“Jede Epoche ist unmittelbar zu Gott” (Leopold von Ranke)
“‘Vooruitgang’ is het belangrijkste kenmerk van onze beschaving” (Ludwig Wittgenstein)
Mark Rutte is tot het bewustzijn gekomen dat hij te lang is doorgegaan met waar hij mee bezig was: leider zijn van een neo-liberale, technocratische regering die danste naar de pijpen van het grootkapitaal. Het is de les van de geschiedenis die we nooit schijnen te leren: verblind door succes moet eerst de aftakeling begonnen zijn voordat het besef tot ons doordringt dat het verleden geen garanties biedt voor de toekomst. Iets met de Uilen, Minerva … ‘und die einbrechenden Dämmerung’.
Nu onze ambitieuze geschiedenisleraar wellicht op het punt staat het stokje van Guterres over te nemen en secretaris generaal van de VN, of van de NAVO, gaat worden, is het wellicht een goede gelegenheid nog eens naar die geschiedenis te kijken. Want zoals Guterres zo treffend opmerkte: de terroristische wandaden van Hamas voltrekken zich niet in een vacuüm. En dat geldt evenzeer voor de Holocaust en voor de ‘Historikerstreit’ over hoe we ons tot ons verleden, dat als een loden last op onze schouders ligt, hebben te verhouden. Om te voorkomen – is het een ijdele hoop? – dat de geschiedenisleraar, verblindt door zijn schijnbaar onvoorwaardelijke liefde voor de Staat Israël, de contekst, die o zo noodzakelijk is voor het begrip van de zaak, uit het oog verliest, schets ik in deze blog in hoofdlijnen hoe het de ‘Wereldgeest’ en het Joodse volk is vergaan.
Het zou ons eigenlijk niet mogen verbazen dat die Weltgeist, de Technologische Idee blijkt te zijn. En dat de uitwendige verwerkelijking daarvan in de vorm van de autonome technologische kapitalistische economieën ons dwingen opnieuw na te denken hoe we ons tot onze historiciteit hebben te verhouden.
De Europese geschiedenis is (althans van ons eindige standpunt uit beschouwd, ik kan niet anders) de geschiedenis van ‘der Weltgeist’. En Europa, die Weltgeist, die zich over de hele wereld heeft verspreid is inmiddels een oude zieke man geworden. Is hij ten dode opgeschreven? Laten we het hopen. Laten we hopen dat er een toekomst is voor zowel Palestijnen, Russen, Ukrainers, als voor dat ene uitverkoren volk, of is het ras?, de Joden, en voor de geschiedenisleraren onder ons. Dat we van de last van de geschiedenis verlost mogen worden. Dat we niet meer, om conflicten te vermijden, in onverschilligheid naast elkaar blijven leven, maar in gesprek gaan.
Elke ‘souvereine’ staat heeft zijn eigen geschiedenis en legitimeert zijn huidige gedrag en rechten door verabsolutering van zijn souvereine geschiedenis. Daarmee worden de rechten van de mens totaal afhankelijk van de absolute macht van de souvereine staten en van de wereldomvattende kapitalistische grootmachten.
Oktober 2023 was de maand van de geschiedenis en dat was voor mij een aanleiding des te meer om eens te kijken naar de macht van de geschiedenis.
Hoeveel geschiedenis hebben we nodig?
In dit stukje wil ik nadenken over de geschiedenis van de geschiedenis. Welke waarde hechten we aan de geschiedenis? Kunnen we daar rechten aan ontlenen? Veel conflicten die zich nu op het wereldtoneel afspelen (Ukraine, Servië, de Balkan, Jemen, Mali, Israël-Palestina) worden veroorzaakt door verabsolutering van waarden die ontleend worden aan de geschiedenis. Of beter: aan bepaalde (religieuze) verhalen over de geschiedenis. Daarbij speelt ‘confirmation bias’ een grote rol. We pikken die feiten uit de verhalen die ons het beste passen. Zo is de geschiedenis een bron van conflicten. Kunnen we daar niet vanaf? Waarom hebben we geschiedenis nodig? Moeten we ons niet op een andere manier tot onze geschiedenis verhouden dan we doen, willen we de schijnbaar eeuwige conflicten oplossen? Wat betekent het dat de mens eindig is zowel wat betreft plaats als tijd? Hoe verhouden we ons tot onze religie, tot onze ‘verlossing’, tot de eeuwigheid vanuit onze eindigheid?
‘Wie viel Geschichte braucht die Zukunft?’ vraagt Assman (Assman, 2021). Een typisch vraag van de moderniteit, waarin alles functioneel wordt opgevat, nuttig moet zijn. Ten behoeve van de toekomst. De vraag verraadt hoe wij, zogenaamde ‘moderne’ mensen, zich ons tot ons leven verhouden. In een recent artikel in het Tijdschrift voor Geschiedenis over de ‘Historikerstreit’ in Duitsland refereert Hanco Jürgens naar het werk van Assman. Het artikel gaat over de verwerking van de Holocaust in Duitsland. Ik kan me voorstellen dat ‘de Duitser’ enig schuldgevoel over de Holocaust niet vreemd is. Maar het zelfde geldt natuurlijk voor ‘de Nederlander’. En waren in de aanvang van de 20ste eeuw de Franse regering (vanwege de Dreyfus affaire) en de Britse regering (vanwege het Marconi schandaal) de joden ook niet een beetje zat? Met groot enthousiasme omarmden ze Theodor Herzls idee van Der Judenstaat (1896), “Versuch einer modernen Lösung der Judenfrage”, de Britse regering gestimuleerd door de zionist Chaim Weizmann,
Er was toch immers altijd wat met die joden! De idee werd zelfs geopperd dat er iets mis was gegaan in de evolutie. Was het Joodse ras niet een soort van genetische defectstructuur? Een foutje in Darwins evolutie van de mens uit de dierlijke staat? Anderzijds deed zich het merkwaardige fenomeen voor dat de grootste genieën nazaten waren van het joodse ras: Heinrich Hertz, Otto Weininger, Sigmund Freud, Albert Einstein, Norbert Wiener, om maar een paar te noemen. Wat betreft de vraag of intelligentie iets met moraal te maken heeft, laten we het hier bij de opmerking dat het in de West-Europese moderniteit overheersende mathematisch technisch/economische denken volstrekt a-moreel is, in die zin dat het ethisch neutraal is. Ik heb het niet over de moraliteit van haar bijzondere toepassingen. De stelling van Pythagoras geldt zowel voor de grootste schurk als voor het liefste kind en hetzelfde geldt voor het recept van een atoombom.
Wie het Hebreews voldoende beheerst en in de Sefer Jetsirah (het ‘Boek der Schepping’) het recept kan lezen voor het maken van de nieuwe mens, zoals de rabbi van Praag het gebruikte voor het maken van de Golem, die beschikt daarmee nog niet over de macht te bepalen of hij daarmee de mensheid een goede dan wel een slechte dienst bewijst. Dat is van een heel andere orde. Hitler en de zijnen richtten een hele intelligente machinerie in met als doel het joodse volk en andere ‘defectstructuren’ van de evolutie, homo’s, Roma, psychiatrische gevallen, uit te roeien. Dan ben je niet dom. Nee, intelligentie en moraal zijn orthogonale zaken.
Natuurlijk is het zo dat als ergens al een spoor ligt dat mensen dan uit gemakzucht dat spoor volgen als ze denken dat het ongeveer de richting op gaat die ze willen, maar dat betekent niet dat dat spoor, die weg, methode, of techniek, op zich een ‘morele actor’ is die verantwoordelijk gehouden zou kunnen worden voor de calamiteiten die de mensen overkomen die er gebruik van maken. Niemand wordt gedwongen de sporen van het verleden te volgen.
De Historikerstreit in Duitsland gaat ook over de door sommige historici vermeende unieke status van de Holocaust. Is de Holocaust de genocide waarmee vergeleken andere genocides (Stalins moord in de Gulag, de genocide op de Armeniers, de moord op de Aboriginals, de Chinezenmoord door de Nederlanders in Batavia) in het niet vallen? Kan de Holocaust gebruikt worden als legitimatie voor het onrecht dat de staat Israël de Palestijnse bevolking aan doet?
Een andere, maar gerelateerde, kwestie is of het bieden van historische contekst van de Shoah niet het gevaar in zich bergt van ‘normalisering’. Ook dat is een typisch ‘moderne’ gedachte: de verwarring van ‘de poging gedrag van de ander te begrijpen’ met ‘het tonen van begrip voor die ander zijn gedrag’, in die zin dat je het goedkeurt. Het onderscheid vereist enige precisie, een nauwkeurigheid waar veel mensen in hun jacht naar goedkope conclusies niet de tijd voor nemen. Men staat niet vaak genoeg stil bij wat men denkt, waardoor men ‘abstrakt’ denkt. Dat de moordenaar ook best een knappe man kan zijn! “Sauve qui peut!” voor het abstrakte denken van het volk dat zich te weer stelt tegen de arabist Kwarten die stelt dat die Hamas-leiders weliswaar beestachtige terroristen zijn maar niettemin “mensen zoals jij en ik“. Dat Hitler ook een mens was, dat kan er moeilijk in. Ik, een potentiële moordenaar? L’enfer c’est les autres. En daar houden we ons het liefst maar bij.
