenen aanhanger van het protestantisme. Hij was zeer intelligent, hij beschouwde zich als een genie. Hij sprak meerdere talen en was zeer bereisd. Maar…

De jongeling “wiens geest nooit rust vond op aarde” hield het, volgens zijn vader, “niet meer uit onder de levenden”. Hij nam zijn intrek in het Weense Schwarzspanierhaus, het sterfhuis van een ander Weens genie, Ludwig von Beethoven, alwaar hij “een eind maakte aan zijn lichamelijk bestaan”, zoals zijn vader op zijn graf schreef.

Zelfmoord was overigens in de mode in het Wenen van het eind van de 19de en het begin van de nieuwe 20ste eeuw.

Volgens Grunberg was Weininger verstrikt geraakt in het onderscheid tussen het creëren van kunst en het creëren van een persoonlijke identiteit. Aan het moderne idee dat we onze eigen persoonlijke identiteit moeten creëren zouden nog heel wat meer jongelingen te grond gaan. Lijdt niet ieder modern mens aan dit idee?

Veel meer bekendheid dan Otto Weininger verwierf Ludwig Wittgenstein. Ook hij is geboren in Wenen. In 1889, in een rijke vooraanstaande familie van industriëlen. Hij publiceerde tijdens zijn leven de beroemde Tractatus Logico-Philosophicus over de logica van taal en de relatie met de werkelijkheid. Hij bouwt in dit bijna dichterlijke traktaat voort op het denken van één van de belangrijkste moderne denkers van het eind van de 20ste eeuw, de wiskundige, filosoof en logicus Gottlob Frege, die met zijn Begriffschrift de weg voorbereidde voor de denkende machine, de kunstmatige intelligentie, en op het werk van Bertrand Russell, met wie hij een wat problematische band had.

Wittgenstein had misschien zowel hetero- als homoseksuele gevoelens. De uitvoerige dagboekaantekeningen van zijn ‘enige echte vriend’ David Pinsent worden door sommigen als aanwijzing daarvoor gezien.

“David was my first and my only friend. I have indeed known many young men of my own age and have been on good terms with some, but only in him did I find a real friend, the hours I have spent with him have been the best in my life…” (in een brief aan Ellen Pinsent toen David om was gekomen bij een vliegtuigcrash als testpiloot in 1918. Hij werd 27 jaar.)

“Wittgenstein is very likely to have been hetero- as well as homosexually aroused at times. But what is often omitted in these discussions was that the idea of sexual arousel itself went diametrically against the type of person he wanted to be.”

Wittgenstein promoveerde op zijn Tractatus Logico-Philosophicus dat zeven volgens hem onbetwijfelbare hoofdthesen bevat. Het zijn een soort wiskundige stellingen (à la Spinoza’s Ethica). De eerste is “De wereld is alles wat het geval is.”. De tweede zegt dat wat het geval is (de feiten) het bestaan van relaties is, en niet de dingen. De laatste en zevende is beroemder en nog cryptischer: “Waarover men niet spreken kan daarover moet men zwijgen.

Wittgenstein droeg de Tractatus (1922) op aan zijn vriend David Pinsent.

In het voorwoord waarschuwt Wittgenstein zijn lezer: de stellingen in dit boek zullen vermoedelijk alleen begrepen kunnen worden door die lezer die zelf al eens dergelijke gedachten gehad heeft. Waarmee hij misschien wel een kerngedachte van zijn denken uitdrukt, namelijk dat de taal niet geschikt is om wezenlijke dingen mee te communiceren.

Het huis in Wenen, Kundmanngasse 19, dat Wittgenstein voor zijn zus Margarethe bouwde.

Wittgensteins bijna ziekelijke drang naar precisie en eenvoud, onderdeel van zijn levensfilosofie (“Was sich überhaupt sagen lässt, lässt sich klar sagen”) komt goed tot uitdrukking in de zakelijke bouwstijl van het huis dat hij in de jaren 1926-1928 in Wenen voor zijn zus Margarete bouwde.

