Descartes’ Leven in de Lage Landen

Het kruidje-roer-mij-niet heeft geveerde bladeren die samengesteld zijn uit tien tot soms wel zesentwintig ‘vingers’. Het plantje ontleent zijn naam aan het verschijnsel dat een blad bij de geringste aanraking ervan direct samenvouwt. Mimosa pudica, dat is de Latijnse naam van dit vlinderbloemige, gevoelige plantje, komt van nature alleen voor in Zuid-Amerika.

Op 26 november 1639 meldde René Descartes zijn Leidse vriend Anthonis Studler van Zurck verheugend nieuws. “Wij zullen het kruidje-roer-mij-niet (herbe sensitive) hebben, indien mogelijk, want pater Mersenne heeft mij onlangs nog geschreven dat, hoewel hij er maar twee zaadjes van zou krijgen, wij één daarvan zouden krijgen.”

Dit is een fragment uit de onlangs verschenen biografie over het leven van René Descartes (1596-1650). Deze van geboorte Franse filosoof, verbleef een groot deel van zijn werkzame leven in de Republiek der Verenigde Nederlanden. Over die periode van zo’n twintig jaren, in een tijd van godsdiensttwisten en de Opstand tegen de Spaanse overheersing, gaat de nieuwe meer dan 500 pagina’s tellende historische biografie Descartes, Zijn Nederlandse jaren, geschreven door Hans Dijkhuis.

De eerste grote biografie van Descartes geschreven door Adrien Baillet verscheen al in 1691, veertig jaar na zijn dood: La vie de monsieur Des-Cartes. Een standaardwerk waarnaar Dijkhuis vaak refereert. Descartes’ uitvoerige correspondentie met een groot aantal geleerden waaronder de dichter, componist en natuurkundige Constantijn Huygens en de Parijzenaar Mersenne vormen een belangrijke bron van informatie om een inzicht te krijgen in wat de filosoof en wetenschapper bezig hield. Waarom dan nog een biografie? Omdat, zo stelt Dijkhuis, Descartes het belangrijkste deel van zijn leven in Nederland woonde, waaraan door andere biografen vaak weinig aandacht wordt besteedt. Zo was er weinig bekend over zijn jaren in Alkmaar.

‘De keuze om in deze biografie veel ruimte te geven aan deze Nederlandse kant van Descartes’ leven’ en niet aan de Franse kant, betekent volgens de auteur ook dat ‘de inhoud van zijn filosofie maar summier wordt behandeld, ook al staat Descartes tegenwoordig vooral bekend als filosoof’. Descartes was echter behalve metafysicus vooral natuurwetenschapper en wiskundige, welke overigens moeilijk te onderscheiden waren. Dijkhuis is van mening dat de vereniging van leven en leer in één boek tot een nogal tweeslachtig resultaat leidt, ‘omdat een inhoudelijk verband tussen beide vaak ver te zoeken is’.

Deze biografie heeft daarmee een heel ander karakter dan bijvoorbeeld Monk’s biografie van Wittgenstein, of Kaube’s Hegel-biografie, waarin veel meer aandacht is voor de ideeën van de betreffende denkers. Monk wilde nadrukkelijk een biografie schrijven waarin leven en denken in relatie tot elkaar worden verhelderd. In zijn Inleiding schrijft hij:

“Ik moet zeggen dat er veel voortreffelijke inleidingen tot het werk van Wittgenstein bestaan, die zouden kunnen verklaren wat zijn voornaamste filosofische thema’s zijn en hoe hij deze behandelt. Maar wat deze inleidingen niet verklaren is wat het werk met hem te maken heeft – welke verbanden er bestaan tussen de geestelijke en ethische obsessies die zijn leven beheersen, en de ogenschijnlijk nogal ver daarvan afstaande filosofische vraagstukken die zijn werk beheersen.”

Kaube’s Hegel biografie is een poging de inhoud van Hegels filosofie te begrijpen tegen de achtergrond van en als reactie op zijn tijd. Hij leidt de lezer daarbij in in zijn filosofie.