Sinds de Verlichting, (Copernicus, Descartes) heeft de moderne Europese mens zichzelf een project ter hand genomen. Het verbeteren van de mens en de wereld. Het uitroeien van ziektes en oorlogen, door toepassing van de algemene methode van De Wetenschap. Een project: je bedenkt iets, een constructie en je probeert dit te verwerkelijken. De moderne mens is een idealist. Met gevaar voor eigen leven stortte men zich voorzien van een paar vleugels vanaf de Eiffeltoren naar beneden om aan de mensheid te laten zien dat de mens niet aan de aarde gebonden is. De mens was God geworden. Het doel: het creëren van de nieuwe autonome mens. Door technologie: het middel om te komen tot de eenheid van materie en geest. Langs twee wegen zou dit doel bereikt moeten worden. De eerste weg gaat via de mathematische fysica en de metamathematica, de zelf-reflectie van het wiskundig denken, uiteindelijk resulterend in de kunstmatige intelligentie (“ons ultieme doel is het maken van een persoon” stelden de grondleggers van de AI) en de sociale robotica. De tweede weg, via de biologie en de medische wetenschap door het aanpassen van de natuurlijke evolutie, het corrigeren van ongewenste genetische structuren. De beide wegen bleken uiteindelijk samen te komen in een gemeenschappelijk algemeen concept; mens en machine, levende cel en silicium chips, ze bleken beide informatie-verwerkende systemen te zijn. “Esse est informati”.
Hegel probeerde zijn tijd, de succesvolle toepassingen van de mathematische fysica, de opkomst van de industriële, burgerlijke samenleving, te begrijpen. De natuurwetenschappers zelf, zoals Galileï en Newton, konden hem niet uitleggen waarom de kennis van de natuur in een mathematische vorm zou moeten worden uitgedrukt. Kant had het strikte mathematische dualisme van Descartes nog eens bevestigd, maar zijn bewering dat tijd en ruimte slechts subjectieve aanschouwingsvormen zijn vond Hegel niet echt bevredigend. Die werkelijkheid moest toch zelf ook iets mathematisch hebben. Hoe kan anders die mathematische fysica kennis van de natuur bevatten? Hegel probeerde beide: denken en natuur, met elkaar te verzoenen.
Het betekende de geboorte van wat de ‘absolute geest’ zou worden. De geschiedenis is het project van die Weltgeist. In dat historische project had het Joodse volk volgens de historie een vooraanstaande rol. De unieke status van de Holocaust heeft haar keerzijde in de unieke status van dat ene volk. Zo wil de geschiedenis. En misschien is de unieke status van het antisemitisme (de term is van 1850) maar het fenomeen is veel ouder, wel de unieke status van het joodse volk.
G.W.F. Hegel over het jodendom
Laten we eens horen wat de grote leermeester van de geschiedenis, Professor G.W.F. Hegel, te Berlijn over de religie van het volk van Judea in zijn Vorlesungen über die Philosophie der Geschichte (1837) zijn studenten te vertellen had.
De Voorlezingen werden oorspronkelijk gepresenteerd in de vorm van een reeks lezingen aan de Universiteit van Berlijn in de jaren 1822, 1828 en 1830. Hij zet hierin zijn geschiedenisfilosofie uiteen. Hegel is een vooruitgangsfilosoof, geheel in lijn met Descartes en de idealistische wetenschappers en technologen. Hij beschouwde de wereldgeschiedenis als een rationeel, op vooruitgang gericht proces, geleid door, of uiting van, de wereldgeest (Weltgeist). Aan de tekst van de Vorlesungen werd voortdurend door Hegel gesleuteld. Pas zes jaar na zijn dood, in 1837, werden de voorlezingen voor het eerst gepubliceerd.
Hegels Vorlesungen zijn geordend volgens de ‘geographische Grundlage’. “Wir gingen von der behauptung aus, dass in der Welgeschichte die Idee des Geistes in der Wirklichkeit als eine Reihe äusserlicher Gestalten erschient, deren jede sich als wirklich existierendes Volk kundgibt. Die Seite dieser Existenz fällt aber sowohl in die Zeit als in der Raum, in der Weise natürlichen Seins, und das besondere Prinzip, das jedes welthistorische Volk an sich trägt, hat es zugleich als Naturbestimmtes in sich.” (…)
De tijd en de ruimte zijn de twee dimensies van de uitwendigheid van de geest, die de natuur volgens Hegel is, en waarin de wereldgeest zich veruitwendigt. “Das auseinander is die Form der Natürlichkeit.” (pp. 137-38)
De onderstaande tekst is uit de paragraaf Judäa in het Drittes Kapitel.: Das persische Reich und seine Bestandteile, Dritter Abschnitt: Persien, van het hoofdstuk over Die orientalische Welt. Ik geef de letterlijke tekst en mijn vertaling in het Nederlands in een aantal delen weer. De paragraafjes die voorafgaan door RA bevatten mijn commentaar.
Judäa
“Das andre zum persische Reiche im weiteren Verband gehörende Volk dieser Küste ist das jüdische. Wir finden bei demselben wieder ein Grundbuch, das Alte Testament, in welchen die Anschauungen dieses Volkes, dessen Prinzip dem eben dargestellten geradezu gegenübersteht, hervortreten. Wenn das Geistige im phönizischen Volke noch durch die Naturseite beschränkt war, zo zeigt es sich dagegen bei den Juden volkommen gereinigt; das reine Produkt des Denkens, das Sichdenken kommt zum Bewusstsein, und das Geistige entwickelt sich in einer Bestimmtheit gegen die Natur und gegen die Einheit mit derselben.”
“De andere mensen aan deze kust die in de bredere associatie tot het Perzische Rijk behoren, zijn de Joodse. We vinden een ander wetboek, het Oude Testament, waarin de opvattingen van dit volk, wiens principe lijnrecht tegengesteld is aan het zojuist gepresenteerde. Terwijl het spirituele in het Fenicische volk nog beperkt werd door de natuur, lijkt het in het geval van de Joden daarentegen volkomen gezuiverd te zijn; het pure product van denken, het zelfdenken, komt tot bewustzijn, en het spirituele ontwikkelt zich in een bepaling tegen de natuur en tegen de eenheid ermee.”
RA: De geest van het Joodse volk is volgens Hegel in een verder ontwikkelde, bewuste, vorm dan bij de arabische volken van het Perzische Rijk.
“Wir sahen früher wohl den reinen Brahm, aber nur als das allgemeine Natuursein, und zwar so, dass Brahm, nich selbst Gegenstand des Bewusstseins wird; wir sahen ihn bei den Persers zum gegenstand desselben werden, jedoch sinnlicher Anschauung, als das Licht.”
‘Vroeger zagen we pure Brahma, maar alleen als de algemene natuur, en op zo’n manier dat Brahma zelf niet het object van bewustzijn wordt; we zagen hem bij de Perzen het object van bewustzijn worden, maar van sensuele waarneming. als het licht.”
RA: Met Brahma doelt Hegel op de hindoeïstische personificatie van het scheppende aspect van de goddelijke drie-eenheid. Hij wil het contrast aangeven met de Ene God van het Jodendom. Divali is het hindoestaanse feest van het licht, “de overwinning van het goede over het kwade, overwinning van het licht over de duisternis, overwinning van de gelukzaligheid over de onwetendheid”.
De tekst die hierop volgt is in de uitgave van de Vorlesungen in een ander font afgedrukt om het belang ervan aan te geven.
“Das Licht aber ist nunmehr Jehova, das reine Eine. Dadurch geschieht der Bruch zwischen dem Osten und dem Westen; der Geist geht in sich nieder und erfasst das abstrakte Grundprinzip für das Geistige.”
“Maar het licht is nu Jehova, de zuivere. Dit veroorzaakt de breuk tussen het Oosten en het Westen; de geest daalt in zichzelf af en vat het abstracte basisprincipe voor het geestelijke.”
“Die Natur, die im Orient das Erste un die Grundlage ist, wird jetzt herabgedrükt zum Geschöpf; und der Geist ist nun das Erste. Von Gott wird gewusst, er sei der Schöpfer aller Menschen wie der ganzen natur, sowie die absolute Wirksamkeit überhaupt. Dieses grossen Prinzip ist aber in seinen weiteren Bestimmtheit das ausschliessende Eine. Diese Religion muss notwendig das Moment der Ausschliesung gewinnen, welches wesentlich darin besteht, dass nur das eine Volk den Einen erkennt und von ihm anerkennt wird. Der Gott des jüdischen Volkes ist nut der Gott Abrahams und seines Samens; die nationale Individualität und ein besonderer Lokaldienst sind in die Vorstellung desselben verflochten. Gegen diesen Goot sind alle andern fälsche; und zwar in der Unterschied von wahr und falsch ganz abstrakt, denn bei den falschen Göttern ist nich anerkannt, dass ein Schein des Göttlichen in sie heinblicke.”
“De natuur, die de eerste en de basis is in het Oosten, is nu teruggebracht tot het niveau van een schepsel; en de geest is nu de eerste. God staat bekend als de schepper van alle mensen en van de hele natuur, evenals de absolute werkzaamheid in het algemeen. Maar dit grote principe is, in zijn verdere bepaling, het exclusieve Ene. Deze religie moet noodzakelijkerwijs het moment van uitsluiting verwerven, dat in essentie bestaat uit het feit dat alleen het ene volk het Ene herkent en door hem wordt erkend. De God van het Joodse volk is slechts de God van Abraham en zijn nakomelingen; de nationale individualiteit en een speciale ‘lokale dienst’ zijn in het idee hiervan met elkaar verweven. Vergeleken met deze God zijn alle andere goden vals; en het verschil tussen waar en vals is tamelijk abstract, omdat men bij de valse goden niet inziet dat een goddelijke gloed in hen kijkt.”
