Waarom de complotdenker altijd gelijk heeft

“Whatever I have accepted until now as most true has come to me through my senses. But occasionally I have found that they have deceived me, and it is unwise to trust completely those who have deceived us even once.” (René Descartes)

“Mijn meningen zijn feiten” (Dr. Thierry Baudet)

Waarom geloven we wat we geloven? Volgens de Britse filosoof Bernard Williams is wat we geloven geen gevolg van een beslissing (Williams 1970).

Net zo goed als we er zeker van zijn dát het regent wanneer we zien en hóren dat het regent, zo zijn we ervan overtuigd dát het Biden, Trump of Putin zelf is die spreekt als we hem in een video zien en horen spreken. Dit is een vorm van “geloven dat” waar we niet bewust toe besluiten, maar dat als het ware automatisch tot stand komt. We realiseren ons helemaal niet dat we op grond van onze zintuiglijke waarneming (ik zie dat het regent) onmiddellijk springen naar een concluderend oordeel: “Het regent.” of “Biden zegt ….”. Volgens Williams is er bij een dergelijk empirisch geloven (’empirical belief’) sprake van een oorzakelijk verband: je gelooft dat iets zus en zo het geval is omdat het zus en zo is. 

Met het bestaan van deepfake en ander vormen van ‘synthetic media’ kan de authenticiteit van elke video-opname of presentatie in de vorm van tekst, geluid of beeld die je onwelgevallig is in twijfel worden getrokken. Dit staat bekend als “the liar’s dividend”. Door de afstand die er door de moderne communicatiemedia is ontstaan tussen mensen en tussen de mens en ‘zijn’ werkelijkheid is de ruimte om zelf een voor ons aantrekkelijk beeld van de waarheid te construeren steeds groter geworden. De moderne mens is bij uitstek een modelleur en constructeur.

Een complotdenker is iemand die anderen, het kunnen mensen of andere wezens zijn, ervan verdenkt een complot te vormen met als doel de macht over de mensheid of een deel daarvan over te nemen. Bijvoorbeeld door de mensen via de media op bepaalde gedachten te brengen en te overtuigen van de noodzaak van bepaalde maatregelen. De complotdenker houdt er een denkbeeld op na over het bestaan van een complot. Kenmerkend is de drang van de complotdenker anderen van zijn denkbeelden te overtuigen. Hij wil de mensen waarschuwen voor het complot. Zo’n denkbeeld wordt wel een ‘complottheorie’ of ‘samenzweringstheorie’ genoemd.

Complotdenkers die in een bepaald complot geloven vormen soms een politieke beweging.

“QAnon is een extreemrechtse complottheorie die de zogenaamde plannen beschrijft van een “deep state” gericht tegen onder meer de Amerikaanse oud-president Donald Trump en diens aanhangers.” (Wikipedia)

Een ander voorbeeld is de in rechtse politieke krijgen populaire omvolkingstheorie. waarin wordt gedacht dat de ‘Umvolkung’ door de Westerse ‘elite’ middels een bewuste strategie wordt uitgevoerd, om de inheemse (blanke) bevolkingen te vervangen door niet-Europese bevolkingen. 

Het in de aanhef van deze pagina opgenomen citaat van de Franse filosoof René Descartes uit zijn beroemde Meditaties kwam ik tegen in de afstudeerscriptie van de filosofe Leah Jule Ritterfeld dat gaat over de vraag hoe we onware (‘problematische’, ‘fantastische’) samenzweringstheorieën van de waarachtige kunnen onderscheiden. Sommige mensen, waaronder de Keniaans-Britse filosoof Quassim Cassam, beweren dat je dit op grond van bepaalde inhoudelijke kenmerken van de theorie kunt doen.

Descartes was geen complotdenker. Hij vond dat het verstand het best verdeelde goed ter wereld is en dat iedereen zelf moet nadenken in plaats van kritiekloos te luisteren naar autoriteiten zoals de Paus, Aristoteles of de wereldlijke machthebbers. De moderne mens leek zich dit ter harte te hebben genomen. De experimentele wetenschap levert kennis die verklaart wat zich in onze werkelijkheid voordoet. Maar ondertussen hebben influencers en rolmodellen de rol van Kerk en Staat overgenomen. Wat we geloven wordt voor een belangrijk deel bepaalt door wat we op de sociale media tot ons nemen. Via de media lezen we over complotten.

Complotten bestaan. Niet iedere complottheorie hoeft louter verzonnen te zijn en volledig buiten de waarheid. Ritterfeld gebruikt de afko CT voor onware complottheorieën en ct voor het algemene begrip.

