De meeste wetenschappelijke disciplines maken zich niet zo druk om de notie die als het ware hun domein afbakent. De bioloog niet om de notie leven, de informaticus niet om de notie informatie, de gedragswetenschapper niet om de notie gedrag. Die bepalen als het ware stilzwijgend waar de wetenschapper zich in een bepaald domein mee bezig houdt. Traditioneel behoort het denken over deze grondbegrippen en over de demarcatie van de verschillende disciplines tot de filosofie. Conceptual engineering lijkt zich als algemene technologie, als soort van unified science en als soort van positivistische, post-moderne filosofie niets van traditionele grenzen aan te trekken. Het pretendeert een onderdeel van de filosofie te zijn. Maar wel een praktische filosofie, één die de mensen de juiste richting wijst. Betere begrippen zouden (ook) in morele zin beter zijn.
Wat is conceptual engineering?
“Als gevolg van sociale en conceptuele verstoringen gebruiken ethiek en filosofie mogelijk niet altijd een optimaal conceptueel raamwerk.” (..) “… als contingente constructies hebben concepten altijd gebreken en beperkingen en kunnen ze worden verbeterd.” (Van de Poel, 2023, vertaling uit het Engels)
Conceptual engineering is de tak van sport die zich bezig houdt met het opsporen van ‘gebreken en beperkingen’ in conceptuele structuren met het doel deze te verbeteren en eventueel te vervangen door nieuwe begrippen. En omdat het denken zich als denkend noodzakelijk in taal uitdrukt zal dat gepaard moeten gaan met de introductie van nieuwe woorden en nieuwe uitdrukkingen, met veranderingen van de betekenis van bestaande woorden en uitdrukkingen, en met nieuwe metaforen. Conceptual engineering is dan ook linguistic engineering.
Het gaat bij Conceptual Engineering over hoe we omgaan (en zouden moeten omgaan) met nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen en technische creaties. Er is dus overlap met werk op het gebied van Human Media Interaction, Human Computer Interaction en Human Robot Interaction. Wat indeling in aktiviteiten betreft: ontwerp (‘design’), implementatie en evaluatie, heeft conceptual engineering veel weg van software engineering. Waar de laatste betrekking heeft op het programmeren van machines, zou je kunnen zeggen dat CE betrekking heeft op het programmeren van mensen en samenlevingen. Dat die vergelijking mank gaat is duidelijk voor wie mens en samenleving niet als een soort van systeem ziet. Daar ligt dus een punt van aandacht.
Een paar voorbeelden van disruptieve technologie
De introductie van intelligente sprekende machines, zoals sociale robots, is aanleiding tot ‘conceptuele disruptie’. Moeten we deze robots niet in morele en juridische zin als persoon beschouwen? Het verschijnsel dat machines teksten, audio en video genereren die niet van die door mensen gemaakte onderscheiden kunnen worden zet vraagtekens bij de begrippen auteur, acteur en regisseur. Maar ook conceptuele dichotomieën als origineel-namaak, kunstmatig-natuurlijk en ding-persoon leiden tot revisie en ‘deconstructie’ (Derrida) van heersende metafysica en bestaande ontologieën. (Gunkel, Coeckelbergh)
Nieuwe ‘medische’ technologie, denk aan de pil, aan transplantatie van lichaamsonderdelen, is sociaal en conceptueel disruptief. Ze doen iets met onze verhouding tot onze lichamelijkheid, zoals de introductie van weefmachines en andere machines die het werk van de mens overnamen de relatie tot de arbeid verandert. Van de Poel (2023) bespreekt de disruptieve gevolgen van externe-baarmoeder-technologie op de betekenis van ‘moederschap’.
Uit evaluatie van de Corona-app die door de overheid voor bestrijding van de pandemie in Nederland werd ontwikkeld blijkt dat veel mensen niet wisten hoe deze werkt of een verkeerd beeld hadden hoe deze werkt en van wat de privacy implicaties van het gebruik ervan zijn. Voor velen betekenden de medische en sociale overheidsmaatregelen (avondklok, corona-pas, het verbod bezoek te ontvangen) een onacceptabele aantasting van de individuele vrijheid en het zelfbeschikkingrecht over eigen lichaam en leven. De relatie individu en gemeenschap stond opnieuw ter discussie. Autonoom betekent niet onafhankelijk van anderen.
De analyse van conceptuele disrupties en het zoeken naar oorzaken daarvan is niet een doel op zich is (Van de Poel 2023). Conceptual engineering wordt wel gezien als een onderdeel van filosofie. Het is ook een technische aanpak die ten dienste staat van de filosofie en de ethiek; en dan met name ten dienste van de filosofie en de ethiek van de techniek. Het is een soort technologie van de technologie. Een volgende stap in de ontwikkeling van de technische idee. Maar is dit nog wel technologie?