RA: Hegel benadrukt hier het unieke en uitsluitende karakter van de Joodse religie.
“Nun ist aber jede geistige Wirksamheit, und um mehr so jede Religion, so beschaffen, dass, wie sie auch sei, ein affirmatives Moment in ihr enthalten ist. So sehr eine Religion irrt, hat sie doch die Wahrheit, wenn auch auf verkümmerte Weise. In jeder Religion ist göttliche Gegenwart, ein göttliches Verhältnis, und eine Philosopie der Geschichte hat in den verkümmersten Gestaslten das Moment des Geistigen aufzusuchen. Darum aber, weil sie Religion ist, ist sie als solche noch nicht gut; man muss nicht in die Schlaffheit verfallen zu sagen, dass es auf den Inhalt nicht ankomme, sondern lediglich auf die From. Diese schlaffe Gutmütigkeit hat die jïdsiche Religion nicht, indem sie absolut auschliesst.”
“Maar elke spirituele activiteit, en nog meer elke religie, is zodanig dat er, wat het ook is, een bevestigend moment in zit. Ongeacht hoeveel een religie dwaalt, ze heeft nog steeds waarheid in zich, ook al is ze in een onvolgroeide staat. In elke religie is er een goddelijke aanwezigheid, een goddelijke relatie, en een geschiedenisfilosofie moet op zoek gaan naar het moment van het spirituele in de meest verschrompelde vormen ervan. Maar het feit dat het een religie is, maakt ze als zodanig nog niet goed; men moet niet in laksheid vervallen. Het is gemakkelijk om te zeggen dat het niet de inhoud is die er toe doet, maar alleen de vorm. De joodse religie kent deze slappe goedaardigheid niet in die zin dat zij absoluut uitsluit.”
RA: Ieder religie bevat iets waarachtigs, maar het filosofisch onderzoek moet de religie van een onvolgroeide staat tot meer waarheid brengen. De gelovige mag niet in laksheid zich neerleggen bij zijn religieuze waarheid.
(…)
“Die Juden haben, was sie sind, durch den Einen, dadurch had das Subjekt keine Freiheit für sich selbst. Spinoza sieht das Gesetzbuch Mosis so an, als habe Gott den Juden zur Strafe, zur Zuchtrute gegeben. Das Subjekt kommt nie zum Bewusstsein seiner Selbständigkeit, deswegen finden wir bei den Juden keinen Glauben an die Unsterblichkeit der Seele, denn das Subjekt ist nicht an und für sich seinend. Wenn das Subjekt aber im Judentume wertlos ist, so ist dagegen die Familie selbständig, denn an die Familie ist der Dienst Jehovas gebunden und somit das Substantielle. Der Staat aber ist das dem jüdischer Prinzip unangemessene und der Gesetzgebung Mosis fremd. In de Vorstellung der Juden ist Jehova der Gott Abrahans, Isaaks und Jakobs, der sie aus Ägypten ausziehen hiess und ihnen das Land Kanaan gab.”
“De joden hebben wat ze zijn door de Ene, en als gevolg daarvan heeft het subject geen vrijheid voor zichzelf. Spinoza beschouwt het wetboek van Mozes alsof God de joden een straf heeft gegeven, een tuchtstraf. Het subject komt nooit tot bewustzijn van zijn eigen onafhankelijkheid. Daarom vinden we onder de joden geen enkel geloof in de onsterfelijkheid van de ziel, omdat het subject op zichzelf niet zelfvoorzienend is. Maar hoewel het subject waardeloos is in het jodendom, het gezin is aan de andere kant onafhankelijk, omdat dienstbaarheid aan het gezin Jehovah’s gebondenheid is en dus het substantiële. De staat is daarentegen dat wat ongepast is aan het Joodse principe en vreemd aan de wetgeving van Mozes. In de verbeelding van de Joden is Jehova de God van Abraham, Isaac en Jacob, die hen vertelden uit Egypte te vertrekken en die hun het land Kanaän gaf.”
RA: Hegel wijst hier op het vervreemdende van de joodse verhouding tot de Ene (God). Het individu is in de joodse religie/cultuur van minder waarde dan de joodse familie. Van de staatse wetten moet de Jood weinig hebben. De Jood volgt de Torah.
“Die Erzählungen von der Erzvätern ziehen uns an. Wir sehen in dieser Geschichte den Übergang aus dem patriarchalischen Nomadenzustand zum Ackerbau. Überhaupt hat die jüdische Geschichte grosse Züge; nur ist sie veruntreinigt durch das geheiligte Ausschliesen der andern Volksgeister (die Vertilgung der Einwihner Kanaans wird sogar geboten), durch Mangel an Bildung überhaupt und durch den Aberglauben, der duch die Vorstellung von der hohen Werte der Eigentümlichkeit der Nation herbeigeführt wird.” (Hegel, Vorlesungen, p. 286).
“We worden aangetrokken door de verhalen van de aartsvaders. In dit verhaal zien we de overgang van de patriarchale nomadische staat naar de landbouw. In het algemeen heeft de Joodse geschiedenis open kenmerken; alleen is het besmet door de heilige uitsluiting van andere nationale geesten (de uitroeiing van de inwoners van Kanaän wordt zelfs bevolen), door een gebrek aan opleiding in het algemeen en door bijgeloof dat wordt veroorzaakt door het idee van de hoge waarden van de eigenaardigheid van de natie.” (Hegel, Vorlesungen pp. 283-85)
RA: Hegel wijst zowel op het voortreffelijke karakter van het Joodse volk: de ontwikkeling van de landbouw uit het nomaden-bestaan, als op een negatief aspect: ‘de heilige uitsluiting’ van de andere religies en volkeren. De inwoners van Kanaän zouden zelfs uitgeroeid moeten worden.
Balfour: ‘De bijzondere unieke status van het Joodse volk’
Het leven heeft een speciale band met de plaats waar het zich vestigt. Dat geldt voor planten, dieren als ook voor de meer ontwikkelde levensvorm, de mens, die de overgang is van dier naar mens.
“Territorialiteit is een specifieke vorm van agressie die bepaald wordt door de relatie van het dier met een bepaalde plaats.” (Jansman et al. 2021).
Bij de diersoort mens spelen de verhalen en historische documenten, declaraties, conventies waarin de rechten op een plaats zijn vastgelegd een grote rol. Dat geldt in sterke mate voor het joodse ras/volk. De unieke status van het Joodse volk en de bijzondere betekenis van de geschiedenis voor de Joodse religie waarvan Hegel zijn studenten in zijn geschiedenislessen bewust trachtte te maken, krijgt een vervolg in de discussie van de links-Hegelianen Bauer, Feuerbach en Marx over de emancipatie van de Joden in Frankrijk en Duitsland. Maar eerst springen we over deze discussie heen naar het begin van de 20ste eeuw.
Na de Grote Oorlog hadden de Britten het mandaat gekregen over Palestina. Joden uit vooral Rusland, maar ook uit West-Europa, verhuisden naar ‘het Beloofde Land’, dat de meeste zionisten als hun thuisland beschouwden. Nu wilde echter het geval dat er ook Palestijnen, arabieren, woonden.
In die periode 1916-1920 heeft de Britse regering een zeer dubieuze rol gespeeld als het gaat om de verdeling van rechten in het mandaatgebied Palestina. Ex-premier Dries van Agt spreekt in zijn typische stijl van ‘vreemde strapatsen’ (van Agt 2009). Jan van Oudheusden, (2023) spreekt van een dubbelrol van de Britten, die zowel de arabieren, vanwege de olie, als de joden vanwege het geld en het antisemitisme, te vriend wilden houden. In 1917 werd door London de Balfour-verklaring uitgegeven waarin de Britten de joden beloofden zich te beijveren voor een ‘nationaal tehuis’ voor het Joodse volk.
De letterlijke tekst van de Balfour declaractie is:
“His Majesty’s Government view with favour the establishment in Palestine of a national home for the Jewish people, and will use their best endeavors to facilitate the achievement of this object, it being clearly understood that nothing shall be done which may prejudice that civil and religious rights of existing non-Jewish communities in Palestine, or the rights and political status enjoyed by Jews in any other country.”
Volgens de verklaring zouden de rechten van de Palestijnse inwoners worden gerespecteerd.
In 2017, 100 jaar na de Balfour declaratie, schreef Judea Pearl (geboren in Israël uit joods Poolse ouders, professor Computer Science and Statistics van UCLA, Californië en voorzitter van de Daniel Pearl Foundation, genoemd naar zijn zoon die vermoord werd door Al Qaida tijdens zijn werk als journalist in Afghanistan) een artikel in het Jewish Journal waarin hij met instemming Balfour citeert die in de introductie van Nachum Sokolow’s boek, “History of Zionism, 1600-1919″, een boek dat twee jaar na de declaratie verscheen, schrijft:
“De positie van de Joden is uniek. Voor hen zijn ras, religie en land met elkaar verbonden, zoals ze bij geen enkel ander ras, geen andere religie en geen ander land op aarde met elkaar verbonden zijn. … Bij geen enkele andere religie is de ontwikkeling ervan in het verleden zo nauw verbonden met de lange politieke geschiedenis van een klein territorium ingeklemd tussen staten die veel machtiger zijn dan het ooit zou kunnen zijn; bij geen enkele andere religie zijn haar aspiraties en hoop, uitgedrukt in taal en beelden, voor hun betekenis zo volkomen afhankelijk van de overtuiging dat alleen vanuit dit ene land, alleen door deze ene geschiedenis, alleen door dit ene volk, volledige religieuze kennis mogelijk is. verspreid over de hele wereld.”