Dijkhuis doet dat niet. Hij beschrijft de levenswandel van de Franse wetenschapper in de Nederlanden. Daaruit blijkt dat Descartes een wetenschapper was voor wie de support voor zijn ideeën belangrijk was. Door een Latouriaanse bril kijkend naar het leven van Descartes zien we iemand die veel belang hechtte aan het communiceren met andere wetenschappers, kunstenaars, technici, instrumentmakers. Descartes was een moderne natuurwetenschapper, een netwerker. Alsof voor hem de waarheid, waar het hem om te doen was, daarin tot stand komt. Helemaal in tegenstelling tot de inhoud van zijn kennisleer, volgens welke de waarheid van inzicht tot uitdrukking komt in de klaarheid en evidentie van de gedachte. Descartes had de weg naar de waarheid gevonden en wilde de wereld daarvan kond doen. Daarbij ontmoette hij veel weerstand van de klassieke Aristotelische geleerden en vooral van de theologen.

In 1637 verhuisde Descartes van Leiden naar Alkmaar. In dat jaar verscheen eindelijk zijn bekende essay Discours de la méthode, waarin hij zijn nieuwe methode voor de wetenschap wereldkundig maakte. Het is het enige werk dat tijdens zijn leven gepubliceerd werd. Hij was al veel eerder van plan te publiceren, maar toen hij hoorde dat de Kerk te Rome de complete oplage van het Systeem der Wereld van Galileï had verbrand, had hij daarvan af gezien.

Voordat ik Dijkhuis’ biografie ter hand nam kende ik de biografie die H.J. Pos heeft geschreven bij de Nederlandse vertaling van het Discours, Vertoog over de Methode door Helena Pos (1937). Daarin staat een fragment van een brief die Descartes aan Mersenne schreef waarin hij hem uitlegt waarom hij van publicatie af zag: Zijn verlangen om rustig te leven was sterker dan de behoefte zijn ideeën, die tegen de Kerkelijke leer ingingen, te publiceren. In die brief schrijft Descartes wat zijn devies is: “Hij heeft goed geleefd, die goed verborgen geleefd heeft.” (p. 23).

Dat lijkt in strijd met het beeld van een moderne netwerkende wetenschapper. Het is de keerzijde van het ‘eenzame’ denken waar hij als het ware de personificatie van is: denk zelf, wars van wat er in de oude boeken staat.

Descartes maakte in zijn brieven dikwijls niet bekend waar hij op het moment van schrijven was. In deze biografie komt dan toch een verband tussen het werk van de wiskundige en filosoof Descartes en zijn sociale leven tot uitdrukking. Velen van ons hebben op school kennis gemaakt met het Cartesisch coördinatenstelsel, dat is genoemd naar de uitvinder. Descartes is in zekere zin de oorsprong van dit coördinatenstelsel waarmee iedere plaats op een kaart door middel van een tweetal getallen kan worden vastgelegd. Waar de oorsprong van het assenstelsel gekozen wordt, dat is aan de willekeur van de wiskundige; dat kan hier zijn, of daar zijn. De oorsprong heeft geen plaats, het definieert de plaats. Descartes heeft alle mogelijke moeite gedaan zijn keuze voor zijn locatie, de oorsprong waarvan uit hij zijn netwerk van contacten onderhield, verborgen te houden.

Het is de paradox van Descartes’ persoonlijk leven. Het lijkt dezelfde paradox te zijn waaruit de kritische vraag voortkomt waarmee Latour’s netwerktheorie wordt geconfronteerd: welke positie neemt de analyticus, de antropoloog, Latour in tegenover het netwerk waarin volgens hem de feiten worden geconstrueerd? Is hij actant in het netwerk dat hij beschrijft? Of staat hij er buiten. Relativisme ligt op de loer. Descartes had daar overigens geen last van. Zijn God stond nog garant voor zijn inzicht in de waarheden van de wiskunde.