Wat wordt er met het begrip ‘concept’ bedoeld door de wetenschappers en filosofen die zich bezig houden met conceptual engineering?
Begrippen zijn in deze conceptie constructies die een bepaalde functie hebben en die kunnen fouten bevatten.
De notie ‘optimaal conceptueel framework’ roept de vraag op naar het doel dat conceptual engineering voor ogen staat: in welke zin ‘optimaal’? “Nieuwe tijden vragen om nieuwe begrippen”. Maar waarom? Wat is het uiteindelijke doel? Is dat beter begrip, betere technologie, een beter mens, een betere samenleving? Betere begrippen om beter te begrijpen? En zijn niet alle constructies noodzakelijk contingent, zodat ons niets rest dan toe te zien hoe de tijd bepaalt wat zin en wat onzin is? Zo roept een eerste kennismaking met conceptual engineering vele vragen op. Laten we ons richten op die ene vraag. Wat bedoelen we met de notie begrip?
Over de notie begrip
De filosoof Manuel Gustavo Isaac onderscheidt een psychologische en een filosofische notie van concept (Isaac 2023). In conceptual engineering wordt volgens Isaac de ‘filosofische’ notie van concept gebezigd. “The primary function of concepts on this view is to pickout or denote objects in its extension.” (Westerblad, p.3). Cappelen (Fixing Language) stelt dat ‘the only universal, i.e. stable, function of a concept “C” is to denote Cs’.” (op cit. Westerblad p.3). Het begrip stoel verwijst naar concrete stoelen. Die vallen onder dat begrip.
Maar de psychologische notie van concept zou volgens Isaac geschikter zijn voor conceptual engineering.
“Concepten worden vanuit deze visie geïndividualiseerd op basis van de functionele rollen die ze spelen in verschillende cognitieve taken en worden verder geëvalueerd op basis van hun efficiëntie in de contekst van die taken. In tegenstelling tot de duidelijke stabiliteit van het filosofische concept, lijken psychologische concepten flexibeler te zijn, omdat een concept gespecificeerd wordt en kan worden herzien op basis van het soort rol dat het speelt. Hoewel het filosofische concept misschien de stabiliteit heeft die nodig is om hetzelfde te zeggen, maakt het CE moeilijk, aangezien elke verandering in het concept een verandering in de extensie van het begrip zal vereisen.” (mijn vertaling uit het Engels). Het werkwoord stoelen betekent ook ondersteunen in algemene zin. En de uitnodiging ‘pak een stoel’ betekent niet dat de stoel waarnaar verwezen verplaatst moet worden, noch dat deze draagbaar is.
De filosofische notie van concept zou te star zijn, heeft weinig te maken met “the cognitive lives of humans”, terwijl concept engineering gericht is op het veranderen van hoe mensen denken: “it makes it actionable and useful, since changing a concept will be a matter of changing minds.”
Het psychologisch begrip is “based on the kind of functional-informational role that concepts play in people’s thoughts and activities” (Westerblad, p.10)
“The psychologistic notion of concept is going to be too varied for the kinds of uses that we want to identify of concepts in Conceptual Engineering.”
Westerbald acht de psychologische notie ‘te psychologisch’ en ziet meer in de notie van concept zoals hij dat bij Dewey aantreft. Deze zou geschikter zijn voor een ‘actionable’, meer pragmatische invulling van conceptual engineering. Deze moet actief op zoek naar de tekorten van bestaande begrippen.
(Westerblad 2023) bekijkt conceptual engineering vanuit Dewey’s pragmatistische notie van concept als ‘means-consequence relation’.
Concepten worden in CE getest door experimenteren. Het experimentele in het filosofisch onderzoek naar de ‘vruchtbaarheid’ (Carnap) van abstracte begrippen kan het beste begrepen worden als de implementatie van de begrippen in de verschillende praktijken waarin het relevant is. Voor Dewey gaan de consekwenties van de nieuwe begrippen verder dan ‘slechts filosofische’ problemen. Vandaar zijn reconstructies van noties als kennis (‘knowledge’), waarheid (‘truth’), werkelijkheid (‘reality’), en het goede (‘the good’), die hij alle wil relateren aan specifieke activiteiten en aan praktische deelname aan experimenten. Als het gaat om praktische, ethische, of politieke concepten, zijn volgens deze doctrine experimenteren en implementeren twee aspecten van hetzelfde proces.
“For Dewey, ethical and political goods were subject to revision in much the same way that scientific concepts were.” (Westerblad, p. 21)
Conceptual engineering heeft enerzijds betrekking op hoe er feitelijk door mensen gedacht wordt, anderszijds gaat het over de begrippen die gehanteerd worden en betreft het dus de logische kennis-inhoud van het denken.
