Het verschil tussen informeren en mededelen

De communicatiemiddelen hebben de mensen wel sneller, maar niet dichter bij elkaar gebracht. (naar een uitspraak van Joseph Roth)

Onlangs toonde de politica, het was meen ik tweede kamerlid Caroline van der Plas van de partij voor de boeren – uiteraard voor de camera’s van de landelijke nieuwszenders – zich geïrriteerd vanwege het feit dat ze via de media had moeten vernemen dat een collega-politicus waarmee ze al dagen in politieke besprekingen over de formatie zat, het was Pieter Omtzigt van de partij voor een Nieuw Sociaal Contract, zich uit het overleg terugtrok. Ze vond dat dit niet kon. Ze wilde daarvan persoonlijk op de hoogte gesteld worden en niet via een of ander medium. Omtzigt bood later zijn excuses aan: hij gaf toe dat het niet erg chique was.

Het komt vaker voor dat iemand via een of ander publiek medium door iemand geinformeerd wordt over een kwestie waarbij hij of zij als ontvanger zelf direct persoonlijk betrokken is. Zo hoort een voetbaltrainer via de web-site of de lokale krant dat hij ontslagen is. Wat is daar mis mee?

Er is kennelijk een verschil tussen informeren en geinformeerd worden enerzijds en mededelen anderzijds. Een verschil dat er toe doet. Over dat verschil gaat het hier.

Ik heb me daarbij laten inspireren door het mooie artikel Intersubjectief verkeer en lichamelijkheid; de bemiddeling van het lichaam van de Thomas-kenner Dr. B.A.M. Barendse (1951), dat gaat over de intersubjectiviteit van de ken-relatie.

Persoon zijn is wezenlijk sociaal-zijn. Een persoon is en wordt persoon in relaties tot andere personen. Persoon zijn is vrij willen zijn en zelf willen zijn. Het menselijk subject is vanaf de aanvang intersubjectief. De sociale relatie is niet iets wat extra, van buiten af, aan het wezen van de persoon wordt toegevoegd. Zo is het ook met de intersubjectiviteit van de mens. Deze is constituerend voor het menselijk subject. Intersubjectiviteit zegt meer dan één subject. Ze bestaat in een veelheid van subjecten. Deze veelheid berust volgens Barendse op een ‘relatieve oppositie’. Die veelheid is niet een gebrek van de eenheid, het is fundament van de concrete eenheid. Dat ze ‘de eenheid op haar best’ is: “dat blijkt uit de aard van het intersubjectief verkeer.” (Barendse 1982, p. 85). Een gemeenschap is meer dan een verzameling individuen. Ze is eenheid en veelheid.

Als concreet voorbeeld kijken we naar de intersubjectieve aktiviteit van de mededeling. De mededeler is mededeler ten aanzien van de ontvanger, en deze is ontvanger ten aanzien van de mededeler. De ontvanger deelt het ontvangen mee aan de mededeler, wat door de mededeler ontvangen wordt. Het onderscheid tussen mededeler en ontvanger is gebaseerd op een ‘relatieve oppositie’. Barendse voegt hieraan het volgende toe.

“Bij het echte (symmetrische) intersubjectief verkeer geschiedt de mededeling niet om te voorzien in een behoeftigheid van het ontvangend subject.” Een voorbeeld: als u iemand, een bekende, iets belangrijks te vertellen hebt, iets dat u is overkomen of hem direct aangaat, dan laat u niet na hem/haar daar persoonlijk mededeling van te doen. Ook als u denkt dat deze mogelijk er al weet van heeft. Het gaat niet om de informatie, het gaat erom dat u hem persoonlijk erover mededeelt. Het gaat om “de mededeling als mededeling” en deze is tevens altijd een zelf-mededeling, reflexief.

Wat is dus het verschil tussen mededelen en informeren? Dat verschil zit hem in de wijze van betrokkenheid van mededeler bij ontvanger en van beide aan de zaak waar het om gaat. Bij informeren hoort afstand, onbetrokkenheid. Informatie is een geobjectiveerde vorm van kennen en wordt via een medium, taal overgedragen. Informeren, informatie uitwisselen is een technische activiteit. Je stuurt iemand informatie omdat je denkt dat dit een functie heeft, omdat er behoefte aan bestaat bij de ander vanwege zijn functioneren. De mens is geen informatie-verwerkend systeem, zoals sommige neurofysici, informatici en technisch ingestelde filosofen ons willen doen geloven. Anders dan mededelen is informeren niet zelf-reflexief.