Balfour zegt hierin wat hij onder ‘inheems’ (Eng: ‘indigineous’, Fra: indigène, tegenover ‘citoyen’, zie Bouteldja) verstaat en wijst hier op de bijzondere status van het volk van Israël. Volgens de jood Pearl begreep Balfour beter dan wie ook de essentie van het Joodse volk. Beter dan die historici voor wie “Zionism is a 19th century invention that started with Theodor Herzl in 1896 and ended with the Six-Day War of 1967.”
Volgens Pearl kan het Palestijnse volk geen rechten op een inheemse status in Palestina claimen op louter genetische en geografische gronden. Hij stelt …
“… dat de diepste indruk van de Balfour verklaring op het bewustzijn van de wereld het universele begrip is geweest dat de essentie van indigineiteit cultureel en intellectueel is, en niet genetisch of geografisch.”
Kortom wat Judea Pearl bevestigd ziet is de idee van de unieke historische positie van het Joodse volk. Aan de combinatie van ras, religie, en de historische, religieuze relatie tot het beloofde land ontlenen de joden hun identiteit en bijzondere rechten in ‘Eretz Israël’.
Wat Pearl niet noemt is dat de Britse regering eerder al beloftes had gedaan aan de sharif van Mekka, Hoessein ibn Ali. Deze genoot als nakomeling van de profeet en beschermheer van de heilige plaatsen groot gezag in de islamitische wereld. De leiders van de nationalistisch-arabische landen reageerden dan ook geschokt op de Balfour verklaring.
“De Britse regering stuurde commandant David George Hogarth naar sharif Hoessein om diens verontrusting over deze verklaring weg te nemen. Hogarth gaf de verzekering dat de joodse vestiging in Palestina alleen toegestaan zou zijn in zoverre zij de politieke en economische vrijheid van de Arabische bevolking niet zou belemmeren. De sharif toonde zich uit humanitaire overwegingen niet onwelwillend tegenover de komst van beperkte aantallen Europese joden naar Palestina, mits dit op geen enkele wijze aan de Arabische onafhankelijkheid afbreuk zou doen.” (Hoff, 1991).
Ik verwijs verder voor de historische details naar het goed gedocumenteerde werk van de ex-premier van Nederland A.A. van Agt Een schreeuw om recht (Van Agt 2009), naar het Clingendaal rapport (van Veen & Batrawi 2018) en het artikel van Hoff.
De erfenis van Hegel: Bruno Bauer en Karl Marx’ ‘Zur Judenfrage’
De links-Hegelianen, waaronder Feuerbach en Bauer, zagen in Hegels geschiedenisopvatting een uitdaging om de vervreemding van de geest als belemmering tot het verwerkelijken van het ‘absolute begrip’ aan te pakken. Het ging ze niet alleen om een nieuwe filosofie. Ze uitten ook kritiek op de samenleving, op de staat en op de kerk. Geheel in de stijl van Hegel moest een kritische filosofie, wilde ze iets betekenen, verwerkelijkt worden in de samenleving.
Hegels Vorlesungen over de unieke historische betekenis van het Joodse volk en de Joodse religie bieden aanknopingspunten om het standpunt van de links-Hegelianen met betrekking tot de Joden te begrijpen.
Joden werden nadat Napoleon in 1815 definitief verslagen was in Pruisen niet (meer) als eersterangsburger gezien. De jood werd al snel gezien als een ‘huckster’, een ‘handelaar’, een op geld beluste woekeraar.
“In 1813, na de nederlaag van Napoleon in Rusland, trokken de Fransen zich terug uit Friesland, en dus ook uit de steden Varel en Jever, en werd hun plaats ingenomen door Pruisische troepen. De nieuwe realiteit werd bestendigd op 18 juni 1815 toen Napoleon bij Waterloo – vanaf Jever een week reizen – door Britse en Pruisische troepen werd verslagen. De Code Napoléon werd prompt herroepen. Het werd joden in Ost-Friesland voortaan verboden om een openbaar ambt te bekleden, in het leger te dienen, les te geven aan de universiteit, of zelfs onroerend goed te bezitten. Binnen een jaar tijd zag Lehmann de eerste antisemitische pamfletten op de markt uitgedeeld worden.” Dit schrijft Thomas Harding in Nalatenschap, de familiegeschiedenis van de nazaten van de joodse familie Lehmann Glückstein (1787-1859), die op de vlucht voor de progroms via Rijnland, Arnhem, Rotterdam en Antwerpen in East London terechtkwam waar Samuel Lehmann een tabaksfabriekje begon dat zou uitgroeien tot het internationale zaken-imperium J. Lyons. (Harding 2019). Het geld van de rijke joodse ondernemers en bankiers zou de Britse regering na de Grote Oorlog goed te pas komen.
Had de links-hegeliaan Karl Marx, wiens vader uit een joodse familie kwam maar, om zijn baan te behouden, protestants was geworden, toen Karl zes jaar was (1825), diepe anti-semitische ideeën? Daarover zijn de meningen verdeeld.
De links-Hegeliaan Bruno Bauer publiceerde in 1840 twee geschriften over de kwestie van de ‘Joodse emancipatie’. In zijn twee essays beargumenteert Bauer dat zolang de Joden aan hun unieke afzonderlijke religie vast houden, ze geen gelijke rechten kunnen krijgen zoals de andere Christelijke staatsburgers. (Avineri, 2019)
Marx’s “Zur Judenfrage” (1844) is meer dan een review en kritiek op de twee essays van zijn vriend Bruno Bauer. Het is veel meer dan dat. Marx heeft niet alleen kritiek op Bauers kijk op de emancipatie van de Joden, maar, veel fundamenteler, op diens notie van emancipatie. Hij zet de Franse Revolutie (“politiek emancipatie”) af tegen de meer radicale “emancipatie van de mens”, een emancipatie die een veel radicalere revolutie vereist. Samen met Marx’ andere essay over Hegel’s Rechtsfilosofie, is Zur Judenfrage de eerste presentatie van Marx’ radicale kritiek op de links-Hegelianen, waarin hij oproept tot een socialistische revolutie uitgevoerd door het proletariaat. (Beide essays zijn opgenomen in de Uitgave van de Deutsch-Französische Jahrbücher uitgegeven door Arnold Ruge en Karl Marx, Paris 1844)
De joodse schrijver Shlomo Avineri die een studie aan Marx en aan zijn houding tegenover het jodendom wijdde, zegt in een interview met Grisar over Marx in ‘Zur Judenfrage’: “In it he says some terrible things about Judaism; on the other hand, [he] argues for equal rights for Jews.”
“Im Märchenland Utopia finden alle menschlichen Nöte, die jüdischen inbegriffen, ihre ideale Lösung. Diese ist umso leichter, als Sie ja schon an sich mit der schmerzlichen Liquidierung der Juden gleich bedeutend ist.”
Hier wordt Marx in de schoenen geschoven dat zijn pleidooi voor het ‘sprookje’ van het ‘Reich der Freiheit’ voor hem tevens zou hebben gegolden als oplossing voor het Joden-vraagstuk.
De cynische tekst maakt onderdeel uit van de ‘Historikerstreit’ over de Duitse schuldvraag en komt van Marx commentator E. Siberner die in Marx’ Zur Judenfrage bewijs vond van het anti-semitische karakter van de socialistische arbeidersbeweging. Menig Marx-commentator werd er toe gebracht Marx als een anti-semiet af te schilderen. De ‘jood’ Marx zou aan zelf-haat hebben geleden.
Zur Judenfrage eindigt met: “Die gesellschaftliche Emanzipation des Juden ist die Emanzipation der Gesellschaft vom Judentum.” De oppervlakkige en vooringenomen lezer zou hier in kunnen lezen dat de samenleving volgens Marx van de joden bevrijdt moeten worden. Maar niets is minder waar.