Frege’s logicisme was een reaktie op het in zijn tijd heersende psychologisme. Frege voert de term ‘Gedanke’ in voor de inhoud van een oordeelszin: ”Ein solcher Satz enthält einen Gedanken.” “Ich verstehe unter Gedanke nicht das subjektive Tun des Denkens, sondern dessen objektiven Inhalt, der fähig ist, gemeinsames Eigentum von vielen zu sein.” (Voetnoot p. 46).
Wat Frege hier ‘das subjektive Tun des Denkens‘ noemt is wat Metzger in Automation und Autonomie ‘das einsame Denken‘ noemt wanneer hij het over de automaat, de ‘denkende machine’ heeft. “Gewiss es ist nicht das einsame Denken in seiner imaginativen Produktivität, von dem hier gesprochen wird, sondern das rechnend beweisende, konstuierende Denken, das in seiner formalisierten Sprache in der symbolische Logik sein Thema findet … (Metzger, p. 9)
Wanneer Westerblad in navolging van Dewey de psychologische notie van Isaac te psychologisch noemt dan wijst dit mogelijk op het verschil dat Frege en Metzger aangeven tussen Gedanken enerzijds en het subjectieve denken van het individu anderzijds. Begrip kent een psychisch, een logisch en een talig aspect. Conceptual engineering kan niet afzien van het psychologische aspect, van hoe de mens feitelijk denkt en begrijpt en hoe dit zijn gedrag bepaalt. CE is meer een sociologie van het denken en communiceren in een bepaalde (sub-)cultuur of levenvorm (‘form of life’).
Over een geschikte notie van begrip voor conceptual engineering is men het nog niet eens. Het filosofische en het psychologische begrip voldoen beide niet.
Drie soorten van begrip
In On the notion of life onderscheidt Fleischhacker drie soorten van begrip (zie ook Beyond Structure).
- De alledaagse begrippen. Deze drukt een ordening van de ervaren werkelijkheid uit die inherent is aan een specifieke cultuur. Dit zijn de noties die Wittgenstein in gedachten had wanneer hij opmerkingen maakte over ‘familiegelijkenissen’ en over betekenis als gebruik. Zie bijvoorbeeld zijn speurtocht naar het gemeenschappelijke van ‘spelen’ in de Filosofische Onderzoekingen.
- Wetenschappelijke begrippen. Deze zijn definieerbaar door middel van een mathematisch model van het domein waar ze voor gebruikt worden. Ze zijn afhankelijk van de wetenschappelijke reconstructie van de ervaringswereld en alleen dan exact wanneer ze beschouwd worden in relatie tot de specifieke gekozen reconstructie.
- Filosofische begrippen. Deze wijzen op een zeker perspectief gebaseerd op principes die voorondersteld worden bij het maken van zekere onderscheidingen in – of reconstructies van – de ervaringswereld.
Wat Fleischhacker onder ‘filosofisch’ verstaat wijkt dus af van wat Isaac en Westerblad eronder verstaan. Wat beide laatsgenoemden eronder verstaan is meer wat Fleischhacker ‘wetenschappelijk’ noemt. Het onderscheid tussen wetenschappelijk en filosofisch begrip is van belang.
Met de ontwikkeling van het Duitse idealisme vanaf Kant is volgens Fleischhacker een volledig nieuwe draai gegeven aan het gebruik van de filosofische begrippen. Ze onderscheiden zich niet alleen qua inhoud van de alledaagse en de wetenschappelijke begrippen maar ook wat betreft hun vorm. Hegel noemde ze speculatief. Ze drukken een orientatie uit, veeleer dan een onderscheid. Door ze toe te passen ontstaan twee tegengestelde perspectieven op het onderhavige onderwerp. Beide zijn mogelijk en valide en ze moeten in relatie tot elkaar worden begrepen. Wanneer de antipoden als zelfstandige bepalingen worden beschouwd verdwijnt het werkelijke begrip. Een voorbeeld is eenheid en veelheid. Beide gezichtspunten zijn legitiem en het is een verabsolutering om iets alleen als het ene of alleen als het andere te zien. We kunnen de wereld nu eenmaal niet in eenheden en in veelheden verdelen. Een andere dichotomie is mens-machine. Om grip te krijgen op de eigen aard van de zelfstandigheid van mens en machine moeten deze in verhouding tot elkaar gezien worden. Hoe tegenstrijdig dat ook mag klinken. Cantors verzamelingbegrip is speculatief. Het kan niet zelf als mathematisch begrip worden beschouwd. De verzameling van alle verzamelingen is paradoxaal. Een definitie van het begrip begrip is problematisch, wanneer dit beschouwd wordt als het vastleggen van de extensie ervan.