Die reflexiviteit van het (zich-)mededelen toont zich in het zich zo veel mogelijk lichamelijk aanwezig stellen voor de ander. Je zoekt iemand op om je medeleven te betuigen. Je bent daar geheel en al bij aanwezig. Je zoekt iemand op om hem iets persoonlijks mee te delen. Als respect voor de persoon van de ander. En daar zit hem de irritatie van degene die op afstandelijke wijze geinformeerd wordt waar hij verwacht persoonlijk medegedeeld te worden: hij voelt zich niet als persoon door de ander gerespecteerd. Hij of zij is geen subject betrokken in een intersubjectieve relatie van persoon tot persoon, maar object, een ontvanger van een bericht, dat hem als het ware bij toeval betreft.

Onlangs was er in het tv-programma Buitenhof een interview met Derk Sauer, uitgever en schrijver in ballingschap van de The Moscow Times, een kritisch dagblad. Sauer is een goede bekende van Alexei Navalny, de russische opposieleider, die een paar dagen daarvoor door het Kremlin in gevangenschap was vermoord. Op een gegeven moment, na het zien van beelden van Navalny waarin hij de mensen oproept toch vooral te blijven hopen en vechten voor de vrijheid en tegen de onderdrukking, werd het Sauer te machtig. Door emoties overmand kon hij niet meer uit zijn woorden komen. De interviewer kon niet anders dan het einde aan het gesprek aankondigen en de volgende gast aan zijn talkshow-tafel uitnodigen. Het was een emotionele en ook wel enigszins genante vertoning. Presentator Toine Huijs, was zichtbaar in verlegenheid gebracht door het moment.

Het verschil tussen mededelen en informeren is dat het bij de laatste gaat om het presenteren van het gebeuren, terwijl het mededelen bij het gebeuren zelf betrokken is. De mededeler deelt mee, is deelnemer aan het mededelen. De media hebben het zich als taak gesteld te informeren en te presenteren en een vorm daarvan is een gesprek met betrokkenen. En daar toont zich het onsympathieke, onbetrokkene van de media die zelfs bij de presentatie van de meest intieme uitingen van menselijke betrokkenheid onbetrokken blijft omdat het als medium nu eenmaal om de presentatie, om het informeren, gaat. Ze blijft er buiten staan, neemt waar, geeft weer en presenteert.

Dat is het hoerige van de media. Het informatiekanaal dat zich overal voor leent en volstrekt onverschillig staat tegenover de inhoud van de informatie die het presenteert. Doet ze dat wel dan wordt dat meteen als ‘niet objectief’ gezien.

Dat de media bij uitstek het domein is dat zich leent voor overname door kunstmatige intelligentie, chatbots, virtuele presentatoren, dat kan ons gezien de onbetrokkenheid en waardeloosheid, die de technologie eigen is, niet verbazen. De media maken het nieuws waar je bij staat. Daarmee creëren ze het beeld van onze werkelijkheid, zoals de AI ons de taal voorhoudt waarmee we onze werkelijkheid moeten beschrijven.

Hoe gaan we met die werkelijkheid die wél, maar tegelijk ook níet de onze is, om?

Bronnen en noten over moraliteit en techniek

Barendse, B.A.M, 1951. Intersubjectief verkeer en lichamelijkheid. In: Zich door het leven heen denken: keuze uit het werk van prof.dr. B.A.M. Barendse. Kok, Kampen.

Prof. dr. B.A.M. Barendse o.p. (1906-1977) was hoogleraar in de Thomistische wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam. Barendse heeft een aantal Nederlandse filosofen, waaronder Jan Hollak (1915-2003), beïnvloedt.

Volgens Louk Fleischhacker (1937-2006) die bij Hollak promoveerde was Barendse de eerste die de ‘klassieke doctrine van de relatieve oppositie toepaste op de menselijke intersubjectiviteit’ (Fleischhacker 1995, p. 178). Barendse verwijst in zijn artikel naar Thomas van Aquino Ia qu 28, a.3.