“Geen enkele versiering mocht de asketische helderheid van zijn ideeën versluieren, en zijn ideeën – in dit geval de konstruktie – moesten zo duidelijk en onverbloemd mogelijk zichtbaar blijven.” schrijft Marie-Louise Flammersfeld (1974) erover. Zijn stijl is ontegenzeggelijk masculien.

Hij overleed in 1951 aan kanker in Cambridge waar hij docent was aan de Universiteit. Postuum werden nog een aantal werken gepubliceerd waarvan de Filosofische Onderzoekingen het bekendst zijn. Ray Monk schreef een indrukwekkend gedetailleerde biografie van deze geheimzinnige filosoof die het denken probeerde te genezen van de betovering door de taal.

Over de genialiteit, het mannelijke en het vrouwelijke

Wittgenstein onderging een sterke invloed van het ‘Weense wonderkind en enfant terrible’ Otto Weininger die in zijn boek Geschlecht und Charakter betoogt dat het genie de hoogste graad van mannelijkheid is en dat het iedere man zijn zedelijke plicht is het “mogelijk geniale in zichzelf tot ontwikkeling te brengen”.

Ook in zijn nogal problematische houding ten opzichte van de sexualiteit is Wittgenstein beïnvloed door Weininger die van mening was dat een genie zich daar niet mee moest bezig houden.

Volgens Weininger houdt het begrip genialiteit in “maximale openheid naar de wereld”. Der geniale Mensch läßt sich definieren als derjenige, der alles weiß, ohne es gelernt zu haben (p.137). Het zijn volgens Weininger niet de grote wetenschappers die de ware genieën zijn, die gaan slechts het smalle pad van de wetenschappelijke ontwikkeling, maar de filosofen en kunstenaars.

Geniaal is een mens te noemen, wanneer hij in een bewust verband met heel de wereld leeft. Pas het geniale is dus eigenlijk het goddelijke in de mens“. (Otto Weininger)

Wittgenstein had grote bewondering voor het werk van Weininger. Maar waarom dat zo is, is een mysterie. Ray Monk gaf zijn schitterende biografie over Wittgenstein als ondertitel The Duty of Genius. In de Nederlandse vertaling “Het Heilige Moeten” (Monk, 1991). Als jongeling had W het idee dat je hetzij een genie bent, in welk geval je een bijzonder behandeling verdient, hetzij niet, in welk geval je waardeloos bent. Wittgenstein hechtte er dan ook veel waarde aan dat Russell, zijn professor logica en kennisleer in Cambridge, hem als een genie beschouwde. Hij moet zich eraan verplicht hebben gevoeld.

Wittgenstein had echter geen goed woord over voor Weiningers ideeën over de vrouw volgens welke genialiteit is voorbehouden aan de Man. De Man leeft bewust, de Vrouw onbewust. De Vrouw voelt aan wat er speelt.

LF wijst op een citaat uit Monk’s biografie. Het is een fragment uit een brief die Wittgenstein schreef aan zijn Cambridge studiegenoot Moore.

“Ik kan me best voorstellen dat je weinig bewondering hebt voor Weininger: de vertaling is slecht en je moet wel het gevoel hebben dat Weininger een vreemdeling voor je is ….. Het is waar dat hij fantasie heeft, maar een grootse fantasie. Je hoeft het niet met hem eens te zijn, of beter, je kunt het niet met hem eens zijn, maar het grootse ligt in datgene waar we het mee oneens zijn. Het is zijn enorme vergissing die groots is. Ik bedoel, globaal gezegd, als je een ~ voor het hele boek zet, drukt het een belangrijke waarheid uit. (citaat uit: The Duty of Genius, p.312, 313)”

Wittgenstein zegt hierin dat de inhoud geniaal is, maar niettemin onwaar. Als je een niet-teken voor de tekst van het hele boek zet dan drukt het een belangrijke waarheid uit. In de brief gebruikt Wittgenstein het ~ teken dat gebruikelijk is voor de negatie in de propositielogica die hij in de Tractatus ontwikkelt. Neem bijvoorbeeld de mening die Weininger over de vrouw heeft. Weininger beschouwt de vrouw als de bron van alle kwaad. Daarvan zegt Wittgenstein: “How wrong he was. My God how wrong.”