‘Wetenschappelijk’ staat voor velen voor ‘mathematisch’. Niet alleen in de natuurwetenschappen, ook in de menswetenschappen is het streven vaak kennis in wiskundige (zoals statistische) modellen en termen uit te drukken. Fleischhacker wijst op de neiging van filosofen tot mathematisme, de opvatting dat structureerbaarheid het wezen van alles is en dat iets kennen betekent dat je het een structuur kunt geven en er een wiskundige model van kunt maken. Een goed voorbeeld vinden we in Our Mathematical Universe van de fysicus Max Tegmark die alle parallelle levens in een complex mathematische model stopt. Anderzijds lijkt Fleischhacker het wetenschappelijke en het mathematische vaak te identificeren. Dat is overigens geheel in lijn met de moderne westerse opvatting over wetenschappelijkheid. Kant getuigde van de opvatting dat de natuurwetenschap van zijn tijd alleen in zoverre waarheid bevat als het wiskundige inhoud heeft. Paradigmatisch voor wetenschap voor Kant was de Newtonse mechanica.
Beyond Structure is een poging tot ‘systematische deconstructie van het mathematisme’, waarbij Fleischhacker er op wijst dat deconstructie zelf ook een metafysische positie inhoudt, die niet impliciet mag blijven.
Wiskunde is op alles toepasbaar. Tegmark zocht een antwoord op de vraag hoe dat komt en zijn antwoord was: omdat de werkelijkheid een mathematische structuur ís (niet hééft, maar ís). Om dat aan te tonen moet hij uit gaan van een hypothese, de External Reality Hypothese. Die luidt:
Er bestaat een externe fysische werkelijkheid onafhankelijk van ons mensen.
De hypothese drukt expliciet het onderscheid uit tussen twee aspecten van de kenrelatie die bij Descartes als twee gescheiden substanties tegenover elkaar komen te staan: het denkend subject (res cogitans) enerzijds en anderzijds de natuur, waaruit alle emotie en verandering onttrokken is: pure zielloze uitgebreidheid (res extensa). De wiskunde ziet af van haar eigen activiteit. Ze stelt iets en keert nooit op haar schreden terug. Ze kan ook geen verantwoording afleggen voor haar eigen stellingname, zonder in tegenspraken te vervallen. Ze kan zich wel buigen over haar eigen activitiet, maar slechts van buiten af, formeel genomen, niet als eigen aktiviteit.
Wiskunde is op alles toepasbaar in zoverre het verdraagt dat van de eigen aard ervan wordt afgezien. We vermoeden hier een probleem voor CE, omdat deze enerzijds wil afzien van de eigen aard van het begrip en dit op een wetenschappelijke wijze wil onderzoeken, anderzijds juist met die eigen aard van het alledaagse begrip van doen zegt te hebben. Hoe kun je het alledaagse begrip op wetenschappelijk experimentele wijze onderzoeken zonder de alledaagse eigen aard ervan te niet te doen?
Willen we iets van de eigen aard van een concrete werkelijkheid begrijpen dan zullen we het begrip ‘begrip’ zo moeten opvatten dat de algemeenheid, de grens (definitie, bijzonderheid) en het unieke, de enkelheid alle drie tot hun recht komen. (Fleischhacker, Inleiding Logika) Dat kan volgens Hegel alleen speculatief, dat is: door deze drie momenten in verhouding tot elkaar te ontwikkelen. Dat is een dynamisch (dialectisch) proces waar we zelf als denkend en begrijpen subject dat in verstandelijke onderscheidingen denkt en deze weer opheft, niet buiten kunnen blijven staan. Het is een wordingsproces waar we voor open staan en waarin ons inzicht tot zelfbewustzijn komt.
Filosofie is denken gericht op de concrete werkelijkheid. Niet op een abstract algemeen begrip ervan.
Wat we gewoonlijk een begrip noemen. Bijvoorbeeld kleur in “alles heeft een kleur” (algemeen, zonder iets te zeggen over de specifieke kleur), als specifiek bepaald begrip, kleur tegenover vorm of materiaal, of als uitdrukking van een concrete inhoud van de beleving (“waar je sprakeloos geniet van de kleuren die je ziet”)
Bij Hegel is de eigenheid van het begrepene een moment van het begrip. In het begrijpen verwijst het begrip naar de werkelijkheid.
Wanneer we de denkbeweging, het logische, formele denken, op zich nemen dan zien we af van het verwijzingskarakter van het eigenlijke denken naar onze werkelijkheid. Begrijpen is concreet iets wat een mens doet.
Hegels denken is speculatief in die zin dat het zijn bedoeling is dat we met hem meedenken in een levende verwijzing naar de werkelijkheid van ons bestaan die we trachten te begrijpen.
Aan dat inzicht ontleent het begrip haar algemeenheid.