Descartes heeft in de twintig jaar die hij in de Republiek leefde op wel twintig verschillende adressen voor korte of langere tijd gewoond: onder meer in Franeker (waar hij zich inschreef aan de in 1585 opgerichte universiteit), Amsterdam, Leiden, Utrecht, Deventer, Alkmaar, Den Haag en Egmond. In deze biografie wordt aandacht besteedt aan de details van dit rusteloze leven als Nederlander onder de Nederlanders. De auteur doet verlag van de resultaten van een ware speurtocht naar de locatie waar het onderwerp van zijn studie zich op een bepaald moment bevond, hoe en wanneer hij reisde (in een appendix worden reizen en de beschikbare middelen van vervoer in de Lage Landen beschreven), en hoe hij schriftelijk via koeriers contacten onderhield met tal van andere wetenschappers in de Nederlanden en daarbuiten. Descartes was voortdurend op zoek naar een plek waar hij ongestoord kon werken aan zijn project: het onderzoek van de wereld volgens zijn nieuwe methode. Hij had besloten de wereld en de dingen die daarin verschijnen niet te accepteren zoals deze worden waargenomen en volgens de traditie worden benoemd en verklaard. Hij wilde ze op zijn manier begrijpen volgens zijn methode, een methode die hij ontleende aan die van de wiskunde.

Voor de biograaf Dijkhuis is zijn verblijf in Alkmaar, waarvan nog onduidelijk is waar Descartes precies verbleef en wanneer precies, aanleiding om te vertellen over een opzienbarende gebeurtenis op de bloembollenveiling van Alkmaar: er werd een zeldzame bloembol voor een recordbedrag verhandeld. Een direct verband met Descartes is er niet, behalve dat hij mogelijk hiervan getuige is geweest. Speculaties over de reis die Descartes per beurtschip van Leiden naar Alkmaar ondernomen zou kunnen hebben, voeren de lezer langs de eerste industriële molens die “op fraaie wijze” beantwoordden aan “wat Descartes in zijn Over de methode als doel van zijn praktische filosofie had genoemd”: kennis van de natuurkrachten toepassen in de praktijk en zodoende mensen ‘tot meesters en bezitters van de natuur’ maken. (p.161).

Deze biografie biedt, georganiseerd rond de perikelen van de hoofdpersoon een gedetailleerd overzicht van de bijdragen die de Nederlanders op vele terreinen van wetenschap en techniek in de eerste helft van de zeventiende eeuw hebben geleverd. Zo krijgen we een inzicht in wat het begin van de ‘mechanisering van het wereldbeeld’, de overgang van de antieke Aristotelische natuurfilosofie naar de klassieke mathematische, mechanistische natuurwetenschap in de praktijk inhield. Zo werden er vorderingen gemaakt op het gebied van de zeevaartkunde, de vestingbouwkunde, de bouw van telescopen. Voor Descartes was het een moeizame overgang vanwege de weerstand die zijn ideeën ondervonden bij de theologen en filosofen van de kerkelijke instellingen en universiteiten, waar de Aristotelische natuurfilosofie en de Ptolemeïsche kosmologie, het geocentrische wereldbeeld, de officiële doctrine waren.

Descartes was van mening dat levende wezens onbezielde machines zijn en een onderdeel vormen van de natuur, een reusachtige machine, die zowel de aarde als de zon en de andere hemellichamen omvat. Volgens zijn metafysica bestaan deze alle uit dezelfde substantie die wezenlijk uitgebreidheid (res extensa) is. Zijn mechanistische opvatting van de natuur stond lijnrecht tegenover de animistische opvatting van Aristoteles volgens welke de werking van zielen, geesten en goden de bewegingen van de hemellichamen, en de dingen op aarde verklaarden. Volgens Descartes konden alle bewegingen en veranderingen verklaard worden door direct contact en botsing volgens de algemene regels van de geometrie.