LF merkt hierover op dat Weininger zich zowel van een daadwerkelijke jodenvervolging als van een persoonlijke minachting voor vrouwen uitdrukkelijk distantieert. (Fleischhacker, voetnoot 20). Hij citeert Weininger.

“Vrouwen zijn mensen en moeten als zodanig behandeld worden, ook als ze dat nooit zouden willen. Vrouw en man hebben gelijke rechten.” (G&C. Nederlandse vertaling, p. 350)

Dat een gedachte geniaal kan zijn terwijl je van mening bent dat de negatie ervan waar is, dat idee past prima bij de opvatting van LW over de relatie tussen de zin en de waarheid zoals LW die in de Tractatus poneert. De zin op zich drukt de inhoud van de gedachte uit. De waarheidswaarde staat volstrekt buiten de inhoud. Deze opvatting vinden we ook bij Frege. “De zin kan onmogelijk van zichzelf zeggen of deze waar is.” zo luidt een stelling uit de Tractatus. De inhoud van een zin, de gedachte, komt overeen met die van zijn negatie. Een zin kan dus qua inhoud geniaal zijn terwijl je deze als onwaar beschouwt.

Of zoals LF het uitdrukt:

“De negatie treft de uitdrukkingsvorm, niet de uiteindelijke strekking van Weiningers stellingname. Als dat zo is, wordt ook de bedoeling van het gebruik van juist het teken ~ uit de mathematische logica duidelijk, omdat het immers een volzin in zijn tegendeel transformeert zonder de inhoud te veranderen.” (p.167).

Frege wijst in zijn Begriffschrift op het onderscheid tussen de zin en de bewering. De zin op zich beweert niets. Een machine kan wel een zin produceren maar beweert niets. Wij die met de zin geconfronteerd worden denken het beweerd zijn erbij. Dat er iets beweerd wordt, is slechts schijn, buitenkant. Het is een voorstelling, iets dat getoond wordt. Het verschil tussen ‘sagen’ en ‘zeigen’ is een belangrijk thema in Wittgensteins filosofische onderzoekingen.

Het strikte tegenover elkaar stellen van de inhoud van de zin en waarheid ervan opent de mogelijkheid iets op mechanische wijze te zeggen (tonen) zonder het te menen (zeggen). Het is meteen ook de oorzaak van de misvatting dat een machine die een zin produceert (vertoont) iets zou zeggen. We weten inmiddels dat niet alles wat gezegd wordt waar is. En dit geldt niet alleen voor wat het volk via de sociale media produceert maar ook voor wat voor serieuze wetenschappelijke informatie of kennis doorgaat.

Volgens Heidegger dreigt de taal een communicatiemiddel te worden dat overgenomen wordt door machines. Het subject is verdwenen. Het ideale rationele moderne subject is de intelligente machine. Deze heeft geen geslacht, noch familiebanden. Voor het moderne naar autonomie strevende individu lijken deze banden het bereiken van dit ideaal in de weg te staan.

LF gaat in zijn artikel in op Weiningers antifeministische theorie van de menselijke geslachtsverhouding. OW’s theorie over het verschil tussen de psyche van man en vrouw kwam overeen met de gangbare opvattingen in de 19de eeuw.

“Een van de belangrijkste grondgedachten in Weiningers boek is de constructie van
de twee ideaaltypen M en W, het mannelijke en het vrouwelijke, die elkaars tegendeel moeten zijn, zonder meteen te specificeren in welke zin. Daarbij komt het
mannelijke ideaaltype als positief en het vrouwelijke als negatief uit de bus.” (LF)

“Wat de inhoud van de ideaaltypen M en W betreft, radicaliseert Weininger een
zeer oude gedachte die in de negentiende eeuw nog steeds in filosofische beschouwingen over het geslachtsonderscheid te vinden is: het vrouwelijke wordt verbonden met de materie en het mannelijke met de vorm, zodat in de mens het vrouwelijke de natuur en het mannelijke de geest vertegenwoordigt.”(LF)

Bij Hegel vinden we een tekst waarin het biologische onderscheid tussen de geslachtskenmerken van de man en vrouw als bijna vanzelfsprekend metafysische betekenis wordt verleend.