Taal en begrip
De relatie tussen het alledaagse en het filosofische taalgebruik is een centraal onderwerp in het denken van Ludwig Wittgenstein. Hij moest niets hebben van wezens en wezensinzichten en kon niet anders dan de eenheid van alles wat we ‘spel’ noemen zien als een ‘familiegelijkenis’, of als een touw dat uit draadjes bestaat waarvan niet één zo lang is als het touw zelf. De betekenis van het woord is niet een referentie naar een wezensinzicht, maar die is functie van het gewone alledaagse gebruik van de woorden. Kijk naar wat de mensen met de woorden doen! zou de conceptual engineer Wittgenstein na kunnen zeggen.
De definitie drukt het ingeziene principe uit in een algemeen begrip en geeft de grens aan van wat wel en niet onder het begrip valt. Het werkelijke ingeziene principe en werkzame begrip bestaat echter in de unieke concrete ontwikkeling waar het begrip het principe van is. Het ware begrip bestaat alleen in het begrijpen van een concrete toedracht.
Mathematisch zouden we dit als ‘het toepassen van het begrip’ in een concrete situatie zien. Maar die situatie moet dat wel gezien worden als iets waar dit begrip op toepasbaar is. Het toepassen van een regel of wet in de rechtspraak bijvoorbeeld is niet hetzelfde als het toepassen van een functie op een argument volgens een computeralgoritme. De concrete toepassing doet namelijk iets met de algemene regel.
Hier botsen het technische en het filosofische karakter van conceptual engineering. Techniek gebruikt een mathematische functioneel functie-begrip, filosofie is juist, in tegenstelling tot de betekenis die Isaac en Westerblad er aan geven, ‘flexibel’.
Volgens Frege is begrip een functie. De functie zelf is de grens of definitie die aangeeft waarop het begrip betrekking heeft en waarop niet, de Gegenstand waar het begrip op toegepast wordt is het unieke, concrete. De waarheidswaarde drukt het algemene van het begrip uit. Alles waarop de functie toegepast wordt, wordt op hetzelfde object afgebeeld. Wiskundig worden deze drie als mathematische objecten gedacht, waardoor hun verhouding tot elkaar te niet is gedaan. Functie en argument zijn uitwisselbaar geworden omdat ze niet in verhouding tot elkaar worden opgevat. Wanneer we de verhouding mens machine niet als verhouding zien worden beide uitwisselbaar. Dat is wat we zien gebeuren als mensen AI als zelfstandig bewustzijnde zijnden zien. Het spiegelbeeld en het orgineel worden niet meer als verschillende zijnswijzen opgevat, maar volledig geïdentificeerd.
Niet zo vreemd dus dat in de intersubjectiviteit – van mens enerzijds en de als autonoom subject gedachte machine anderzijds – een transcendentie van de technische verhouding wordt gezien.
Dan zou niet conceptual engineering, maar de intersubjectiveit van mens en technisch artefact de nieuwe fase zijn in de ontwikkeling van de technische idee.
Relatie mathematiek en techniek
Het mathematisch denken is bij uitstek geschikt voor technologie: bij beide gaat het om uitvinden, maken en testen van nieuwe constructies. Technologie maakt gebruik van wetten van de natuur. Maar technologie vereist niet per sé dat de wetten die ze gebruikt mathematisch exact in kwantitieve relaties zijn uitgedrukt. Praktische intuïtie blijft in alle fasen van de ontwikkeling van de technologie een belangrijke rol spelen, zowel bij de primitieve handwerktechniek als bij software design. De machinetechniek is gebaseerd op expliciet uitgedrukte mathematische wetten. Bij de informatietechnologie hoeven we niet meer te weten hoe de machine mathematisch-fysisch werkt. Het is juist de bedoeling dat we, programmeur en gebruiker, daarvan af kunnen zien. We communiceren ermee in ‘onze’ taal.
Taalgebruik in de filosofie is reflexief. Het doel is niet – wat de vorm suggereert – een communiceerbare inhoud, een feit of stelling mede te delen. In een filosofisch vertoog gaat het niet om informatieoverdracht. Het gaat erom een denkbeweging mee te voltrekken waarin een impliciet inzicht verwoord wordt.
Vanwege haar praktische doelstelling houdt conceptual engineering er een functionele notie van begrip op na. Begrip heeft een sociale, politieke en morele functie die buiten het begrijpen zelf valt. Het gaat de conceptuele ingenieur altijd om een (morele) preoccupatie met de waarde die een bepaalde zaak voor hem/haar heeft. Conceptual engineering probeert tot filosofische begrippen te komen en deze op een wetenschappelijke wijze te gebruiken om het dagelijke gebruik van de begrippen in de praktijk te beïnvloeden, zodat mensen ze beter begrijpen.
We hebben hier dus te maken met alle drie door Fleischhacker genoemde soorten van begrip die elk hun eigen rol spelen in het conceptual engineering project.