De filosoof Karl Popper betoogde dat het verschil tussen een wetenschappelijke theorie en een niet-wetenschappelijke theorie of ideologie zit in het falsifieerbaar zijn van de eerste. Het moet duidelijk zijn dat (en hoe) experimenteel tegenbewijs voor een theorie kan worden geleverd. Popper verwierp Marx’ theorie van het historisch materialisme en Freuds theorie waarop deze zijn psychoanalyse baseerde als onwetenschappelijk omdat ze volgens hem niet falsifieerbaar zijn. Poppers theorie is niet onomstreden. Volgens Ritterfeld is het falsificatie-criterium niet voldoende om de onware van de ware complottheorieën te onderscheiden. “The idea that CTs do not make any factually testable claims but remain on the level of vague feelings is simply wrong.” (p.57).

Anderen menen dat je complottheorieën kunt onderscheiden door naar kenmerken te kijken van de mensen die er zo’n theorie op na houden, zoals de  filosoof Cees Zweistra, die in zijn boek Waarheidszoekers (2021) stelt dat de aanhangers niet gek of dom zijn, maar ‘kwaadaardig’. Ritterfeld bekritiseert deze standpunten en concludeert uit haar onderzoek dat het kenmerkende onderscheid zit in de wijze waarop de complotdenker met de complottheorie omgaat.

“I will argue that the problematic component cannot be found in the theories themselves but instead in the way that conspiracy theorists hold on to their belief in the theory.” (Ritterfeld, p. 9).

Ritterfeld gaat hierin een eind mee met de opvatting van de filosofe Giulia Napolitano dat het problematische kenmerk van conspiracy theorieën niet in de theorie zelf zit maar “in de manier waarop de gelovigen met hun geloof in de theorie omgaan”: geloof in complottheorieën is ‘self-insulating’. Dit betekent dat het geloof wordt beschermd tegen tegenbewijs. De gelover is immuun voor tegenbewijs (counter evidence). Het is zelfs zo dat nieuwe informatie die als tegenbewijs bedoeld is, als ondersteuning voor de theorie gezien wordt.

“In conspiracy theories, just like in paranoid ideation and impostor syndrome, the core of the beliefs set includes the reasons to discredit disconfirming evidence and many conspiratorial beliefs seem to be ‘sealed’ and totally insensitive to contradicting information. The shift from theory to belief is indeed a change of perspective. However, it is a way of focusing on what has been widely recognized as a central feature of conspiracy theorizing—namely, a distinctive way in which believers resist revising their beliefs in light of new evidence.” (Napolitano, p.18)

Een nieuwsbericht kan voor de ene ontvanger als ondersteuning van zijn opvatting over een bepaald onderwerp worden gezien terwijl hetzelfde bericht door iemand die een tegengestelde opvatting heeft ook als ondersteuning wordt gezien van zijn opvatting.

Voor Napolitano is de eigenschap ‘self-insulating’ te zijn het kenmerk van een complottheorie. “The attitude of the believer, rather than any feature of the theory, determines whether a person’s belief in a conspiracy is a conspiracy theory or not.” (Napolitano p.2) Ritterfeld legt het accent meer op de ‘dynamische relatie’ die de gelover heeft met zijn geloof: “it is not the content of the theories, nor the believers, nor their specific beliefs, but the way in which they interact with the specific beliefs (i.e., holding on to them in a self-insulating manner, responding inadequately to counterevidence)” (Ritterfeld, p.51).

Complotdenkers worden soms ervan beschuldigd irrationeel te zijn, er inconsistente ideeën op na te houden of niet logisch te denken. Anderen bestrijden dat. Ritterfeld vergelijkt de complottheorie met Hannah Arends ‘ideologie’, een logische theorie die gebaseerd is op een basis-idee, waaruit alles verklaard wordt. Volgens Ritterfeld is de basis-idee van de complotdenker “dat er een complot aan het werk is“. Bijvoorbeeld: een groep rijke mensen wil de macht over de mensen in het vrije westen veroveren door ze in te enten met een vaccin en daarom hebben ze een pandemie in het leven geroepen. De complottheorie biedt houvast aan de gelover omdat het een verklaring biedt voor wat zich in het leven voor doet en zo bescherming biedt voor twijfel en onzekerheid. Daarin komen ze overeen met een religie.

Een patiënt kan goede redenen hebben om niet alles wat een medicus zegt te geloven. Maar op het moment dat hij of zij de medicus ervan verdenkt omgepraat te zijn en tot een complot te behoren telkens wanneer deze met bewijsmateriaal komt dat tegen de mening van de patiënt ingaat dan is er sprake van een complotdenker.