In zijn Geometrie, dat hij als illustratie van zijn methode aan de publicatie van het Discours toevoegde, legde Descartes de basis voor de analytische meetkunde, een techniek en taal om meetkundige figuren door middel van mathematische vergelijkingen te beschrijven. Hierdoor werd een stap gezet naar een mathematische wetenschap van de ruimte waarin kon worden afgezien van de voorstelling van meetkundige figuren. De wijze waarop in de meetkunde stellingen bewezen worden diende als voorbeeld voor Descartes nieuwe methode van denken die overal en door iedereen in principe toegepast zou kunnen worden. Descartes voelde aan dat de tekening van een driehoek ons weliswaar kan helpen bij het vinden (construeren) van een bewijs (een meetkundige waarheid), maar dat je dit niet mag ophangen aan de voorstelling. Een geldig bewijs is een rekensom een toepassing van de rekenregels van de algebra. Rekenen is een mechanische wijze van denken waarbij stap voor stap eenzinnige tekens volgens algemene regels worden gemanipuleerd. Descartes gebruikte in zijn algebraïsche methode letters (‘variabelen’ zoals x, y of z, die staan voor grootheden of getallen) die door Francois Viète (1540-1603) waren geïntroduceerd om wiskundige problemen korter weer te geven.

Op tal van terreinen was Descartes actief. Hij leverde een bijdrage aan de muziektheorie, aan de fysiologie, aan de anatomie van de bloedsomloop, aan de lichttheorie en aan de kosmologie. Soms oogstte hij veel waardering, maar ook ontmoette hij veel kritiek. Zo hadden de Franse wiskundigen weinig waardering voor zijn geometrie. Het beantwoorden van zijn critici legde veel beslag op zijn tijd. Dit resulteerde in een uitvoerige correspondentie met talloze geleerden in Europa. Daarbij fungeerde pater Mersenne in Parijs vaak als tussenpersoon.

Descartes werd regelmatig, o.a. door de Utrechtse theologiehoogleraar Gijsbert Voet (Voetius), publiekelijk ervan beschuldigd dat hij ‘een godloos mensch of atheïst was’. Beschuldigingen die hij zich zeer aantrok. De felle discussies met degenen die meenden dat zijn mechanistische filosofie van de natuur, waarin geen plaats meer zou zijn voor God, tot atheïsme zou leiden, waren er volgens Bod (2019) de oorzaak van dat Descartes “zich nergens meer veilig voelde”.

De metafysica en de theologie waren voor hem, katholiek in een veelal calvinistische omgeving, echter van minder groot belang. Hij hechtte geen wetenschappelijke waarde aan de Heilige Schrift, noch aan de boekenwijsheden van de Kerkelijke en de staatse gezagsdragers. Het ging hem erom de natuur te bestuderen en een bijdrage te leveren aan het verbeteren van het leven door nieuwe technieken te ontwikkelen. Bijvoorbeeld op het gebied van de geneeskunde of de lenzenbouw. Hij ontleedde dieren en ontwierp een lenzenslijpmachine. Goede lenzen waren een onmisbaar instrument voor het zoeken naar de waarheid, zowel in de kosmische ruimte als in het leven op aarde.

Descartes zou in 1645 te Egmond-Binnen beginnen met de aanleg van een eigen botanische tuin. Sinds een halve eeuw was in de Republiek de aanleg van tuinen met bijzondere planten een ware hype in welgestelde kringen. Toen hij het begeerde zaadje van het vergeet-mij-nietje in 1639 ontving heeft hij geprobeerd het te laten ontkiemen in de Hortus Botanicus in Leiden. Een jaar later moest hij pater Mersenne echter meedelen dat het niet was gelukt.

Waarom had Descartes zo’n bijzondere belangstelling voor dit exotische plantje? ‘Hij wilde het graag onderzoeken’, schrijft Dijkhuis, ‘omdat het naar zijn verwachting zou aantonen dat het ‘gevoel’ waarvan het blijk leek te geven op louter mechanische wijze kon worden verklaard, zoals volgens hem ook bij alle dieren het geval was.’ (p.234).