“De man is dus door dit onderscheid ( de splitsing bij de man in de producerende hersenen en het hart) het actieve; de vrouw is echter het ontvangende (de uterus), omdat ze in haar onontwikkelde eenheid blijft… ” G.W.F. Hegel, Enzyklopädie der Philosophischen Wissenschaften, (Suhrkamp Werkausgabe 9, par. 369 Zusatz, p. 519)

“De voorplanting moet men niet reduceren tot de eierstok en het zaad alsof het nieuwe leven (‘Gebilde’) slecht een samenstel uit de vormen of delen van beide zijden waren. Daarentegen ligt in het vrouwelijke wel het materiële element, in de man echter de subjectiviteit besloten.” (Hegel, Enz. Phil. W’schaften, par. 369 Zusatz, p. 519)

Ook de filosoof Schopenhauer die op zowel Weininger als op Wittgenstein grote indruk maakte, hield er een interessante theorie op na over het verschil tussen de man en de vrouw. Het cognitieve objectiveringsvermogen om verbanden tussen dingen te zien onafhankelijk van de relatie tot de waarnemer is bij de vrouw niet in noemenswaardige mate aanwezig. Daarentegen had hij veel waardering voor de spontane, redenatievrije medemenselijkheid (zie vootnoot 15 in Fleischhacker 1999.)

Weininger werkt de negentiende eeuwse ideeën over de relatie tussen man en vrouw uit in een ken-psychologische overweging die voortbouwt op het werk van de Duits-Zwitser Richard Avenarius (1843-1896).

Avenarius onderscheidde in elke nieuwe ervaring ‘Elemente’ en ‘Charakter’. Fleischhacker spreekt van een ‘zakelijke’ en een ‘affectieve’ component. Weininger associeert Elemente met Empfindung in de zin van ervaringsinhoud, ook met Gegenstand, Ding of Sache. Charakter duidt op de gevoelstoon. Weininger gebruikt hiervoor ook de term ‘Färbung’. Hieronder valt niet alleen of iets bijvoorbeeld aangenaam is, maar ook of het als mogelijk of als verplicht wordt ervaren of slechts vermoed wordt.

Ook Frege gebruikt de term ‘Färbung’ in zijn Begriffschrift om de modaliteit van een bewering te onderscheiden van de logische inhoud. Voor Frege, die beducht was voor elke vorm van ‘psychologisme’, had dit niets met logica te maken. Reden waarom hij tegen een modale logica was. Maar dit terzijde.

Volgens Avenarius is er een stadium in de ervaring waarin de ‘Elementen’ nog niet onderscheiden aanwezig zijn. Iedereen kent wel situaties waarin je een voorgevoel hebt of iets vaag herkent, als in een mist.

Wat Weininger aan de theorie van Avenarius toevoegt is dat volgens hem ook het Element-aspect en het Charakter-aspect aanvankelijk in de ervaring nog ongescheiden aanwezig zijn. Voor deze ‘impliciete ken-eenheid’ introduceert Weininger het woord henide (van het Griekse woord ε’ν voor één). (G&C p. 120)

“Voor Weininger is de henide een voorstadium van het helder denkbare, niet iets onbepaalbaars, maar iets vooralsnog onbepaalds. Hij noemt het een grensbegrip. Voor hem is de explicitering een zuivering van oneigenlijke vitale en emotionele bijmengselen.” (LF p. 173)

Eine Henide wird es im allgemeinen genannt werden dürfen, was, bei verschiedenen Menschen verschieden häufig, im Gespräche zu passieren pflegt: man hat ein ganz bestimmtes Gefühl, wollte eben etwas ganz Bestimmtes sagen; da bemerkt z.B. der andere etwas, und »es« ist nun weg, nicht mehr zu erhaschen. (G&C, p. 120)