In het denken over de kwestie of we de robot een morele status moeten verlenen, spreken Coeckelbergh en Gunkel van een ‘relational turn’, een perspectiefwijziging van een intrinsieke bepaaldheid van de morele status van entiteiten naar een externe bepaaldheid. De relationele benadering wordt gesteld tegenover de ‘properties approach’ volgens welke naar ‘interne’ (wezenlijke) eigenschappen wordt gekeken die als criteria zouden moeten gelden voor het moreel zijn van een subject. Zo’n eigenschap zou bijvoorbeeld zijn: ‘ de robot heeft bewustzijn’. Het hele betoog getuigt van een oppositioneel denken, terwijl het juist bedoeld is als pleidooi tegen de verzelfstandiging van de relata. Zo wordt gesteld dat niet de relata eerder zijn dan de relatie, maar dat het juist andersom is: de relatie gaat vooraf aan de relata. Dit oppositionele denken, kenmerkend voor mathematiek en techniek, vinden we ook terug in het stricte onderscheid tussen ‘moral agency’ en ‘moral patiency’. Alsof er entiteiten zijn die wel morele patient, maar niet morele agent zijn. Ook in de tegenstelling ‘natuurlijk persoon’ en ‘rechtspersoon’ (‘legal person’), waarbij de laatste door Gunkel geidentificeerd wordt met ‘artificial person’, zien we een abstracte oppositie die onrecht doet aan de spanningsrelatie die het positieve recht heeft met de op de idee van vrijheid gebaseerde rechtsidee. Waarom zouden we de robot rechten verlenen wanneer deze daar van zichzelf geen recht op heeft? Er is geen sprake van een ‘vindication’ als er geen inzicht is in de rechtmatigheid van het verlenen van recht. Het gaat bij ‘vindication’ immers om erkenning van de rechtstatigheid van het subject.

Bij Gunkel lijkt het positieve recht gereduceerd te worden tot een systeem van spelregels (‘social constructs’) voor een bepaald speldomein waarin ook robots mee kunnen spelen. Als die regels niet willekeurig zijn of slechts pragmatisch, functioneel gemotiveerd zijn, dan moet het gaan om ‘vindication’, om erkenning van recht waar het subject volgens de huidige inzichten altijd al recht op had.

Nu is het misschien juist als het om de ‘rechten’ van een technische constructie, zoals een sociale robot gaat, wél zo dat dat ‘recht’ neerkomt op een constructie van regels waaraan het technische ding en de eigenaren ervan zich moeten houden. Het gebruik van een technische constructie vindt altijd plaats binnen een specifiek praktisch domein, waarin specifieke spelregels gelden. Zo gelden voor delivery robots (pakjes bezorgers) de verkeersregels en daar hebben de andere spelers/deelnemers mee te dealen. Het is echter aan de eigenaren, gebruikers, ervoor te zorgen dat het ding geschikt is om op verantwoorde wijze aan het sociale verkeer deel te nemen.

Rechten zijn geen presentjes die je aan iemand geeft. Alsof het in de macht van de gever ligt en alleen van diens wil afhangt of de ontvanger iets krijgt. Recht wordt erkend, niet gegeven. Het presentje blijft, ook als het ontvangen is een presentje ván de schenker. Recht is daarentegen niet van degene die het recht verleend heeft. Dat recht wordt erkend. Daar gaat een strijd aan vooraf waarbij het subject zelf aktief rechten opeist, zoals het kind dat pubert en volwassen wordt, of, en dat is geen tegenstelling, waarbij de anderen voor de rechten van het subject opkomen (zoals dat bij dierenrechten het geval is). De ouders erkennen uiteindelijk de rechten van het kind dat het als persoon altijd al toekwam. Het kind moet het echter nog wel zelf bewijzen. Robots doen dat vooralsnog alleen in fantasieverhalen. Wanneer ooit een leger ‘robots’ het Witte Huis bestormt of Het Torentje in Den Haag om hun rechten op te eisen, dan zijn het waarschijnlijk heel andere entiteiten dan op dit moment.

Gunkel neemt een voorschot op de toekomst (zie de ondertitel van zijn recente boek) en bekijkt het heden vanuit een beeld van de toekomst in plaats van vanuit het heden. Het is precies de kritiek die het historicisme van Hollak heeft op Heidegger.

Mark Coeckelbergh (2014). The Moral Standing of Machines: Towards a Relational and Non-Cartesian Moral Hermeneutics. Philos. Technol. (2014) 27:61–77.