Het is goed om even stil te staan bij het gebruik van ‘logisch’ en ‘logica’. De logica gaat over hoe we moeten redeneren om tot ware conclusies, begrip, te komen. Psychologen bestuderen hoe mensen feitelijk denken en proberen dat te begrijpen. Als de psycholoog de patiënt denkt te begrijpen vindt hij diens gedrag misschien ‘ook wel logisch’. Het is bekend dat mensen niet altijd denken zoals de logica voorschrijft. “De logica is het immuunsysteem van de geest’, zegt logicus en filosoof Johan van Benthem, door zijn studenten wel “the god of logic” genoemd, in een interview met Maarten Keulemans in de Volkskrant ter gelegenheid van zijn afscheid aan de UvA (27-09-2014). Kortsluitingen zijn volgens hem slechts tijdelijk. “Mensen zijn voor rede vatbaar.” is de grondhouding van deze optimist.

We denken in algemene begrippen, die we aanduiden met woorden als: mens, man, vrouw, dier, plant, wetenschapper, complotdenker. We delen de werkelijkheid in categorieën in op grond van onze ervaring. Dit is een man, dit is een dier en dit is een plant, en kennen daar eigenschappen aan toe. Zonder zo’n ordening is er geen denken.

Maar hoe herken je nu de complotdenker? Is die wel voor rede vatbaar? Dan hebben we het over de inhoud, de waarheidswaarde van zijn denkbeelden. Niet over hoe we zijn wijze van denken kunnen begrijpen, wat daar de logica van is. We zouden willen dat er een methode was, een algemene techniek die ons helpt de ‘kortsluitingen’ van de geest op te sporen. Napolitano levert die niet.

“Only when we look closely at the dynamics of the dismissal of counter-evidence it becomes apparent that conspiracy theorists can only maintain the internal coherence of their theories by not being adequately responsive to the evidence—either by adopting a poor, indeterminate explanation of the evidence, or by adopting a more specific hypothesis but failing to respond to new evidence.” (Napolitano p.25).

Maar wie maakt uit wat ‘adequately responsive’ is? Is ‘de wetenschapper’ niet ook partijdig? Moeten we niet het idee loslaten dat er een algemene methode, een techniek, zou bestaan waarmee we kunnen bepalen wie de waarheid spreekt en wie niet? Wetenschappers hebben lange tijd gedacht dat zo’n objectieve methode bestaat. De rechtsgeleerde, wiskundige en filosoof Leibniz ontwierp een calculus, een taal waarin de standpunten van tegenstrijdige partijen konden worden gerepresenteerd. Zijn idee was dat op die manier uitgerekend kon worden wie er gelijk had in een rechtszaak. Calculemus! In zijn taal is het mogelijk aan te geven hoeveel geloof een partij hecht aan een bepaalde bewering en op grond van welke feiten.

Napolitano bespreekt in haar artikel de Bayesiaanse logica. Dat doet ze om aan te tonen dat niet alle bewijs dat wordt ingebracht tegen een samenzwering als verklaring geneutraliseerd kan worden door te verwijzen naar het bestaan van een complot: “not all evidence against the conspiratorial explanation can be neutralized by the belief that the conspirators are staging a cover-up.” (p.10).

De Bayesiaanse logica of Bayesiaanse methode is gebaseerd op de regel van Bayes (de ‘conditionalization rule’, of ‘Belief update rule’) . Deze regel is gebaseerd op een theorema uit de standaard waarschijnlijkheidstheorie van Pascal en is dus te bewijzen uit de axioma’s van die theorie. De methode beschrijft volgens Bayesianen hoe we kunnen berekenen in welke mate het geloof dat iemand hecht aan een bewering of theorie op grond van nieuw bewijs (‘evidence’) verandert, wanneer hij zich aan de regels van deze logica houdt. Dat mensen zich vaak niet aan de regels van deze logica houden, dat hebben vele psychologische tests bevestigt. Zie bijvoorbeeld (Kahneman, 2012). Of die mensen daarom irrationeel zijn, niet logisch denken, dat is nog maar de vraag. In (Prakken 2014) bespreekt Henry Prakken de vraag of de Bayesiaanse methode geschikt is in de rechtspraak. Het bevat een heldere uitleg van de Baysiaanse methode, “een filosofische opvatting over hoe mensen hun geloof in bepaalde beweringen moeten bijstellen op grond van nieuw bewijs. En in de filosofie is er al 200 jaar een debat over de juistheid van deze opvatting. Niet-Bayesiaanse benaderingen zijn daarom niet per definitie in strijd met de logica en wiskunde.”