“Het ‘denken in heniden’ is volgens Wittgenstein geen specifiek vrouwelijk kenmerk, maar de impliciete bron van al ons denken! Het lijkt er dan ook op dat Wittgenstein in de Untersuchungen nu juist beoogt om de lezer tot dit niveau van denken te dwingen.” (LF)

Volgens Fleischhacker is het aantrekkelijke in Weininger henide-theorie voor Wittgenstein geweest de idee dat het henide-karakter verdwijnt wanneer getracht wordt het te expliciteren. Het impliciet gekende, wat voor Wittgenstein het kennen is dat impliciet in het alledaagse spreken en handelen verborgen is, kan en moet niet expliciet gemaakt worden. Niet omdat het niet waardevol zou zijn, maar omdat het het meest waardevolle is. Het is niet meer wat het is wanneer het expliciet gemaakt wordt.

En dat geeft meteen het verband aan tussen Wittgenstein opmerking in het voorwoord van de Tractatus dat de lezer die niet eendere gedachten heeft gehad wel niet zal begrijpen wat hij schrijft, en de laatste stelling: Waarover men niet spreken kan daarover moet men zwijgen. Want door erover te spreken gaat het geheim ervan verloren.

Het bestaan van het mannelijke en het vrouwelijke is het meest vanzelfsprekende fenomeen in ons leven. De vereenzelviging bij Weininger van de henide, dit voorstadium van bewustzijn met het vrouwelijke en van de ontwikkelde, bepaalde vorm met het mannelijke, staat volgens Fleischhacker geheel los van de idee van de henide. Bij Wittgenstein lijkt dat geen rol te hebben gespeeld. Ik verwijs naar de uitvoerige documentatie en dagboekaantekeningen in de biografie van Ray Monk over deze fascinerende filosoof.

Wittgenstein beëindigde zijn voorwoord van de postuum verschenen Filosofische Onderzoekingen (een ‘album’ met ‘landschapsschetsen’) met:

“Ik wil niet met mijn geschrift anderen het denken besparen. Ik had graag een goed boek gemaakt. Het heeft niet zo mogen zijn, maar de tijd waarin ik het had kunnen verbeteren is voorbij.” (Cambridge, januari 1945).

De angst van de geniale man voor het feminisme

In het slothoofdstuk van zijn boek trekt Weininger de conclusie dat de geniale man het geslachtsverkeer volledig moet vermijden. Ook Tolstoj kwam in zijn Kreuzersonate tot deze conclusie. Dit moet volgens beiden gebeuren uit respect voor de vrouw als mens. Maar was het niet ook uit angst meegesleurd te worden in de duistere gebieden van het leven.

In de tweede helft van de 19de eeuw doemt het beeld op van de vrouw als ‘femme fatale’ die van nature geneigd is de man in het moeras van de troebele emotionele verwarring te trekken en zodoende zijn helderheid en genialiteit te niet te doen.

“Bij de enige vrouw met wie Wittgenstein een intieme relatie heeft gehad waardeerde hij het bijzonder dat ze zich niet voor filosofie interesseerde.” (LF)

Bekende femmes fatales uit die tijd zijn de Spaanse Lola Montez, die vanaf 1848 koning Lodewijk de Eerste van Beieren het hoofd gek maakte en de regering van hem overnam, en de in Leeuwarden geboren dubbelspionne Margaretha Zelle, beter bekend als Mata Hari.

Lou Salomé (1861-1937), noteert Sue Prideaux onder een portret van haar dat is opgenomen in de Nietzsche-biografie, is ‘de femme fatale die sterke aantrekkingskracht uitoefende op Nietzsche, Rilke en Freud.’. Ze was de eerste vrouwelijke psychoanalyticus. Ze durfde het aan om Freuds primaat van de vader ter discussie te stellen, zag het vrouwelijke als iets positiefs en wezenlijk gedifferentieerd van het mannelijke, demystificeerde de clitoris.” (Niña Weijers, De vrouw met de zweep, De Groene Amsterdammer, januari 2020).