Het begrip als verplichtend
Technologie staat buiten de waarde van het doel dat het dient. Technologie is waarde-neutraal. Het a-morele is meteen het problematische van de technologie: ze dwingt op zich niet af het goede te doen, wat de goede bedoelingen van de uitvinder ook waren, omdat het technische op zich buiten de sfeer van het goede staat. De ethische problematiek komt pas met de concrete (economische) toepassingen van de techniek. Conceptual engineering is de poging het goede gebruik van de technologie in het technische ontwerp van het gebruik in te bouwen door de ‘juiste conceptuele denkkaders’ te ontwerpen. Hoe gebruiken we het verstand, dat volgens het beroemde woord van Descartes ‘het best verdeelde goed ter wereld’ is, goed?
Wittgenstein schreef in een brief aan zijn vriend Paul Engelman:
“Ik wou dat ik een beter mens was en een beter verstand had. Eigenlijk is dat het zelfde.” (Ludwig Wittgenstein, 1917)
Het uiteindelijke doel van de conceptual engineer, of hij of zij zich nu als filosoof, wetenschapper, technicus, of kunstenaar ziet, is een goed mens te zijn. Een goed mens die “de juiste begrippen ontwerpt en gebruikt”. Of kunnen we gewoon zeggen: die logisch nadenkt? Met een open blik op wat zich in de wereld afspeelt.
Het door Wittgenstein bewonderde en verguisde genie Otto Weininger zei het in zijn Geschlecht und Charakter (1903) zo:
“Logica en ethiek komen in wezen op hetzelfde neer – verplichting tegenover zich zelf”
Het is de technologie zelf, in al haar verschillende uitingsvormen, die de conceptual engineer verplicht verplichting af te leggen tegenover zich zelf.
Bronnen en noten
Austin, J.L. 1956. Other Minds. In: Philosophical Papers, Third Edition, Edited by Urmson, J.O. and Warnock, G.J., Oxford University Press, 1979.
“It is as if sensa were literally to ‘announce termselves’ or to ‘identify themselves’, in the way we indicate when we say ‘It presently identified itself as a particularly fine white rhinoceros’. But surely this is only a matter of speaking (…): sensa are dump, and only previous experience enables us to identy them.” (p. 97)
P. de Bruin S.J. (1937). Philosophie der Techniek. Studia Catholica 13 (1937),pp 437-464.
Butlin, P. et al. (2023). Consciousness in Artificial Intelligence: Insights from the Science of Consciousness Preprint at https://arxiv.org/abs/2308.08708 (2023).
Chalmers, David. (2020). ‘What is conceptual engineering and what should it be?’, Inquiry, https://doi.org/10.1080/0020174X.2020.1817141
Mark Coeckelbergh (2012). Growing Moral Relations: Critique of Moral Status Ascription. New York: Palgrave MacMillan (2012).
Ethics and moral practices are parts of our ‘form of life’. Meta-ethics cannot escape from this. But this shouldn’t lead to relativism. We can’t not take part. Moral stance is implicit in our way of life, in the relations we practice, in the language we use to order our world.
Mark Coeckelbergh (2014). The Moral Standing of Machines: Towards a Relational and Non-Cartesian Moral Hermeneutics. Philos. Technol. (2014) 27:61–77.
Coeckelbergh, M., and Gunkel, D. (2023). ‘ChatGPT: Deconstructing the Debate and Moving It Forward‘ in AI & Society. Online first 21 June 2023.
Maarten Coolen (1992). De machine voorbij: over het zelfbegrip van de mens in het tijdperk van de informatietechniek. Boom Meppel, Amsterdam, 1992.
Maarten Coolen (1987). Philosophical Anthropology and the Problem of Responsibility in Technology. In P. T. Durbin (Ed.), Philosophy and Technology, Vol. 3: Technology and Responsibility (pp. 41-65). Dordrecht: Reidel.
“Information technology must be conceived of as the objectification of the modern self-concept of man as an autonomous being.”
Louk Fleischhacker (1992). Wijsbegeerte van het Wiskundig Denken en van de Informatietechniek, syllabus van het collegejaar 1990/91. Faculteit der Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen, Universiteit Twente, 1992.
Louk E. Fleischhacker (1995). Beyond structure; the power and limitations of mathematical thought in common sense, science and philosophy. Peter Lang Europäischer Verlag der Wissenschaften, Frankfurt am Main, 1995.
Louk E. Fleischhacker (1998). On the notion of life. Theory of Bioscience. 117:139-160. In dit artikel geeft Louk een eigentijdse ‘vertaling’ van de natuurfilosofie van Hegel opgevat als een kritische filosofische theorie van het leven.
Frege, Gottlob (1892). Uber Sinn und Bedeutung. Opgenomen in: Gottlob Frege: Funktion, Begriff, Bedeutung, Uitgave: Vandenhoeck & Ruprecht in Gottingen, pp. 40-65, 1975.