Volgens de kerkelijke doctrine en de aan de universiteiten onderwezen leer van Aristoteles onderscheidt het vegetatieve leven zich door bepaalde eigenschappen van het dierlijke leven. De basis van de ordening in de levensvormen, waarvan de mens de hoogste levensvorm is. Het dier is in staat zich voort te bewegen en heeft het vermogen pijn te voelen, terwijl de plant alleen beschikt over het vermogen voedsel op te nemen en geen gevoel heeft. Voor Descartes zou het kruidje-roer-mij-niet het bewijs kunnen leveren dat Aristoteles het niet bij het rechte eind had. Hoe hij dacht dat te zullen doen, daarop gaat Dijkhuis niet in. Waarschijnlijk zou Descartes het plantje ontleden om zijn ontwerp van een scharnierende constructie te toetsen aan zijn bevindingen. Daarbij gebruikmakend van de nieuwste lenzen. Eén ding is wel zeker: een ziel zou hij niet gevonden hebben. Dat was immers al bij voorbaat door hem uitgesloten.

Zoals hierboven al opgemerkt lezen we in deze biografie weinig over de inhoud van Descartes filosofie. Het verband tussen ‘leven en leer’ kan echter wellicht verhelderd worden door de vraag te stellen wat de filosoof dreef. Waaruit putte hij de energie om tegen de stroom van de tijd, tegen de opvattingen van de machtige Kerk van Rome in, tegen de theologen zijn ideeën te verdedigen? Wat is de eenheid, het verband tussen die veelheid van verschillende ‘projecten’ op zulke verschillende gebieden van het leven waar hij zich mee bezig hield?

Descartes haalde zijn inspiratie uit een bijzondere spirituele ervaring. In dagboekaantekeningen die hij tijdens zijn verblijf in 1619 in Duitsland maakte, beschrijft hij drie dromen waarin de Geest der Waarheid op hem neergedaalde. Deze bracht hem in vervoering en droeg hem op aan zijn grote missie, het opbouwen van een nieuwe filosofie, in zijn eentje, niet gestoord door anderen, want dat zou de eenheid van het resultaat niet ten goede komen, te werken. In verwarde stemming zocht hij toevlucht bij God “en bad of Hij hem zijn wil kenbaar wilde maken, hem wilde verlichten en hem wilde leiden op zijn zoektocht naar de waarheid.” (p.49)

In de huidige fysiologie wordt het voor Descartes zo interessante ‘sensitieve gedrag’ van het kruidje-roer-mij-niet verklaard door de aanwezigheid van ‘signaalstoffen’, bestaande uit ‘signaalmoleculen’, die door middel van chemische reacties signalen doorgeven aan cellen die zorgen voor het samentrekken van de bladvingers. “De bewegingen worden mogelijk gemaakt door bladscharnieren. Het scharnier bestaat uit zwellingen (pulvini) op de bladsteel. De bladbewegingen ontstaan door veranderingen in de celdruk (turgor) van de motorische cellen, die in de zwellingen liggen.” (wikipedia).

Geheel passend in een hedendaagse metafysica waarin ‘alles informatie is’ (Luciano Floridi), wordt het verschijnsel dus beschreven en begrepen als een informatieverwerkend proces waarbij ‘intelligente’ cellen communiceren via boodschappers. Deze cellen ‘weten’ hoe ze op de signaalstoffen moeten reageren. De werkelijkheid (en daarmee de waarheid, wat hetzelfde is) komt zo tot stand door middel van informatieuitwisseling. Onderzoek van onder andere biologe Monica Gagliano heeft aangetoond dat het plantje over geheugen beschikt. Het went aan regelmatig optredende prikkels, waarna het er niet meer op reageert. En dit is specifiek voor een soort prikkel. Zelfs na langere tijd ‘herinnert’ het plantje zich dat het van bepaalde aanrakingen als het ware niet te duchten heeft en reageert het er niet meer op. Dit soort ‘verklaringen’ kunnen we voor projectie houden. In de fenomenen van de lagere levensvormen herkennen we schaduwen van de hogere levensvormen.