“Bayesianism gives us a theoretical framework to evaluate how relevant new evidence is to the conspiratorial hypothesis, given the background assumption that, if the conspiracy is going on, the conspirators are trying to keep their intentions and actions secret.” (Napolitano, p. 10).

Napolitano definieert nu een ‘conspiracy theory’ als een theorie H zodat elke vorm van evidence D die ingebracht wordt geen enkel effect heeft op de mate waarin de gelover in de theorie gelooft. Kortom de complotdenker blijft dezelfde mate van geloof (credence) hechten aan zijn complottheorie H. In formulevorm: voor alle D: P(H|D) = P(H).

Die ‘beweringen’ H en D zijn proposities, formules in een of andere formele taal, die een ‘waarheidswaarde’ (waar of onwaar) kunnen hebben. P staat voor probability, een functie die aan de term een getalwaarde toekent. De waarde P(H|D) staat voor de een voor de kans dat de gebeurtenis H het geval is, wanneer D het geval is, voor de ander staat deze voor de mate waarin iemand gelooft dat H het geval is wanneer deze weet dat D waar is. Hoe groter de waarde P(H|D) hoe groter het geloof in de bewering H, gegeven dat D waar is. P(H|D) is voor Bayesianen een kwantitatief model voor een ‘belief state’, de ‘geloofstoestand’ van een subject.

Bayes’ regel zegt:

P(H|D en X) = P(D|H en X) . [ P(H| X) / P(D|X) ]

Wanneer P(H|X) bijvoorbeeld de kans is dat je corona hebt, gegeven dat X geldt (X is bijvoorbeeld dat je reukverlies hebt) en de data D staat voor de uitslag van een corona-test dan zegt deze formule dat je de a posteriori kans P(H|D en X) dat je corona hebt, gegeven de test-uitslag, gelijk is aan de a priori kans dat je corona hebt P(H|X) vermenigvuldigd met de kans P(D | H en X), dat is de kans dat de testuitslag D voorkomt als je corona hebt en aan eigenschappen X voldoet, gedeeld door de a priori kans op de test uitslag P(D|X).

“How much evidence would it take to bring your state of belief up to the place where you felt very perplexed and unsure about it.” Ofwel: wanneer, op grond van hoeveel nieuwe feiten, ga je twijfelen aan een zeker ‘geloof’ (belief) waar je aan gehecht bent?

Deze kwestie beschouwt de fysicus E.T Jaynes (1922-1998) in het hoofdstuk “Queer uses for probability theory” van zijn standaardwerk Probability Theory, The Logic of Science (postuum verschenen in 2003). Daarin toont hij aan hoe we met behulp van de Bayesiaanse logica (kansrekening gebaseerd op het theorema van Bayes) in staat zijn uit te rekenen onder welke voorwaarden het voorkomt dat dezelfde nieuwe informatie voor twee mensen met tegengestelde standpunten over een bepaalde kwestie als bewijsmateriaal voor hun standpunt kan worden opgevat. Essentieel in zijn logisch model is dat informatie door de ontvanger wordt gezien als al dan niet betrouwbaar afhankelijk van de informatiebron. Nieuwe informatie kan mensen met verschillende opvattingen zowel bij elkaar brengen als uit elkaar drijven. (zie sectie 5.3 in Jaynes 2003).

Wanneer een informatiebron B ons bepaalde informatie I geeft dan zou het immers nogal naïef zijn meteen te concluderen dat I het geval is. In plaats daarvan moeten we concluderen dat B beweert dat I het geval is. Of we daaruit kunnen concluderen of I het geval is hangt af van ons geloof in de bron B als deze beweringen doet over de betreffende zaak.

“Even seeing the event on our screen can no longer convince us, after recent revelations that all major US networks had faked some videotapes of alleged news events.”, merkt Jaynes op in een footnote, p. 128. (Dit schreef hij voor 1998!).

Zo zal Putin wellicht weinig waarde hechten aan de bewering door Biden gedaan dat het Russische leger de wapenstilstand in Oekraïne heeft geschonden.

We moeten dus rekenen met een conditionele kans P( I | B zegt dat I), de kans dat I het geval is, gegeven dat B zegt dat I het geval is. Die kans kan afhankelijk van B en I wel heel erg klein zijn, namelijk voor wie weinig vertrouwen heeft in de bron B. Volgens de kansrekening is dan de kans P( niet I | B zegt dat I) juist heel erg groot.

Verder hangt het feit of we door de nieuwe informatie ons geloof in bepaalde stellingen wijzigen af van onze interpretatie van wat er gezegd wordt. Het bestaan van ideologieën en complottheorieën toont aan hoe creatief mensen zijn om maar vast te kunnen houden aan eenmaal ingenomen stellingen.