Frege voert de term ‘Gedanke’ in voor de inhoud van een oordeelszin:”Ein solcher Satz enthält einen Gedanken.” “Ich verstehe unter Gedanke nicht das subjektive Tun des Denkens, sondern dessen objektiven Inhalt, der fähig ist, gemeinsames Eigentum von vielen zu sein.” (Voetnoot p. 46).
“Warum genügt uns der Gedanke nicht? Weil und soweit es uns auf seinen Wahrheitswert ankommt. Nicht immer ist dies der Fall. Beim Anhören eines Epos z.B. fesselen uns neben dem Wohlklange der Sprache allein der Sinn der Sätze und die davon erweckten Vorstellungen und Gefühle. Mit der Frage nach der Wahrheit würden wir der Kunstgenuss verlassen und uns einer wissenschaftlichen Betrachtung zuwenden.” (Frege, Über Sinn und Bedeutung, 1892, p. 48)
Of het ons “gleichgultig” is dat ChatGPT ons een werkelijkheid voorstelt die waar is of niet, hangt daarvan af of we deze machine als kunstwerk dan wel als wetenschappelijk beschouwen.
“Ich verstehe unter dem Wahrheitswerte eines Satzes den Umstand, das er wahr oder das er falsch ist.” (Frege, 1892, Über Sinn und Bedeutung)
Erving Goffman (1967). Interaction Rituals: essays on face-to-face behavior. 1967.
Gunkel, David J. (2012). The machine question: Critical perspectives on AI, robots, and ethics. Cambridge: MIT Press.
Gunkel, David J. (2014). The Rights of Machines–Caring for Robotic Care Givers. Presented at AISB 2014. Chapter in the Intelligent Systems, Control and Automation: Science and Engineering book series (ISCA,volume 74).
Gunkel, David J. (2017). The Other Question: Can and Should Robots have Rights? In: Ethics and Information Technology, 2017.
Gunkel, David J. (2023). Person, Thing, Robot A Moral and Legal Ontology for the 21st Century and Beyond, MIT Press, Open acces, September 2023.
“Ultimately, then, this is not really about robots, AI systems, and other artifacts. It is about us. It is about the moral and legal institutions that we have fabricated to make sense of Things. And it is with the robot— who plays the role of or occupies the place of a kind of spokesperson for Things— that we are now called to take responsibility for this privileged situation and circumstance.” (p. 184)
Hacking, Ian (2006). The Emergence of Probability: a philosophical study of early ideas about probability, induction and statistical inference. Second Edition, Cambridge University Press, 2006.
Georg W.F. Hegel (1830/1970), Enzyklopädie der Philosophischen Wissenschaften, Zweiter Teil, Die Naturphilosophie. Theorie Werkausgabe 9, Suhrkamp, 1970.
Georg W.F. Hegel (1969). Jenaer Realphilosophie – Vorlesungsmanuskripte zur Philosophie der Natur und des Geistes von 1805-1806. Uitgave Johannes Hoffmeister, Verlag von Felix Meinder, Hamburg, 1969.
Gert-Jan van der Heiden (2021). Metafysica: van orde naar ontvankelijkheid. Boom uitgevers, Amsterdam, 2021.
Hollak, J.H.A. (1968). Betrachtungen über das Wesen der heutigen technik. Kerygma und Mythos VI Band III, Theologische Forschung 44, 1968, Hamburg, Evangelischer Verlag, pp 50-73. Dit is de vertaling van het Italiaanse artikel (Hollak 1964) Ook opgenomen in de bundel Denken als bestaan, het werk van Jan Hollak (Hollak en Platvoet, 2010).
Hollak, J.H.A. (1964). Considerazioni sulla natural della tecnica odierna, l’uomo e la cirbernetica nel quadro delle filosofia sociologica, Tecnica e casistica, Archivo di filosofia, 1/2, Padova, 1964 pp. 121-146, discussie pp 147-152.
Hollak, Jan en Wim Platvoet (red.) 2010. Denken als bestaan: Het werk van Jan Hollak. Uitgeverij DAMON, Budel, 2010. In deze bundel het transcript van de opname van het Afscheidscollege over de hypothetische samenleving door Jan Hollak gehouden in Nijmegen op 21 februari 1986. Ook de inaugurele rede Van Causa sui tot Automatie is hierin ogenomen.
Vincent Icke (2021). Licht – tussen waarheid en wetenschap. Prometeus, Nieuw Licht, Amsterdam, 2021.
Begrip is iets anders dan intelligentie, zegt Icke. Intelligentie betekent bedenken wat de gevolgen zouden kunnen zijn van een bepaalde oorzaak. “Begrijpen werkt andersom: bedenken wat de oorzaak kan zijn van een waargenomen gevolg.” Maar dat bedenksel moet wel getest worden. Begrip is er pas wanneer het bedenksel juist blijkt te zijn. Begrip is van een hogere orde dan kennis, zegt Icke. Daarbij vat hij ‘kennis’ op als het resultaat van het vergaren van gegevens, het doen van experimenten en het vastleggen van resultaten. “Maar uit een stapel resultaten volgt geen begrip”. (p.43).