De oplossing van het Jodenvraagstuk wordt door Marx echter als inherent aan de oplossing van een algemeen maatschappelijk vraagstuk geanalyseerd. Volgens Marx gaat het bij ’emancipatie’ namelijk om het zelfbewustzijn van de mens als vrije burger. Hierbij dienen de sociaal-economische verhoudingen als ‘Elementen des Staatslebens’ te worden geïnterpreteerd, waarbij de religie, ook al is men vrij niet te geloven, ‘de rol van mystificateur’ vervult : “Dieser (de burgerlijke) Staat ist Theologe ex professo.” “Die Religion ist eben die Anerkennung des Menschen auf einem Umweg. Durch einen Mittler. Der Staat ist der Mittler zwischen den Menschen und der Freiheit des Menschen.” De discussie kan in het licht van deze inzichten niet langer op theologisch vlak worden gevoerd, zoals Bauer volgens Marx doet, maar moet een kritiek worden van ‘de politieke staat’. Het is de politieke emancipatie, van absolutisme tot de burgerlijke samenleving die onvermijdelijke en nieuwe tegenstellingen in het leven heeft geroepen: die tussen de mensen als staatsburger (citoyens) en tussen de mensen als dragers van maatschappelijke verhoudingen (bourgeois). Dit conflict tussen de functie als staatsburger en drager van productieverhoudingen beschouwt Marx als karakteristiek voor de burgerlijke ordening: “Dieser Mensch, das Mitglied der bürgerlichen Gesellschaft ist nun die Basis die Voraussetzung des politischen Staats. Er ist von ihm als solche anerkannt in den Menschenrechten. Die Freiheit des egoistischen Menschen und die Unerkennung dieser Freiheit ist aber viel mehr die Anerkennung der zügellosen Bewegung der geistigen und materiellen Elemente, welche seinen Lebens inhalt bilden.”
Technologie: de Motor van het Kapitalisme
Wie Marx’ Das Kapital leest moet wel tot de volgende twee conclusies komen. Ten eerste, dat de technische ontwikkeling de motor is van het kapitalisme. Deze ontwikkeling culmineert via een proces van zelfreflectie, van werktuig, via machinetechniek waarin de arbeider nog aanhangsel is van de machinale produktie, in de automatie. De voortgaande automatisering zou volgens Marx’ inzichten het Reich der Freiheit voor de arbeider brengen. Ten tweede, moeten we uit Marx (arbeids/ruil)waardeleer concluderen dat Marx volstrekt geen oog had voor de eigen waarde van de natuur. Het is de arbeid, de bewerking van de natuur als materie-bestand, die ruilwaarde creëert en dat is de waarde waar het in de economie om gaat. Marx economische analyse in Das Kapital legt daarmee feilloos de zwakheden van de westerse op het technologisch, wetenschappelijk denken gebaseerde kapitalistische kenniseconomie bloot. Zonder dat overigens zelf (volledig) te beseffen. Het ontwikkelen van steeds maar nieuwe technologie werd een belangrijk doel op zich van de ondernemingen. De consumptie produceert de productie en die consumptie moest aangewakkerd worden door steeds verder wetenschappelijk onderbouwde reklame- en mediatechnologie (zie bijvoorbeeld Elluls analyse van de technologie). De dreigende natuur- en klimaatrampen en het grondstoffen- en energieprobleem worden niet gezien als een fundamenteel probleem van een aan informatie en privacy verslaafde technocratische consumptiemaatschappij, maar als een probleem dat door middel van nieuwe technologie en geopolitiek van nationale staten zou kunnen worden opgelost. Heidegger, de filosoof van de technologie, voorspelde al dat de strijd om de energiebronnen de toekomst van het westerse economieën zou gaan bepalen. Volgens Heidegger kan “nur Ein Gott uns noch retten.” Dat veel mensen autonomie en onafhankelijkheid verwarren, dat maakt de discussie over hoe we ons tot de huidige staat van de wereldeconomie hebben te verhouden er niet helderder op. Mensen en ook staten die terecht autonomie nastreven denken dit te bereiken door onafhankelijkheid van andere mensen of staten na te streven, een doel dat alleen dan bereikt is wanneer je alleen over bent gebleven. Maar of dat het doel is waarnaar we streven?
Hollak: Hegel, Marx en de Cybernetica
De technische idee is die abstracte verstandsvorm waarin de mens zijn beheersing van de natuur door middel van een originele combinatie van haar krachten tot uitdrukking brengt.
In het begrip wordt het redelijke gevat dat in de realiteit zelf werkzaam is. In het dialektische denken – Hegel en Marx denken dialektisch – wordt met ‘idee’ de eenheid uitgedrukt van begrip en werkelijkheid.
De Nederlandse filosoof Jan Hollak (1915-2003) heeft in verschillende artikelen zijn gedachten over de historische en cognitieve ontwikkeling van de Technische Idee met zijn lezers gedeeld. In zijn beroemde inaugurele rede Van Causa sui tot Automatie (1966), in Hegel, Marx en de Cybernetica en in Betrachtungen über das Wesen der heutigen Technik, laat hij zien hoe de automatie begrepen kan worden als de uitwendige obectivatie van de zelf-reflectie van de verstandreflectie.
De wetenschap van de arbeidsverdeling en de arbeidsdeling zijn tot uitdrukking gekomen in de mechanisering van de arbeid. Niet alleen het lichamelijke werk ook het interactieve communicatieve ‘werk’ werd geanalyseerd (‘interaction analysis’), geformaliseerd en in mathematische (statistische) computationele modellen gestopt. Deze modellen worden vervolgens door de computer gebruikt om de gebaren (de woorden en andere niet-verbale gebaren zoals hoofdbewegingen, lip- en oogbewegingen) te genereren. De virtuele mens (avatar), de social robots is het resultaat van deze technologie.
Feuerbach poneerde de these dat ‘de godsidee’ van de filosofen (Descartes’ God is causa sui, zijn eigen oorzaak) onze eigen projectie is en dat in het spreken over God de religieuze mens ‘vervreemd’ is van zich zelf. De kunstmatige intelligentie (de sociale robot, de taalgenererende chat-systemen, zoals het populaire ChatGPT van OpenAI) is de hedendaagse meest ontwikkelde uitwendige realisatie van deze godsidee. “God is dood” (Nietzsche). “En de techniek is zijn lijk” voegde de schrijver Harry Mulisch daaraan toe. Die God is een anthropomofisme. Wie met een machine een gesprek voert die beleeft dit als een gesprek met een intelligentie die in de bijdragen van de machine aan het gesprek zich aanwezig stelt. Alsof er een geest (een persoon) in de machine zit die werkelijk denkt. Dat is de werkelijke ervaring van de gebruiker. Maar wie even afstand neemt van deze onmiddellijke binding aan de ervaring die weet dat de machine een constructie is van de mens. Het motief van de technicus de machine onze geformaliseerde taal te laten spreken en herkennen is niet om de gebruiker te misleiden en de indruk te geven dat de machine een persoon is. Het motief is dat het de bruikbaarheid, de gebruiksvriendelijkheid vergroot. De gebruiks-on-vriendelijkheid van de AI zit hem erin dat deze niet ter verantwoording kan worden geroepen voor wat hij ‘beweert’. Het is de gebruiker die in de gegenereerde tekst een bewering leest. Voor de machine zijn de woorden slechts ‘bouwstenen’ die het op basis van uit trainingsmateriaal (corpora) geleerde patronen tot herkenbare zinnen samenstelt.
Gaat de geschiedenis vooruit?
“Onze beschaving is door het woord ‘vooruitgang’ gekenmerkt. Vooruitgang is haar vorm, het is niet een van haar eigenschappen dat ze vooruitgaat. Het is haar activiteit een steeds gecompliceerder product te construeren.” Dit schreef Ludwig Wittgenstein in 1930. Wittgenstein had het niet zo met die industrialisering, de zogenaamde technische ‘vooruitgang’.
Kunnen we de Hegelse vooruitgang, de ontwikkeling van de Wereldgeest identificeren met de ontwikkeling van de Technische Idee? En loopt die ontwikkeling van de Wereldgeest met de ontwikkeling van die Idee op haar laatste benen nu deze Idee als zodanig in de technologie van de kunstmatige intelligentie verwerkelijkt is, zoals Hollak overtuigend heeft laten zien?
De Weltgeist als technologisch project
De geschiedenis van het Joodse volk samengebald in de geschiedenis van de staat Israël (‘die worstelt met God’) is een tragedie van ongekende omvang. Schopenhauer zag in de tragedie: ‘De macht van het toeval en de dwaling, de ondergang van de rechtvaardigen en de triomf van de kwaadwilligen.’
Deze geschiedenis wordt door Hegel en Marx gezien als een onderdeel van een project, het streven naar bevrijding van de mens van zijn natuurlijke staat. Die geschiedenis waarin de Weltgeist zich ontplooit, is tot begrip gekomen. De ontwikkeling van de geest tot de Absolute Geest van Hegel is ontmaskert als de ontwikkeling van de Technische Idee, de strijd om de vrijheid als een technische project (zie Hollak: Betrachtingen über das Wesen der heutigen Technik).
“Was vernüftig ist, das ist wirklich, und was wirklich ist das ist vernünftig.”
Deze woorden komen we op verschillende plaatsen in Hegels werk tegen (Enzyklopädie, Grundlinien der Philosophie des Rechts). Hoe moeten we dit verstaan? Een interpretatie in het licht van Jan Hollaks “Van Causa sui tot Automatie”, en “Hegel, Marx en de Cybernetica” is dat het de uitdrukking is van het projecteerde doel van de technologie, de eenheid van denken en zijn. Een belangrijk motief voor Hegel was het begrijpen van zijn tijd. Het is de tijd waarin aan de opkomst van de mathematische fysica en de daarop gebaseerde geïndustrialiseerde samenleving niet te ontkomen is. Experimentele mathematische wetenschap, het tot begrip (‘Vernunft’) brengen van de werkelijkheid (de feitelijkheid) en techniek, het verwerkelijken van de door het constructuerende denken gemaakte concepten, zijn twee zijden van eenzelfde proces. Een proces waarin de Technische Idee via de zelfreflectie van het zelfbeeld van de mens als autonoom denkend wezen, uiteindelijke zich uitdrukt in de kunstmatig intelligente denkende machine: de eenheid van denkprocessen en fysische processen.