De psychologen Kahneman en Tverski hebben verschillende experimenten uitgevoerd op grond waarvan ze meenden te kunnen concluderen dat mensen denken op een wijze die in strijd is met de regels van de Bayesiaanse logica. In (Daniel Kahneman 2012) worden deze experimenten uitvoerig beschreven. Waar het Jaynes om te doen is, is te laten zien dat de Bayesiaanse logica wel degelijk in staat is te beschrijven hoe complotdenkers denken. Volgens Jaynes is de Bayesiaanse methode de enige valide methode om te redeneren met onzekerheid en is ze ook van toepassing in situaties waarin de interpretatie van het kansbegrip als een relatieve frequentie niet van toepassing is. Sinds het werk van de informaticus Judea Pearl, de uitvinder van de Bayesiaanse netwerken (jaren 90), een grafische methode om afhankelijkheden tussen statements en data te modelleren, is Bayesiaans logica een onderdeel van de theorie van de kunstmatige intelligentie. Voor een boeiend historisch overzicht met betrekking tot het denken over causaliteit en de relatie met het statistische begrip correlatie leze men Judea Pearl’s bestseller The Book of Why?

Bayesiaanse logica laat zien dat het antwoord op de vraag of bepaalde nieuwe informatie D al dan niet een gegeven stelling S steunt niet alleen afhangt van D en S maar van de totale geloofstoestand van de gelover in S. Dit komt mijn inziens overeen met de conclusie die Ritterfeld trekt. De kansverdeling P en de achtergrond kennis X representeren als het ware de complottheorie die de complotdenker er op na houdt.

Napolitano meent dat Bayesiaanse logica niet geschikt is om een complotdenker te modelleren. Ze redeneert als volgt. De gelijkheid P(H|D) = P(H) voor alle evidence D, geldt onder twee voorwaarden. De eerste is als P(H) = 1. Dat wil zeggen dat de complotdenker helemaal zeker is omtrent het bestaan van een complot. Die zekerheid is niet reëel omdat het om empirische kennis gaat (Descartes’ hypothese van de ‘malin genie’ maakte overigens ook de wiskundige kennis betwijfelbaar.). De enige andere conditie waaronder de gelijkheid geldt, is wanneer voor alle mogelijke evidentie D die ingebracht wordt, geldt dat deze evenveel bewijs voor H als voor het tegendeel van H biedt. Maar, aldus Napolitano, dat is alleen het geval als H een zeer algemene, nietszeggende, theorie is.

“Detailed conspiratorial hypotheses cannot rationally resist falsification in light of any disconfirming evidence. Only very general conspiratorial hypotheses, which do not make any specific claims about how the conspiracy was carried out and who is involved, can.” (Napolitano, p.15).

We hebben gezien dat in Jaynes’ model de mate van betrouwbaarheid van degene die de evidentie levert een belangrijke rol speelt. Deze komt in Napolitano’s model niet voor, al overweegt ze het fenomeen van ‘testimonial insulation’ wel. De reden die ze noemt om dit niet op te nemen in het model is dat het volgens haar niet realistisch is dat alle bronnen op grond van de complottheorie kunnen worden betwijfeld. Daarmee mist ze een belangrijke factor in de beschrijving van hoe de complotdenker met nieuwe informatie omgaat. Volgens Napolitano is de complotdenker ‘irrationeel’, een term die vaak gebruikt wordt maar niet gedefinieerd. Het betekent zoiets als: denkt niet volgens de regels van de logica. Napolitano (in een mail van 10-03-2022): “Conspiracy theories are always irrational. By irrational I mean against the rules of evidence-i.e., against the rules of Bayesian conditionalization. People who have beliefs in CTs are not reasoning as ideal Bayesian agents and therefore they are irrational.”

Je zou kunnen zeggen dat Jaynes laat zien dat complotdenkers wel denken volgens de regels van de Bayesiaanse logica. Ze denken in die zin rationeel. Maar wat zo’n theorie niet verklaart is wat de complotdenker drijft. Waarin onderscheidt hij zich van de wetenschapper? Ik ben het met Ritterfeld eens dat we dit moeten zoeken in de houding die de wetenschapper aanneemt. Die is wezenlijk anders dan de houding van de complotdenker. De houding van de wetenschapper wordt gekenmerkt door openheid.

Wat ook het sociale motief van de wetenschapper is, fundamenteel is zijn streven naar waarheid.