“Op zichzelf is er niets vreemds aan dat een intelligent jong meisje liever wilde studeren, schilderen, haar brood verdienen dan geestelijk te verschrompelen in het beperkte, onbeduidende bestaan van de toenmalige huisvrouw.” ( Meyer, 1967, p. 614 ) Maar er zijn verschillende aanwijzingen dat angst voor sexualiteit haar houding tegenover het huwelijk bepaalde.

Alois Biedermann, de hegeliaanse theoloog, bij wie Lou Salomé in Zürich college gelopen had, schreef aan haar moeder:

“Mejuffrouw Uw dochter is een vrouwelijk wezen van heel bizondere aard: van kinderlijke reinheid en louterheid van zin en tegelijkertijd weer van onkinderlijke, bijna onvrouwelijke richting van geest en zelfstandigheid van wil en in beide opzichten een diamant.” (Citaat uit Meyer, 1967, p. 614).

“Het lijkt alsof de produktie van vrouwbeelden in de negentiende eeuw aan een bijzonder convenant onderworpen was: zich afzijdig te houden van de historische veranderingen en het ‘mysterie vrouw’ koste wat het kost in stand te houden.” (Meyer)

De femme fatale en de femme fragile zijn als grensbeelden constructies van de laat negentiende eeuwse man, de vermogende intellectuelen, handelaren, maar vooral van beeldend kunstenaars en schrijvers. De familie Wittgenstein en hun vriendenkring bevat een rijke vertegenwoordiging van deze figuren.

“Het afbeelden van vrouwen als gevaarlijke wezens die belust zijn op seksueel genot, kan gezien worden als een projectie van verschillende culturele ontwikkelingen en heersende angsten in het fin de siècle.” concludeert Ester Smits in een studie waarin ze de afbeelding van de vrouw in het werk van Gustav Klimt analyseert. Klimt was één van de Weense kunstenaars die door de vermogende familie Wittgenstein gesponsord werd. De dichter Rilke was een ander.

Het mag dan zo zijn dan mannen en vrouwen tegenwoordig als gelijkwaardig worden gezien, je hoeft geen feminist te zijn om vandaag de dag nog steeds een ‘masculinistische’ ideologie te ontwaren die de strijd tegen het vrouwelijke als potentiële vijand begeleidt.

Weininger vermoedde dat deze conflictstof juist actueel wordt in tijden waarin de vrouw zich van haar juk probeert te bevrijden, zoals dat vanaf het eind van de 19de eeuw het geval was in Europa.

Misschien kan het aantrekken van meer vrouwen in typische mannenbolwerken wel een belangrijke therapeutische werking hebben waardoor de man bevrijd wordt van de angst voor het mythische vrouwbeeld van de femme fatale die hem in het ‘troebele moeras van emotionele verwarring’ stort.

“Van orde naar ontvankelijkheid”

In de epiloog van zijn Metafysica dat als thema heeft ‘van orde naar ontvankelijkheid’ brengt Gert-Jan van der Heiden het begrip ‘ruis’ van Leibniz in herinnering. Er zijn treffende overeenkomsten met Weiningers henide. Maar er zijn ook verschillen.

“Leibniz suggereert dat het veld van al hetgeen wij helder en onderscheiden waarnemen, omringt wordt door ruis. Vanuit de orde gedacht staat deze ruis voor het onkenbare, voor het niet helder en onderscheiden verschijnende.”

“In de ruis meldt zich dus iets wat is, maar wat niet van de orde is. In de ruis roept dus iets om onze aandacht, terwijl het stom blijft in de taal van het denken.”

Volgens van der Heiden komt die wereld van ruis overeen met de ‘vormeloos-niet-formuleerbare wereld van de chaos van indrukken’ van Nietzsche en met de verborgenheid van Heidegger.

Deze ruis is niet niets. Integendeel, het vormt de mogelijkheidsvoorwaarde van de ‘ervaring in eigenlijke zin’, de ervaring die de bestaande orde doorbreekt.