Maar deze realisatie is slechts een uitwendige objectivatie van dit proces van deze historische en conceptuele ontwikkeling van de Technische Idee. De machine heeft geen bewustzijn. Wanneer we van ‘bewustzijn van de machine’ spreken dan bedoelen we het ‘intentioneel correlaat’ van ons bewustijn, van onze kennis van het ontwerp. (zie ook Metzger.) De geest van de AI is de uitwendige van de mens vervreemde vorm van zichzelf als causa sui, zijn eigen Godsbeeld. De mens ziet zich in het tijdperk van de automatie en de sociale robots tegenover de kunstmatige mens, tegenover zijn eigen geschiedenis, het resultaat van zijn eigen historische project, geplaatst, als deze geschiedenis transcenderend.
“Volgens Hollak was de transcendente God (bij Thomas gelijkgesteld aan het Zijn) in de moderne filosofie buiten zicht geraakt omdat men deze God in navolging van Descartes en Spinoza als causa sui is gaan begrijpen. In de moderne werkelijkheid blijkt vervolgens niet God maar de mens zelf aan deze beschrijving te beantwoorden.” schrijft Ger Groot in de biografie van Hollak. En het is deze notie van God die door Nietzsche terecht(!) dood werd verklaard. Dit zelfbeeld is door de mens uitwendig geobjectiveerd in de vorm van de automatie, de zichzelf sturende machine.
Uit het artikel “Enige beschouwingen over de eigenaard van het godsbewijs”, opgenomen in de bundel Denken als bestaan, het werk van Jan Hollak, citeer ik over de geperverteerde vorm van de moderne godsidee, van God als causa sui, als projectie van de mens als autonoom denkende mens.
Zo’n godsidee “wordt in een politieke theologie gefunctionaliseerd tot middel in een strijd om een volmaakte menselijke samenleving waarbij beide (zijden) niet zien dat zij daarmede op hun beurt eenzelfde fout begaan door aan eindige waarden een absolute betekenis toe te kennen: de volmaakte mens, respectievelijk de volmaakte samenleving, niet als nastreefbaar ideaal, maar als bereikbaar objectief idee.” (Denken als bestaan, p. 413)
De moderne mens, stelt zich zelf een ideaal als een in de toekomst te realiseren project, zowel als individu als ook in de politiek. We zien hoe de verschillende dogmatische fundamentalistische religieuze machthebbers de religieuze geperferteerde godsbeelden uit de historische verhalen en wetboeken gebruiken als wapens in de strijd om de macht.
Op een symposium over de moderniteit in 2006 verdedigde Louk Fleischhacker, één van de weinigen die het aandurfden en de gelegenheid kregen bij Hollak te promoveren, de these dat ‘de moderne westerse mens’ gekenmerkt wordt door een houding waarin hij zichzelf opvat als deel van de zelf gepostuleerde ideële werkelijkheid. De moderne mens beseft dat hij vanuit een (mathematisch) geconstrueerde ideële werkelijkheid de reële werkelijkheid (technisch) kan vormgeven. Deze moderne attitude berust volgens Fleischhacker op een filosofisch, ‘contrafactisch postulaat’ (J. Habermas, Th. de Boer). Filosofische postulaten over de menselijke autonomie, of over de mogelijkheid van kennis van de werkelijkheid, zijn geen ontdekkingen (geen bewijsbare waarheden of aantoonbare feiten), maar behelzen veeleer een metafysisch project dat de moderne mens door hard werken tracht te verwerkelijken. In de hedendaagse informatie- en communicatietechnologie komt deze moderne attitude het beste tot uitdrukking. In die technologie wordt immers het menselijk redeneren (en daarmee zijn taalgebruik) steeds verder in reële (fysische) processen buiten ons geïmplementeerd. Hij wees niet alleen op de feilbaarheid van dit project, maar stelde dat we ook aandacht moeten hebben voor het positieve moment dat hieruit voort zou moeten vloeien: een voorzichtige en contemplatieve houding. Een houding waarin we de werkelijkheid ontmoeten in plaats van deze te willen beheersen.
De geschiedenis zoals die verhaald wordt en beleefd neemt in de ontwikkeling van de levensvormen een steeds voornamere plaats in. Bij de overgang van dier naar mens is het aanvaarden van de historiciteit een bepalende factor voor de toekomst van het leven in een wereldgemeenschap waarin verschillende culturen met onderling respect voor hun waarden samenleven. Daartoe zal de mens het verleden als verleden moeten aanvaarden en niet als een te herhalen vroeger, waaraan het absolute rechten ontleent. Voor de joodse mensen in het bijzonder lijkt dit door het verabsoluteerde, religieuze ‘unieke’ karakter van de historische band met het land Israël een moeilijke opdracht te zijn.
Hoe kan je getraumatiseerd door het doorstane leed van de oorlogen je bevrijden van je doorleefde verleden? ‘De smart het oog van de geest is’ heet het. Maar… maak dat maar eens waar.
Hier ligt een bijzondere verantwoordelijkheid op de schouders van hen die, zelf niet overmand door het trauma van de oorlog, de overgang kunnen maken en voorleven naar een andere verhouding tot zijn eigen geschiedenis en die van de ander.
De plicht van de mens
De mens heeft, nu de mogelijkheid daar is, nu het beeld van een teleologische, technische ontwikkeling van het wereldgebeuren gerelativeerd wordt door de technologie zelf, de plicht zijn historiciteit als zodaning te verwerkelijken. We kunnen de geschiedenis niet meer teleologisch, ahistorisch, verstaan. Leopold von Renke (1795-1886) heeft met zijn uitspraak “Jede Epoche ist unmittbar zu Gott” verzet aangetekend tegen de teleologische geschiedenisopvatting. Ieder tijdperk is op zijn eigen wijze betrokken op oneindigheid. Ieder tijdperk heeft zijn eigen waarde. En iedere cultuur, iedere religie heeft zijn eigen waarheid zijn eigen waardevolle verhalen, die niet verabsoluteerd mogen worden. Elke mens moet de eigen historische ontwikkeling waaraan hij deelneemt transcenderen. Het is niet voldoende om vast te houden aan de eigen waarheid. He tis niet voldoende om in een onverschillige houding de waarheden en waarden van andere culturen te tolereren. Het gaat erom ons met de andere culturen te verstaan.
Hoeveel geschiedenis hebben we nodig? De vraag stelt de geschiedenis voor als bestand, een veelheid van feiten verpakt in verhalen. Daaruit wordt door voor- en tegenstanders naar believen geput om hun standpunt kracht bij te zetten.
Het primaat van de toekomst moet gezien worden vanuit het gezichtspunt van het heden, en niet, zoals bijvoorbeeld Heidegger doet, vanuit het gezichtspunt van de toekomst, want dan wordt de waarde van het heden een functie van het beeld van de toekomst en vatten we de geschiedenis weer teleologisch, ahistorisch op. We moeten het heden dus niet zien in functie van een gewenste geprojecteerde toestand van de toekomst, een zienswijze die typisch is voor het modernisme. Daarmee zou de openheid naar de toekomst verloren zijn en blijven we vastzitten aan het verleden.
Ten slotte: verkiezingen. Waarvoor stemmen wij?
De zojuist (oktober 2023) weer opgelaaide strijd tussen de islamitische Hamas en de Joodse staat Israël kan gezien worden als een symptoom van een veel globalere strijd. Een strijd die wereldwijd plaats vindt, een strijd waarin het gaat om de bevrijding van het volk van de onderdrukking door de autoritaire, ondemocratische machthebbers. De machtigen voeren een politieke strijd om de eigen macht, waarbij ze hun onderdanen, het volk, religieuze motieven voorhouden om hun strijd om de macht te legitimeren.
Binnenkort zijn er verkiezingen in Nederland. De huidige premier Mark Rutte heeft het naar eigen zeggen te lang gedaan. Hij stelt zich niet herkiesbaar. De VVD-er mevrouw Dilan Yeşilgöz-Zegerius heeft zich kandidaat gesteld voor het premier-schap van Nederland. Wat betreft de houding van Nederland in het Palestijns Israëlisch conflict zal ze de lijn van Ruttes kabinetten voortzetten. Als het gaat om de keuze voor de politieke strijd van de machthebbers die hun volk gebruiken als kanonnenvoer, als ‘onvermijdelijk collateral damage’ en als levend schild en hun lijden ziet als noodzakelijk offer in de strijd om de wereldhegemonie enerzijds, of voor de democratische rechten van het volk anderzijds, dan kiest deze dame voor de politieke strijd van de machthebbers en antwoord ze met meel in de mond op de vraag hoe het dan zit met de mensenrechten. Die moeten we in tijden van oorlog, zeker als het gaat om de Staat Israël, maar even op zij zetten is haar reaktie. Voor de toekomst van het Joodse volk.
Het is moeilijk te ontkomen aan de macht van de geschiedenis.
(Het gesprek met het chat-programma BING over Hegel, Marx en hun visie op het Jodendom volgt na de Bronnen en noten)
Bronnen en noten
Dries van Agt (2009). Een schreeuw om recht – de tragedie van het Palestijnse volk. Derde druk 2009, De Bezige Bij, Amsterdam.