“De bedoelingen bij het beoefenen van wetenschap kunnen van velerlei aard zijn, maar ze moeten het streven naar geldige kennis omvatten. Anders kan er eenvoudigweg geen sprake meer zijn van wetenschap.” stelt de filosoof Ottho Heldring (1995). In dit streven naar geldige kennis in plaats van naar sociale macht oefent de wetenschapper zijn individuele vrijheid uit, de vrijheid van het individu om uit te gaan van eigen inzicht. Geloof niet zonder meer wat in de leerboeken staat! (Noch wat er op Facebook of Twitter beweerd wordt!)

Descartes heeft als één van de eersten dit streven naar eigen inzicht van de autonome moderne mens tot uitdrukking gebracht. Het verstand is het best verdeelde goed ter wereld. Hij voelde het als een morele plicht zijn nieuwe inzichten en zijn methode voor het verkrijgen van kennis met anderen te delen en de producten van de nieuwe wetenschap ten dienste te stellen van de mensen. Vooral om ziektes te bestrijden en zo het leven van mensen te verlengen. Hij had echter geen bevredigende oplossing gevonden voor het probleem van de waarheid dat hij zelf in zekere zin met zijn universele twijfelexperiment, dat resulteerde in de onoverbrugbare kloof tussen het cogito en het res extensa (de mathematische buitenwereld), tot stand had gebracht. Om die kloof te overbruggen, (ook de mathematische waarheden waren niet veilig voor zijn universele twijfel!) moest hij een beroep doen op God.

We weten inmiddels hoe het deze God van de filosofen (Leibniz, Spinoza) en de naar autonomie strevende vrije individuele wetenschapper vergaan is. “God is dood” (Nietzsche) en zijn rol als projectie van het moderne zelfbeeld van de autonome rationele mens lijkt te zijn overgenomen door de technologie in de vorm van de kunstmatige intelligente, de uitwendige objectivatie van het rationele denken. (Men leze Van Causa sui tot Automatie, de inaugurele rede van Jan Hollak uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar in de Geschiedenis van de Wijsbegeerte te Nijmegen, 1966).

Wetenschappers zijn in dienst van particuliere ondernemingen of overheidsinstellingen en worstelen met het morele probleem welk belang ze zullen dienen. Het rationele, mathematiserende denken is in onze westerse cultuur op alle levensgebieden doorgedrongen. Kennis wordt pas dan als echte, wetenschappelijke, kennis beschouwd als het in formele wiskundige berekenbare modellen is uitgedrukt. Wetenschap en technologie zijn de motor van de kenniseconomie. In plaats van het ‘Reich der Freiheit’ (Marx) heeft het voor velen een ‘Gehäuse der Hörigkeit’ (Weber) opgeleverd, waarin het individu als een moderne slaaf als onderdeel functioneert in een gebureaucratiseerd systeem, bestuurd door algoritmes waarvan ons gezegd wordt dat ze beter weten wat we willen dan we zelf denken te weten. Agenten voeren wetten en regels uit, turend achter de beeldschermen, hun vensters op de gefilterde informatie over de individuele burger die gerepresenteerd wordt door een unieke ‘identifier’, het burger service nummer. Wij kennen elkaar niet meer, wij hebben slechts informatie over elkaar. De burger is een waarde van een variabele in een complexe datastructuur.

De mensen hebben zich door het analyserende, rationaliserende en mathematiserende denken uit elkaar laten spelen. Het individu heeft zich in zijn streven naar autonomie, de heilige, in de grondwet vastgelegde, individuele vrijheid, losgerukt van de traditionele samenleving. De leden communiceren via de media en vormen een virtuele samenleving van behoeftige consumenten, hunkerend naar informatie, het meest verslavende consumptiegoed ter wereld. De politici die, op basis van complexe statistische modellen die niemand meer volledig begrijpt, bepalen wie hoeveel te besteden krijgt en wie welke informatie moet hebben, zitten niet aan de keukentafel. Ze presenteren hun goede bedoelingen in ‘praatprogramma’s’ waarin ze hun formele verantwoordelijkheid afleggen aan het volk.