Van der Heiden schrijft in Metafysica een geschiedenis van een transformatie van het metafysische denken waarin het beginsel van grond, van een bestaande redelijke orde wordt opgeschort (p.313), waarin “het geweld van het moderne denken” (p.302) dat de natuur haar wil en orde oplegt wordt onderkent, waardoor ruimte ontstaat voor nieuwe ‘eigenlijke ervaringen’ die de bestaande orde van het denken negeren en verrijken.

“Hier klopt iets niet.” is de gedachte als we een figuur zien die we niet kunnen plaatsen in de ons bekende classificaties van man en vrouw. Het zijn de outliers die de statisticus in verlegenheid brengen. Het is het toevallige dat de grens van het verklaarbare aangeeft.

“Zijn en werkelijkheid geven zich niet te kennen in een eeuwige en redelijke orde, maar in het anders-kunnen-zijn.” (Van der Heiden, p.313)

Let wel. Weininger en de henide-theorie komen we bij Van der Heiden niet tegen. Dat is gezien de onbekendheid ervan niet zo vreemd voor een boek dat beoogd vooral een inleiding te zijn voor een wat groter publiek. Wat meer bevreemdt is dat ook Wittgenstein niet in zijn boek voorkomt, terwijl deze belangrijke denker zeker zou passen in de discussie over de veranderde verhouding tussen taal, denken en werkelijkheid, een thema waar Van der Heiden ruim aandacht besteedt. Hier verraadt zich de wetenschappelijke achtergrond van Van der Heiden, die afwijkt van die van bijvoorbeeld filosofen als Harm Boukema (fysica en wiskunde) en Louk Fleischhacker (logica en wiskunde), beide overigens leerlingen van Jan Hollak, één van de voorgangers van Van der Heiden als hoogleraar filosofie in Nijmegen.

Zowel in van der Heidens nieuwe metafysica als in de henide theorie van Weininger vinden we uitdagingen tot nieuwe verhoudingen en denkwijzen die de bestaande ordeningen doorbreken.

Bestaat de vrouw? Het had volgens Arnon Grunberg net zo goed de titel kunnen zijn van Bestaat de jood?. De vrouw, de jood, de turk, de marokkaan, de man. Het zijn abstracties, ideaaltypes. Evenzovele resultaten van de eigenlijke mathematische abstractie: een werkelijke eigenschap wordt als principe van een nieuwe, denkbeeldige zijnswijze: de mathematische objectiviteit, opgevat.

“Deze abstractiestap is ‘eenmalig’. Als ze eenmaal is voltrokken, is men de sfeer van het wiskundig denken binnengetrokken.” (Fleischhacker, 1991)

Deze wiskundige denkwijze is de heersende denkwijze van de moderniteit.

Hoe moeilijk het is ons weer uit deze sfeer terug te trekken en er ons ervan te bevrijden, daarvan zijn we de dagelijkse, machteloze getuigen.

Bronnen

Een zeer gedetailleerd ‘dagelijks’ verslag van Wittgensteins handel en wandel in de periode 1911-1914, gebaseerd op de dagboekaantekeningen van Pinsent en Russell is te vinden op de website Ludwig Wittgenstein: A Chronology of his Life and Work wittgensteinchronology.com. (laatst door mij bezocht 08-11-2021)

Anne Fausto-Sterling (2004), The Five Sexes: Why Male and Female Are Not Enough. Journal for Politics, Gender and Culture, Vol. 3, No. 1 (Summer 2004): 191-205.

Marie-Louise Flammersfeld (1974). Het sluitwerk van Ludwig Wittgenstein. De Revisor, Jaargang 1, 1974. 

Louk Fleischhacker (1991). Wijsbegeerte van het wiskundig denken en van de informatietechnologie. Universiteit Twente, Faculteit der Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen, 1991.

Louk Fleischhacker (1999). De Henide als Paradigma: Otto Weiningers invloed op Ludwig Wittgenstein. In: De Uil van Minerva 15 nr. 3 (Lente 1999), pp. 161-178.

G.W.F. Hegel (1830/1970), Enzyklopädie der Philosophischen Wissenschaften, Zweiter Teil, Die Naturphilosophie. Theorie Werkausgabe 9, Suhrkamp, 1970.