Oud-Minister-President mr. A.A. van Agt kwam er na zijn pensionering achter dat hij tot dan toe ‘aan de verkeerde kant had gestaan’. Dit boek bevat een historisch overzicht van de Palestijnse zaak. Het bevat als bijlage de open brief J’accuse aan de regering en het parlement van Nederland waarin hij deze veroordeelt voor hun eenzijdige pro-Israëlische standpunt en het negeren van de rechten van de Palestijnse volk.
Aleida Assmann, ‘Wie viel Geschichte braucht die Zukunft?’, Merkur 869 (2021) 5-17, aldaar 13.
Avineri, Shlomo (2019). “Zur Judenfrage”. Karl Marx: Philosophy and Revolution, New Haven: Yale University Press, 2019, pp. 41-54.
Voor een interview met de joodse auteur Shlomo Avineri zie (Grisar 2021)
De Boer, Theo (1980). Grondslagen van een kritische psychologie. Uitg. Ambo b.v. Baarn.
Contrafactische principes zijn principes die we moeten voor-onderstellen, maar die tegelijkertijd vragen om verwerkelijking. (p. 101).
Bouteldja, Houria (2020). Witte, mensen, Joden en wij. Naar een politiek van revolutionaire liefde. Editie Leesmagazijn 2020.
Volgens de Frans-Algerijnse ‘indigène’ zit het machtsdenken van de witte mens diep verborgen in de metafysica van Descartes. “Ik denk dus ik ben degene die overheerst.” “Ik denk dus ik ben de moderne, mannelijke, kapitalistische, imperialistische mens.”
“Het cartesiaanse ‘ik’ legt de filosofische fundamenten van de witheid.”
Brumlik, Micha (2020). Hegel und die Juden – wie sich die Einstellung des Philosophen im Laufe seines Werks veränderte – ein Voortrag zum 250sten Geburtstag. In Jüdische Allgemeine, 03-09-2020.
Cobben, Paul (1993). Hollak, Jan – filosoof in hoofd en hart. In: Krisis: Tijdschrift voor Filosofie, 13 (1):90-96 (1993).
Cobben noemt Hollak ‘een filosoof van kaliber.’ Behalve de metafysica en de techniek had de ethiek Hollak’s belangstelling.
Paul Cobben citeert uit Hollak in: ‘Kritische beschouwingen naar aanleiding van Hegels leer van de objectieve geest als rechtsfilosofie’, uit Klever e.a., Hegel omstreden, p. 37)
“De verloochening van de ware verhouding van de eindige (in casu objectieve) tot de oneindige geest verschijnt in onze door natuurwetenschappelijke techniek overheerste wereld als de in de gestalte van de kernwapens zich tonende onwaarheid van de Hegeliaanse “Weltgeist”. Waar de staten in deze Hegeliaanse, en hedendaagse, abstracte zelfverabsolutering zich “souverein” wanen en de mensenrechten, in hun weerspiegeling van het, door het kapitalisme mondiaal geworden, abstracte principe van de Hegeliaanse “burgerliche Gesellschaft” een abstract algemeen karakter dragen, daar is de interpretatie en inhoudelijke realisatie van deze rechten in totale afhankelijkheid van die soevereine staten en, in laatste instantie, van de grootmachten gesteld, en aldus tot een gewillig politiek instrument in hun wederzijdse confrontaties geworden.”
We zien dit heel duidelijk gebeuren in de houding van bijvoorbeeld Israël in het conflict met ‘de Palestijnse bevolking’ die onder verwijzing naar het ultieme recht op zelfverdediging als souvereine staat zich niets gelegen laat liggen aan de rechten van de mens en het oorlogsrecht.
Maarten Coolen (1992). De machine voorbij: over het zelfbegrip van de mens in het tijdperk van de informatietechniek. Boom Meppel, Amsterdam, 1992.
Maarten Coolen (1987). Philosophical Anthropology and the Problem of Responsibility in Technology. In P. T. Durbin (Ed.), Philosophy and Technology, Vol. 3: Technology and Responsibility (pp. 41-65). Dordrecht: Reidel.
“Information technology must be conceived of as the objectification of the modern self-concept of man as an autonomous being.”
Denayer, William (1990) Marx “Zur Judenfrage”en het gebruik van deze tekst binnen de Duitse socialistische partij. Marx Internet Archief.
Dorrestijn, Steven (2001). Afscheidsconferentie over de moderniteit tgv afscheid Pieter Tijmes en Louk Fleischhacker van de Universiteit Twente. In: Filosofie 11(5) (okt./nov. 2001), pp. 42-43.
Fleischhacker, Louk E. (1995). Beyond structure; the power and limitations of mathematical thought in common sense, science and philosophy. Peter Lang Europäischer Verlag der Wissenschaften, Frankfurt am Main, 1995.
Fleischhacker presenteert hierin zijn poging tot ‘deconstructie’ van het mathematisme, de vaak impliciete stelling dat door mathematische modelling het wezenlijke van de werkelijkheid gevat wordt. Volgens Louk ontkomt ook de systeembouwer Hegel niet volledig aan mathematisme, terwijl hij er zo beducht op was het mathematische kennen als de ultieme vorm van kennen te zien, waar het slechts een uitwendige vorm van kennen is, het kennen van de structuur.
Grisar, P.J. (2021). What we get wrong about Karl Marx. Essay in: Forward, Jewish Independent, 4 mei, 2021.
Grisar bespreekt in dit essay de biografie “Karl Marx: Philosophy and Revolution.” van Shlomo Avineri. Het artikel bevat een verslag van een telefonisch gesprek dat Grisar met de auteur had.
Habermas, Jürgen (1971), Vorbereitende Bemerkungen zu einer Theorie der kommunikativen Kompetenz, 1971.
“Das normative Fundament sprachlicher Verständigung ist mithin beides: antizipiert, aber als antizipierte Grundlage auch wirksam.” Contrafactische postulaten zijn aannames die constitutief zijn voor een bepaalde praxis.
Harding, Thomas (2019). Nalatenschap – Een Joodse immigrantefamilie en de Britse droom. Vertaling uit het Engels door Auke Leistra. Uitgeverij De Arbeiderspers, 2019.
Aan het begin van de negentiende eeuws ontsnapten Lehmann Glückstein (1787-1859) en zijn gezin aan de progroms van Oost-Europa (Jever) en vestigden zich na een reis via Ost-Frieland, Rheinberg boven Keulen, Arnhem, Rotterdam en Antwerpen in het Londonse Eastend. In Groot-Brittanië begonnen ze een tabaksfabriek dat uitgroeide tot het grootste cateringbedrijf ter wereld, J Lyons, bekend om zijn restaurants, hotels. Ze ontwikkelden de eerste bedrijfscomputer die in 1951 in bedrijf werd genomen voor de administratie van de warenhuizen. De LEO I, de Lyons Electronic Office I, was de eerste bedrijfscomputer. Een constante in deze familie-geschiedenis, verteld door een nazaat, is het antisemitisme in Europa.
Georg W.F. Hegel (1837). Vorlesungen über die Philosophie der Geschichte. Philipp Reclam Jun. Stuttgart. Universal Bibliothek, 1961.
Georg W.F. Hegel (1969). Jenaer Realphilosophie – Vorlesungsmanuskripte zur Philosophie der Natur und des Geistes von 1805-1806. Uitgave Johannes Hoffmeister, Verlag von Felix Meinder, Hamburg, 1969.
Heidegger, Martin (1977). The Question Concerning Technology and Other Essays. Trans. William Lovitt. New York: Harper & Row (1977).
Hoff, Ruud (1991). De ondergang van het Ottomaanse rijk en de deling van het Midden-Oosten. In: Leidschrift – Het ontstaan van het Midden-Oosten 1916-1946. Volume 8, November, nr. 5.
Hollak, Jan H.A. (1963). Hegel, Marx en de Cybernetica, in: Tijdschrift voor Philosophie (25) 1963, pp 279-294. Also in Hollak en Platvoet (2010).
Hollak, Jan H.A. (1966) Van causa sui tot automatie (Oratie, Nijmegen, 1966). Opgenomen in de bundel Denken als bestaan: het werk van Jan Hollak, Samenstelling en redaktie: Petra Hollak, Eindredaktie: Wim Platvoet, Uitgeverij DAMON, Budel, 2010.
Hollak, J.H.A. (1964). Considerazioni sulla natural della tecnica odierna, l’uomo e la cirbernetica nel quadro delle filosofia sociologica, Tecnica e casistica, Archivo di filosofia, 1/2, Padova, 1964 pp. 121-146, discussie pp 147-152.
Hollak, Jan H.A. (1968). Betrachtungen über das Wesen der heutigen technik. Kerygma und Mythos VI Band III, Theologische Forschung 44, 1968, Hamburg, Evangelischer Verlag, pp 50-73. Dit is de vertaling van het Italiaanse artikel (Hollak 1964) Ook opgenomen in de bundel Denken als bestaan, het werk van Jan Hollak (Hollak en Platvoet, 2010).
Hollak, Jan H.A. (1986) Afscheidscollege; gehouden op 21 februari 1986. Transcriptie van band opgenomen in de bundel Denken als bestaan: het werk van Jan Hollak, Samenstelling en redaktie: Petra Hollak, Eindredaktie: Wim Platvoet, Uitgeverij DAMON, Budel, 2010.