Hierboven gaf ik aan hoe de Bayesiaan Jaynes de dynamische omgang van de complotdenker met de informatie die hij krijgt in termen van de mathematische theorie van de Bayesiaanse logica reconstrueert. Uitgangspunt en voorwaarde van zo’n reconstructie is dat de ‘geloofsinhouden’ (wat het subject denkt dat het geval is, zijn ‘belief state’) expliciet gemaakt (kunnen) worden in een formele taal waarvan de elementen, woorden en beweringen, een eenzinnige betekenis hebben. Dit geldt niet alleen voor dit formalisme maar voor alle formele logische kennissystemen. Alle mogelijke informatie inhouden en alle mogelijke informatiebronnen moeten al “van te voren” geanticipeerd zijn om die in het model op te nemen. In die zin is ‘nieuwe informatie” niet echt nieuw, maar als ‘nieuw’ opgevat binnen het model. De formalist, de modelmaker staat als een objectieve wetenschapper buiten de wereld waarin de dialogen met de ‘complotdenkers’ zich afspelen. Hij bepaalt de taal waarin informatie wordt uitgewisseld. Hij kent kansen en waarheidswaarden toe aan proposities die staan voor de informatieinhouden. De informele, vaak vage, ideeën van de complotdenker worden gemodelleerd tot een formele theorie, waarmee in de Bayesiaanse theorie geredeneerd kan worden.

De Bayesiaanse methode kan geen onderscheid maken tussen onzekere informatie (ik geloof iets in een bepaalde mate) en onvolledige informatie. Door nieuwe informatie kan er een totaal nieuw licht op de zaak worden geworpen, waardoor het model helemaal moet worden herzien. Volgens Prakken houden ‘degrees of belief’ zich dan ook niet aan de formele regels van de kansrekening (Prakken 2014).

De waarheidswaarde of kanswaarde (‘degree of belief’) van de bewering staat buiten de semantische inhoud van de propositie die op haar beurt buiten het subject bestaat. En hier schuilt een wezenlijk probleem. Het onder woorden brengen van wat wij weten en het delen van onze inzichten met anderen is een uiterst problematisch proces. Het zijn vooral de filosofen die hiervan getuigen: Heidegger, Frege, Russell, Husserl, Wittgenstein.

Alleen de wiskundige levert zekere kennis en kent een eenzinnige taal. Maar de exactheid van de wiskunde ontleent ze aan het feit dat we zelf stellen welke axioma’s we voor waar houden en wat de termen en tekens betekenen. En we kunnen er met hetzelfde gemak weer afstand van nemen en andere axioma’s nemen. Het bewijzen van de wiskundige is als rekenen: ‘ein ausserliches Tun’ (Hegel). We staan erbij en kijken ernaar: “waar gaat dit over?!”

Filosofen die mathematische methoden toepassen en formele logische modellen gebruiken om kennistheorieën te bestuderen dienen zich bewust te zijn van het feit dat door zo’n modellering de aard van het object dat ze bestuderen verandert.

De bijna grenzeloze toepasbaarheid van de mathematische structuren is gefundeerd in de structureerbaarheid, de telbaarheid en meetbaarheid, van de werkelijkheid. Descartes verabsoluteerde dit kwantitatieve aspect tot het wezenlijke van de werkelijkheid: res extensa. Inmiddels weten we dat de werkelijkheid niet eenduidig voorschrijft hoe deze gemeten en gemodelleerd moet worden. De ordening die we haar opleggen hangt mede af van wat we ermee willen doen. Onze impliciete intuïtieve kennis is van zodanige aard dat het moeilijk is deze anders dan op een voorlopige en gebrekkige wijze uit te drukken. De wetenschapper weet dat. Maar in dienst van economische en politieke belangen is de verleiding groot het voorlopige en gebrekkige karakter van zijn kennis, modellen, methoden en technieken te vergeten. De wetenschapper maakt zich eerder populair in praatshows door te verkondigen wat hij weet dan door zijn onzekerheid met het publiek te delen. De medicus weet dat hij zich moet beperken tot kansuitspraken en niet met zekerheid kan zeggen hoe een behandeling met een medicijn of vaccin zal uitpakken voor zijn client.

Wat echter een (te verwaarlozen) uitzondering (‘outlier’) is voor de practicus die gebruik maakt van een op statistische kennis gebaseerde techniek is voor het individu dat de pech heeft deze ‘uitzonderling’ te zijn soms een reden om medestanders te zoeken in een protest tegen de wetenschappers en de politici die hun beleid op hun kennis baseren. Sociale media blijken dan vaak als versterkers te werken, waardoor uitzonderingen worden uitvergroot. Er is niet zo veel fantasie nodig voor het ontstaan van een complottheorie. De wetenschappers en technologen verdedigen hun besluit met: ja, maar meestal gaat het goed. De statistiek heeft moeite met het individuele, particuliere. (zie Dekkers en Mulder) Het moderne individu heeft moeite zich als geval te zien. Of, zoals de logicus Hilary Putnam eens zei: “I am not a value of a variable”.