De huidige functionele verklaring kan zowel als een voortzetting van de mechanistische als van de animistische theorie worden gezien. De verklarende mathematische geest van Descartes’ methode die als denkend ding (res cogitans) tegenover de natuur (res extensa) als mechanisme gedacht werd vinden we volgens de moderne verklaring terug in de intelligentie van de levensprocessen, die gericht zijn op de instandhouding ervan. Planten en dieren zijn intelligente levensvormen, actieve agenten die informatie uitwisselen.

Volgens de Amsterdamse filosoof Jan Hollak (1915-2003) staat Descartes, samen met Spinoza en Leibniz aan het begin van een wetenschappelijke ontwikkeling die gepaard gaat met een maatschappelijke ontwikkeling waarvan de geest in de huidige automatisering van arbeid en leven het meest expliciet tot uitdrukking komt. Zie bijvoorbeeld zijn inaugurele rede Van Causa sui tot Automatie.

Sommige mensen (filosofen) zien in de intelligente machine (de automaat) de opheffing van de scheiding tussen materie en denken, tussen lichaam en geest, of althans een teken van het niet (meer) toepasbaar zijn van het onderscheid tussen die twee polen. De sociale converserende robot is een hybride, zowel een ding als een persoon.

Voor Rosan Hollak, de jongste dochter van de Hegel-kenner Hollak was Hegel lange tijd een nare Absolute Geest die door huize Hollak waarde. Een geest die voortdurend het denken van haar vader in bezit nam. In een recente bijdrage in de NRC schrijft ze hoe ze na lang aarzelen de nieuwe Hegel-biografie van Kaube ter hand nam. Hegel bleek geen heilige maar bovenal mens, worstelend met aardse problemen. Dat is het aardige van biografieën, ze plaatsen het onderwerp van de wereld van de ideeën weer terug in de echte wereld. Ook bij Hegel moest er brood op de plank komen. Hegel verwekte op jongere leeftijd een zoon bij zijn hospita, geheel tegen zijn principes in.

Uit de biografie van Dijkhuis blijkt de Cartesiaanse Geest ook bovenal mens te zijn geweest. Ook Descartes had een buitenechtelijke relatie; met Helena Jans, een dienstmeid, die hij waarschijnlijk in Amsterdam had leren kennen en op wie hij erg gesteld was. Uit deze relatie werd een dochter geboren, Francine. Dijkhuis beschrijft hoe hij, toen zijn dochtertje twee jaar was, alle moeite deed om Helena en Francine bij hem in te laten trekken. Daarbij probeerde hij de relatie die hij met hen had zo veel mogelijk voor buitenstaanders geheim te houden door te doen voorkomen alsof het om een nicht van hem ging. Hij vond dat Francine twee-talig moest worden opgevoed en dat hij het was die het beste haar de Franse taal kon leren. Francine overleed echter op jonge leeftijd, vermoedelijk aan roodvonk, tot groot verdriet van de vader voor wie haar dood het grootste gemis in zijn leven betekende.

Descartes zal ongetwijfeld het taal-gedrag van zijn dochtertje met bijzondere interesse hebben geobserveerd. Want in het taalvermogen onderscheidt de mens, dit redelijke dier, zich volgens hem van de andere dieren, die hij als machines zag. Precies dat is wellicht de reden waarom we tegenwoordig moeite hebben het verschil te begrijpen (en uit te drukken) tussen de kunstmatige intelligente machines die ‘onze taal’ spreken en lijken te begrijpen enerzijds en de mens, de levensvorm die ons gegeven is, anderzijds.

De Cartesiaanse Geest, de door het verstandelijke denken gemaakte scheiding tussen intelligentie enerzijds en materie anderzijds, blijkt lastig te overwinnen. Dat de mens niet tegenover de natuur staat, maar tot de natuur behoort en dat planten en dieren intelligente wezens zijn daarvan lijken we ons steeds meer bewust te worden.