Gert-Jan van der Heiden (2021). Metafysica: van orde naar ontvankelijkheid. Boom uitgevers, Amsterdam, 2021.

Geert Hofstede, Gert Jan Hofstede, Michael Minkov (2016). Allemaal andersdenkenden – omgaan met cultuurverschillen. Atlas Contact Uitgeverij, 2016.

Marek van der Jagt (2005). Otto Weininger of Bestaat de jood? Stichting Maand van de Filosofie, 2005.

Josine W.L. Meyer (1967). Lou Andreas-Salomé en haar vrienden.Tirade, jaargang 11, 1967.

Ray Monk (1991). Ludwig Wittgenstein – het heilige moeten, een biografie. Prometheus, Amsterdam, 1991. Vertaling door Ronald Jonkers van Ludwig Wittgenstein – the duty of genius, Ray Monk, 1990.

Notitie: Wanneer het over Frege’s notie van begrip gaat heeft Jonkers de Engelse term ‘extension’ vertaald met ‘uitbreiding’ (p. 40). Dat is op zijn zachtst gezegd verwarrend. De juiste vertaling is ‘extensie’, de in de wiskunde gebruikelijke term voor de verzameling van alles wat onder het begrip valt. Het is cruciaal omdat de tekst gaat over de conceptuele bron van de paradox die Bertrand Russell ontdekte in het werk van Frege. Dit vormde mede de aanleiding tot de grondslagencrisis in de wiskunde. In mijn stukje De Definitie bespreek ik Russells paradox.

Joz Motmans, Aisa Burgwal en Myrte Dierckx (2020). Het meten van genderidentiteit in kwantitatief onderzoek. Advies rapport in opdracht van de Vlaamse Overheid,
Departement Kanselarij en Bestuur. UZ Gent,België, 2020.

Marijke Naezer (2007). Vrouwentaal/Mannentaal, wat is normaal?

Marijke Naezer is cultureel antropoloog en gespecialiseerd in vrouwenstudies. Op 4 oktober 2007 hield zij een lezing over ‘vrouwentaal en mannentaal’ tijdens een evenement van het Eneco Vrouwennetwerk. Dit artikel is een bewerking van deze lezing.

Rebecca Solnit (2017). Mansplaining – the battle

“Every woman knows what I’m talking about. It’s the presumption that makes it hard, at times, for any woman in any field; that keeps women from speaking up and from being heard when they dare; that crushes young women into silence by indicating, the way harassment on the street does, that this is not their world. It trains us in self-doubt and self-limitation just as it exercises men’s unsupported overconfidence.”

(Men Explain Things to me, facts didn’t get in their way, Rebecca Solnit)

Otto Weininger (1903/1920). Geschlecht und Charakter – eine prinzipelle Untersuchung. 19de druk, Wien/Leipzig, 1920.

“Dieses Buch unternimmt es, das Verhältnis der Geschlechter in ein neues, entscheidendes Licht zu rücken.” (voorwoord, eerste druk)

Otto Weininger (1984). Geslacht en karakter: een principieel onderzoek, (Vert. Tineke Davids) Amsterdam, De Arbeiderspers, 1984

OECD (2019), Society at a Glance 2019: OECD Social Indicators, OECD Publishing, Paris. https://doi.org/10.1787/soc_glance-2019-en

Lisa Peters (2021). Acht pijnlijke vragen over gender die je niet durfde te stellen. Dit artikel voor De Correspondent.

J. von der Thüsen (1993). Femme fatale en femme fragile. De mythisering van het vrouwbeeld in de late negentiende eeuw. In: De eeuwwende 1900 (dl. 1): Geschiedenis en kunsten (André Klukhuhn editor), Studium Generale Universiteit Utrecht, 1993, pp. 55-81.

Published by

admin

Rieks op den Akker was onderzoeker en docent kunstmatige intelligentie, wiskunde en informatica aan de Universiteit Twente. Hij is gepensioneerd.

Leave a Reply