“Er bestaat een diepe kloof tussen ons denken over statistiek en ons denken over individuele gevallen.” concludeert Kahneman uit een groot aantal experimenten waarin mensen gevraagd werd kansen te schatten (Kahneman, p.183). Verrassende individuele gevallen hebben voor veel mensen meer overtuigingskracht dan statistische informatie. Sociale media werken als een replicatie-machine die een bericht over een uitzonderlijk individueel geval vele malen herhaalt zodat steeds meer mensen uit steeds meer verschillende bronnen ervan vernemen.

Het is de uitwendige, subjectloze, abstracte wereld van de taal die in de vorm van de kunstmatige technologie ons een virtuele werkelijkheid presenteert. Talige uitdrukkingen van meningen worden opgeslagen alsof het eeuwige waarheden zijn, volledige losgekoppeld van de concrete intersubjectieve historische situatie, het gesprek tussen mensen waar de taal haar oorsprong en thuis heeft. Taaleenheden worden via techniek en media als informatie verwerkt en vermenigvuldigt. Het is deze wereld van de veruitwendigde gestalten van de mens, die niet meer als slechts uitwendig wordt gezien, die de rijke voedingsbodem biedt voor het ontstaan van het moderne probleem van de waarheid: hoe kunnen we in een wereld die beheerst wordt door kunstmatige intelligentie nog echt van namaak onderscheiden? Hoe kunnen we waarheidsgetrouwe theorieën van onware complottheorieën onderscheiden? Het antwoord is aan ieder van ons: wat is mijn perspectief; hoe ben ik zelf betrokken op de werkelijkheid? Is mijn waarheid het waard een ander, die deze niet deelt, naar het leven te staan?

De complotdenker heeft altijd gelijk. Hij is immuun voor tegenspraak. “Mijn meningen zijn feiten” (Thierry Baudet) is een instantie van wat de fysicus Jaynes de “mind projection fallacy” noemt: het stilzwijgend aannemen van het bestaan van gedachteconstructies als de vrouw, de man, de jood, de Turk, de Rus, de Nederlander. Alsof die gedachteconstructies werkelijk bestaan. Maar wat willen we eigenlijk zeggen als we iemand ‘rechts’, een ‘jood’ of een ‘complotdenker’ noemen? Hoe lang houden we vast aan onze eigen denkbeelden en zien alleen nog maar dat wat in onze kraam te pas komt?

Bronnen

Williams, Bernard (1970). Deciding to believe. In: Problems of the self: philosophical papers. Cambridge University Press, 1973.

Olaf M. Dekkers en Jesse M. Mulder (2020). When will individuals meet their personalized probabilities? A philosophical note on risk prediction. Eur J Epidemiol. 2020 Dec;35(12):1115-1121.

Lodewijk Dros (2022). ‘Complotdenkers vatten tegenbewijs op als een poging om de samenzwering geheim te houden’ Interview met Leah Jule Ritterfeld in Trouw 28 februari 2022, n.a.v. uitreiking van de Jan Brouwerprijs voor de beste filosofiescriptie.

Jan Hollak (1966) . Van Causa sui tot automatie. Inaugurele rede Nijmegen. Ook in Hollak en Platvoet (2010)

Jan Hollak en Wim Platvoet (red.) 2010. Denken als bestaan: Het werk van Jan Hollak. Uitgeverij DAMON, Budel, 2010.

Napolitano, M. Giulia (2021). “Conspiracy Theories and Evidential Self-Insulation.” In Sven Bernecker, Amy Flowerree & Thomas Grundmann (eds.), The Epistemology of Fake News. Oxford University Press, pp. 82-105, 2021. https://philarchive.org/rec/NAPCTA?all_versions=1.

Ottho G. Heldring (1995). Wetenschap, filosofische hermeneutiek, metafysica. In: Tijdschrift voor Filosofie, juni 1995, pp. 250-266.

E.T. Jaynes (2003). Probability Theory, The Logic of Science. Cambridge University Press, 2003.

Daniel Kahneman (2012). Ons feilbare denken. Nederlandse vertaling van Thinking fast and slow. 12de druk, 2012. Beschrijft experimenten die volgens Kahneman en Tverski aantonen dat wij geen goede ‘intuitieve statistici’ zijn.

Judea Pearl & Dana Mackenzie (2018). The Book of Why : the new science of cause and effect. New York: Basic Books.

Prakken, H. (2014). Strafrechtelijk bewijzen: met Bayes of met verhalen? Of is er een derde weg? Expertise en Recht 2014-1, p. 4-19

Leah Jule Ritterfeld (2021). Conspiracy Theories: Unwarranted Absurdities, Propaganda, or a Specific Way of Holding a Belief? Scriptie ter verkrijging van de graad “Master of arts” in de filosofie Radboud Universiteit Nijmegen.