Van Hegel kunnen we leren dat het denken ook iets mechanisch heeft. Een aspect dat in het mathematische denken van Descartes voor het eerst expliciet tot uitdrukking kwam. Je zou kunnen zeggen dat Descartes van mening is dat mensen volgens de methode van de wiskunde, dat is mechanisch, moeten denken om tot de waarheid te komen.

De nieuwe biografie van Dijkhuis laat echter ook een andere kant, de sociale kant, van de waarheid zien. Wetenschap en feit ontstaan in een dynamisch sociaal proces waarin de actoren hard werken aan het overtuigen, begrijpen en bekritiseren van de anderen. Zo zien we aan het leven van Descartes in de Nederlanden, aan het begin van de moderne tijd, al de vraag opdoemen naar de aard van de waarheid: is het de zekerheid van een inzicht of is waarheid iets dat in alle voorlopigheid in het bedrijven van wetenschap als sociaal proces tot stand komt?

Bronnen

Rens Bod (2019). Een wereld vol patronen – de geschiedenis van kennis. Prometheus Amsterdam.

Hans Dijkhuis (2022). Descartes – Zijn Nederlandse Jaren. Uitgeverij Atheneum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2022.

Dijksterhuis, E.J. (1977). De mechanisering van het wereldbeeld. Derde druk. Meulenhoff, Amsterdam, 1977. De eerste druk verscheen in 1950, de tweede in 1975.

Luciano Floridi (2014). Informatie. Elementaire deeltjes 11. Amsterdam University Press B.V., Amsterdam, 2014. Vertaling van Information : a very short introduction uit 2010.

Monica Gagliano (2019). De stem van de plant. Vertaling van: Thus spoke the plant.

Jan Hollak (1963). Hegel, Marx en de Cybernetica, in: Tijdschrift voor Philosophie (25) 1963, pp 279-294. Ook opgenomen in de bundel Hollak en Platvoer (2010).

Jan Hollak (1966). Van Causa sui tot automatie. Inaugurele rede Nijmegen. Ook in Hollak en Platvoet (2010)

Jan Hollak en Wim Platvoet (red.) 2010. Denken als bestaan: Het werk van Jan Hollak. Uitgeverij DAMON, Budel, 2010.

Jürgen Kaube (2022). Hegel – een biografie. Uitgeverij Ten Have, 2022.

Willem Koops, Leen Dorsman en Theo Verbeek (red.) (2005). Née Cartésienne /Cartesiaans Gebooren. Descartes en de Utrechtse Academie 1636-2005. Uitgave: Koninklijke van Gorcum. Bundel artikelen over de invloed van Descartes op diverse terreinen van de wetenschap, als eerbetoon aan een denker die ooit door de universiteit Utrecht was verguisd, (de rel tussen Descartes en Voetius).

Juist de “handboek-wijsheden over Descartes zijn oninteressant”, stelt Koops in het inleidende artikel. “Zijn ‘cogito ergo sum’ uitspraak is eerder een rariteit dan dat daaraan wetenschappelijk of wijsgerig veel belang kan worden gehecht.” (p.20-21).

Wie zoiets beweert die heeft er niet veel van begrepen. Misschien kan Hollak’s rede Van Causa sui tot Automatie voor enige context en verdieping zorgen.

Bruno Latour (2013). An Inquiry into the Modes of Existence: an anthropology of the moderns. Translated by Catherine Porter. Harvard University Press, Cambridge (Mass), London (England), 2013.

Ray Monk (1991). Ludwig Wittgenstein – het heilige moeten, een biografie. Prometheus, Amsterdam, 1991. Vertaling door Ronald Jonkers, van Ludwig Wittgenstein – the duty of genius, Ray Monk, 1990.

Wootton, David (2015). The Invention of Science. A new history of the scientific revolution. Penguin Book, 2015.