Hollak, Jan en Wim Platvoet (red.) 2010. Denken als bestaan: Het werk van Jan Hollak. Uitgeverij DAMON, Budel, 2010. In deze bundel het transcript van de opname van het Afscheidscollege over de hypothetische samenleving door Jan Hollak gehouden in Nijmegen op 21 februari 1986. Ook de inaugurele rede Van Causa sui tot Automatie is hierin opgenomen.
Jansman, H. A. H., Mergeay, J., van der Grift, E. A., de Groot, G. A., Lammertsma, D. R., Van Den Berge, K., Ottburg, F. G. W. A., Gouwy, J., Schuiling, R., Van der Veken, T., & Nowak, C. (2021). De wolf terug in Nederland: Een factfinding study. (Rapport / Wageningen Environmental Research; No. 3107). Wageningen Environmental Research. https://doi.org/10.18174/553564
Hanco Jürgens (2023). Het verschoven gewicht van de Duitse geschiedenis De Historikerstreit 2.0 in het licht van veranderend onderzoek, maatschappelijk debat en herinneringscultuur sinds de jaren tachtig. In: Tijdschrift voor Geschiedenis 136.2 pp.130-148. oktober 2023.
Metzger, Arnold (1964). Automation und Autonomie. Das Problem des freien Einzelnen im gegenwärtigen Zeitalter, Neske, 1964.
“Automation ist das Korrelat der Autonomie.” (p. 53)
Het substantiële gemeenschappelijke in alle verscheidenheid in de socialistische en de kapitalistische samenleving lijkt volgens Metzger te zijn: dat de ‘Vorherrschaft der Wissenschaft’ in beide systemen de dragende, beheersende tendentieuze machtsfactor is. (p.61)
Van Oudheusden, Jan (2023). Achtergrond van het Israëlisch-Palestijns conflict. Een samenvatting: van Balfour tot Hamas. Historiek: online geschiedenis magazine. Laatste update 19 oktober 2023.
Een gedetailleerd overzicht van het conflict tot de dag van de laatste update.
Silberner E. : Sozialisten zur Judenfrage. Berlin 1962, p.142.
Erwin van Veen & Samar Batrawi (2018). Wie wind zaait zal storm oogsten: bezetting en de staat Israël. RCRU Policy Brief. Netherlands Institute of International Relations, december 2018.
Een vraaggesprek met het chat programma BING over Hegel, Marx en het Jodendom
(De vragen heb ik ingetikt. De tekst die daarop volgt is door BING gegereerd. Ik heb de door BING opgegeven referenties als ‘Bron-vermelding’ ingevoegd)
Vraag: Wat waren de denkbeelden van G.W.F. Hegel over de joden?
G.W.F. Hegel’s visie op het jodendom is strikt genomen een subset van zijn visie op religie in het algemeen en de relatie tussen filosofie en theologie in het bijzonder. Er zijn twee brede scholen van interpretatie te onderscheiden . Volgens de ‘linkse’ Hegeliaanse school van kritiek is Hegels hele filosofie niets meer dan een secularisatie van het christendom. (Bron: Smith 1991).
Het is ook vermeldenswaard dat Hegel in de loop van zijn leven zijn standpunten over het jodendom aanzienlijk heeft veranderd. Aanvankelijk gekenmerkt door een anti-joodse vooringenomenheid (deels geërfd van Kant), veranderde Hegel zijn standpunten over het jodendom aanzienlijk tijdens zijn leven. (Bron: Encyclopedia.com)
Het is belangrijk op te merken dat deze informatie een algemene interpretatie is van Hegels standpunten en dat zijn filosofie complex en veelzijdig is. Voor een diepgaande studie van Hegels gedachten over het jodendom en andere religies, zou ik aanraden om zijn werken direct te lezen of academische bronnen te raadplegen, die zijn filosofie uitgebreid bestuderen.
Vraag: Wat waren de denkbeelden van Karl Marx over de joden?
Karl Marx’s visie op het jodendom is complex en veelzijdig. In zijn essay “On the Jewish Question” uit 1843, bekritiseerde Marx de toenmalige debatten over de Joodse kwestie (Bron: Wikipedia – On the Jewish Question). Marx stelde dat de wereldlijke religie van de Joden “huckstering” was en dat de god van de Joden “geld” was. Hij geloofde dat Joden alleen een geëmancipeerde etniciteit of cultuur konden worden als ze niet langer bestonden.
Marx gebruikte het essay van Bauer als een gelegenheid voor zijn eigen analyse van liberale rechten, waarbij hij betoogde dat Bauer zich vergiste in zijn veronderstelling dat in een “seculiere staat” religie geen prominente rol meer zou spelen in het sociale leven. In Marx’s analyse is de “seculiere staat” niet tegen religie, maar veronderstelt deze juist. (Bron: Wikipedia – On the Jewish Question).
Het is belangrijk op te merken dat deze informatie een algemene interpretatie is van Marx’s standpunten en dat zijn filosofie complex en veelzijdig is. Voor een diepgaande studie van Marx’s gedachten over het jodendom en andere religies, zou ik aanraden om zijn werken direct te lezen of academische bronnen te raadplegen die zijn filosofie uitgebreid bestuderen.
Wat verstond Marx onder ‘huckstering’?
In Marx’s essay “On the Jewish Question”, hij gebruikte de term “huckstering” om te verwijzen naar wat hij zag als de wereldlijke religie van de Joden (Bron: Wikipedia – On the Jewish Question). Historisch gezien betekent een “huckster” iemand die iets verkoopt of bevooroordeelde belangen dient, met behulp van opdringerige of opzichtige tactieken2. In de context van Marx’s essay, wordt “huckstering” figuurlijk gebruikt om te verwijzen naar de praktijk van handel en geld verdienen, die hij zag als een centraal aspect van de Joodse cultuur in zijn tijd (Wikipedia – On the Jewish Question). Het is belangrijk op te merken dat dit Marx’s interpretatie was en niet noodzakelijkerwijs een nauwkeurige weergave van het jodendom als geheel.
Welke Duitse term gebruikte Marx voor ‘huckster’?
In zijn werk gebruikte Marx het Duitse woord “Judentum” om te verwijzen naar wat hij zag als de wereldlijke religie van de Joden. Dit woord wordt in het dagelijks taalgebruik vaak gebruikt om “handel” aan te duiden (Bron: On the Jewish Question). In deze context kan het worden gezien als een equivalent van het Engelse woord “huckstering”. Het is belangrijk op te merken dat dit Marx’s interpretatie was en niet noodzakelijkerwijs een nauwkeurige weergave van het jodendom als geheel.
Opmerking RodA: De wikipedia entry ‘Huckster’ bevat een wereld aan informatie over deze term. Het had zeker niet altijd en overal de negatieve betekenis die Marx er kennelijk aan gaf. Mijn moeder had het wel eens over ‘die ouwe jood’, waarmee ze een ‘huckster’ bedoelde, met een duidelijk pejoratieve connotatie.
Vraag: Kun je meer vertellen over het Jodendom in Marx tijd?
In de tijd van Karl Marx was het jodendom onderhevig aan aanzienlijke veranderingen en uitdagingen. Marx werd geboren in een tijd van groeiende druk op de Joodse gemeenschappen in Europa om te assimileren en zich aan te passen aan de bredere christelijke samenleving (Bron: Shlomo Avineri, On Marx’ Jewish Background) .
Marx’ vader, Heinrich, geboren als Herschel Levi, behaalde zijn rechtenstudie in de Duitse Rijnland tijdens een periode waarin de Joden – toen onderworpen aan de Napoleontische statuten – vrij waren om rechten en geneeskunde te beoefenen en overheidsfuncties te bekleden. Maar na de nederlaag van Napoleon in 1815, kwam de Rijnland, en Marx’s geboortestad Trier, onder het gezag van het Pruisische Rijk, en werden Joden volledige burgerschap ontzegd. Heinrich, na meerdere verzoeken om vrijstelling, bekeerde zich tot het Lutherse protestantisme om zijn beroep als advocaat te behouden. In 1825 werden Marx, zijn moeder en zijn broers en zussen ook gedoopt. Marx was op dat moment zes jaar oud.
Het trauma van de-emancipatie maakte de Rijnland tot een broeinest voor Joodse radicale denkers, waaronder de dichter Heinrich Heine en de zionistische filosoof Moses Hess. Maar was de expliciet Joodse situatie van Marx en zijn familie genoeg om hem een Joodse denker te maken? Volgens Shlomo Avineri, de auteur van de nieuwe biografie “Karl Marx: Philosophy and Revolution”, had Marx simpelweg niet genoeg kennis van traditioneel Joods denken om het zijn eigen ideeën te laten informeren. (Bron: Shlomo Avineri On Marx’Jewish Background) (zie: Grisar 2021)
Bronnen:
Grisar, P.J. (2021). What we get wrong about Karl Marx. Essay in: Forward, Jewish Independent, 4 mei, 2021.
Grisar bespreekt in dit essay de biografie “Karl Marx: Philosophy and Revolution.” van Shlomo Avineri. Het artikel bevat een verslag van een telefonisch gesprek dat Grisar met de auteur had.
“Marx, Avineri says, simply did not have enough knowledge of traditional Jewish thought to have it inform his own ideas.”.
Steven B. Smith (1991). Hegel and the Jewish Question – In Between Tradition and Modernity. History of Political Thought, Volume XII, nr. 1, 1991.