Manuel Gustavo Isaac (2023). Which Concept of Concept for Conceptual Engineering? Erkenntnis (2023) 88:2145–2169. https://doi.org/10.1007/s10670-021-00447-0
Jürgen Kaube (2022). Hegel – een biografie. Uitgeverij Ten Have, 2022.
Olya Kudina (2019), “The technological mediation of morality: Value dynamism, and the complex interaction between ethics and technology”, PhD dissertation, University of Twente, Enschede.
Levinas, E. (1987). Collected Philosophical Papers. Trans. Alphonso Lingis. Dordrecht: Martinus Nijhoff.
Emmanuel Levinas (1971). Het menselijk gelaat. Vertaald en Ingeleid door O. de Nobel en A. Peperzak. Ambo, 1969, Bilthoven. Hierin: Betekenis en zin, pp.152-191. (Vertaling van La signification et le sens. in: Revue de Métaphysique et de Morale 69 (1964), 125-156.)
Levinas, E (1951). L’ontologie est-elle fondamentale? In: Revue de Métaphysique et de Morale 56 (1951) 88-98.
Arnold Metzger (1964). Automation und Autonomie. Das Problem des freien Einzelnen im gegenwärtigen Zeitalter, Neske, 1964.
Ray Monk (1991). Ludwig Wittgenstein – het heilige moeten, een biografie. Prometheus, Amsterdam, 1991. Vertaling door Ronald Jonkers, van Ludwig Wittgenstein – the duty of genius, Ray Monk, 1990.
Mulisch, Harry (1998). De Procedure. Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam. 1998.
Navon, Mois (2023). Let us make man in our image‑a Jewish ethical perspective on creating conscious robots. AI and Ethics, 2023.
Van de Poel, Ibo, et al. (editors) (2023). Ethics of Social Disruptive Technologies. Open access boek van het ESDIT consortium.
Toivakainen, Niklas (2015). Machines and the face of ethics. In: Ethics and Information Technology, Springer, 2015.
Otto Weininger (1903/1920). Geschlecht und Charakter – eine prinzipelle Untersuchung. 19de druk, Wien/Leipzig, 1920.
“Dieses Buch unternimmt es, das Verhältnis der Geschlechter in ein neues, entscheidendes Licht zu rücken.” (voorwoord, eerste druk)
Otto Weininger (1984). Geslacht en karakter: een principieel onderzoek, (Vert. Tineke Davids) Amsterdam, De Arbeiderspers, 1984
Wittgenstein over Weiniger:
“Het is waar dat hij fantasie heeft, maar een grootse fantasie. Je hoeft het niet
met hem eens te zijn, of beter, je kunt het niet met hem eens zijn, maar het
grootse ligt in datgene waar we het mee oneens zijn. Het is zijn enorme vergissing
die groots is. Ik bedoel, globaal gezegd, als je een ~ (bedoeld wordt het teken voor de logische negatie uit de mathematische logica – RodA) voor het hele boek zet, drukt het een belangrijke waarheid uit.” (Monk, The Duty of Genius)
Over het centrale thema van Weiningers boek dat vrouwen de bron van
alle kwaad waren, gaf Wittgenstein tegenover Drury toe: “How wrong he was, my
God he was wrong.” (zie Fleischhacker, De Henide als paradigam, Otto Weiningers invloed op Ludwig Wittgenstein.)
Westerblad, Oscar (2023). Deweyan conceptual engineering: reconstruction, concepts, and philosophical inquiry. Inquiry https://doi.org/10.1080/0020174X.2022.2118163
Wittgenstein, Ludwig (1973). Tractatus logico-philosophicus. Logisch-philosophische Abhandlung. Ed. Suhrkamp, Uitgave 1973. Oorspronkelijke Duitstalige uitgave 1921.
Wittgenstein droeg de Tractatus (1921) op aan zijn vriend David Pinsent. In het voorwoord waarschuwt Wittgenstein zijn lezer: de stellingen in dit boek zullen vermoedelijk alleen begrepen kunnen worden door die lezer die zelf al eens dergelijke gedachten gehad heeft. Waarmee hij misschien wel een kerngedachte van zijn denken uitdrukt, namelijk dat de taal niet geschikt is om wezenlijke dingen mee te communiceren.
Wittgenstein, Ludwig (2006). Filosofische Onderzoekingen. Vertaling Maarten Derksen en Sybe Terwee. Boom, Amsterdam, 2006. De oorspronkelijk Duitse tekst verscheen in 1953 bij Basil Blackwell te Oxford.