Mark Coeckelbergh (2018). Why Care About Robots? Empathy, Moral Standing, and the Language of Suffering. Kairos. Journal of Philosophy & Science 20, 2018
Center for the Philosophy of Sciences of Lisbon University

Coeckelbergh, M., and Gunkel, D. 2023. ‘ChatGPT: Deconstructing the Debate and Moving It Forward‘ in AI & Society. Online first 21 June 2023.

Fleischhacker, Louk E. (1995). Beyond structure; the power and limitations of mathematical thought in common sense, science and philosophy. Peter Lang Europäischer Verlag der Wissenschaften, Frankfurt am Main, 1995.

Het doel van het onderzoek waarvan dit boek een verslag is, is de ‘deconstructie’ van het mathematisme, de visie op de werkelijkheid die de structuur ervan voor het wezenlijk houdt. De metafysica van onze wetenschappelijke cultuur is mathematisch. We menen de werkelijkheid pas dan te begrijpen wanneer we het in wiskundige, berekenbare, modellen hebben kunnen beschrijven.

In het denken over techniek en ethiek blijkt hoe lastig het relatie-begrip is. Dat komt bijvoorbeeld naar voren als het over de eigen aard van de kunstmatige intelligentie gaat (heeft de machine bewustzijn? en: kan de machine denken?) of als het over de autonomie van de robot gaat. Zie bijvoorbeeld het werk van Gunkel en Coeckelbergh over de ‘Machine Question’, de vraag of we robots rechten moeten verlenen. De zelfstandigheid van de machine is een relatieve, in relatie tot de mens. Buiten die relatie met de mens voor wie de machine of de AI iets betekent, is een machine slechts een fysisch proces. De robot arbeidt niet zelf. Dat is een groot verschil met de mens die arbeidt, en daarin zichzelf als instrument inzet voor ‘de economie’. Het werken van de robot moeten we dus in relatie zien tot het werk van de mens, die als het ware zichzelf als arbeider, er is ook denkarbeid, in de robot geobjectiveerd heeft. De robot is geen collega, geen medewerker, hoe ‘automatisch’ deze ook allerlei klusjes kan doen. Uiteindelijk blijft de robot onder regime van de mens staan.

Hollak zegt daarover: als we het over de ‘denkende machine’ hebben, dan bedoelen we altijd het ‘intentionele correlaat’. De robot is uitwendige objectivatie van het zelfbeeld van de mens als arbeider. De programmeerbare computer is de uitwendige realisatie van de ontwerper die aan fysische processen betekenissen verleent, zodat ze volgens die betekenissen een door de ontwerper gesteld doel realiseren.

Voor een leuk artikel van Louk over de robot zie Het leven van een virtuele robot.

Gunkel, David J. (2012) The Machine Question: Critical Perspectives on AI, Robots and Ethics. MIT Press, USA (2012).

“On the horizon looms the question of whether intelligent machines should have moral standing.” The following responds to this final question—what we might call the “machine question” in ethics—in the affirmative, arguing that machines, like robots, AI, and other autonomous systems, can no longer and perhaps never really could be excluded from moral consideration. Toward that end, this paper advances another “vindication discourse,” following in a tradition that begins with Mary Wollstonecraft’s A Vindication of the Rights of Men (1790) succeeded two years later by A Vindication of the Rights of Woman and Thomas Taylor’s intentionally sarcastic yet remarkably influential response A Vindication of the Rights of Brutes.”

Gunkel stelt voor de robot als moral patient te bekijken.

Moral patiency looks at the ethical relationship from the other side. It is concerned not with determining the moral character of the agent or weighing the ethical significance of his/her/its actions but with the victim, recipient, or receiver of such action.

Het actie-model is analoog aan het communicatie-model van Shannon: een morele agent die een actie uitvoert zendt deze als het ware naar de ontvanger, de ‘moral patient’. Floridi and Sanders stelden voor dat er agenten zijn die weliswaar geen morele agent zijn maar wel morele patient. Deze kunnen iets aangedaan worden.

“The model for this kind of transaction can be found in animal rights philosophy. Whereas agent-oriented ethics have been concerned with determining whether someone is or is not a legitimate moral subject with rights and responsibilities, animal rights philosophy begins with an entirely different question—”Can they suffer?”

Dieren die pijn kunnen lijden zijn potentieel ‘moral patient’.

Dit is een nogal technische benadering van de moraliteit zoals deze zich in de werkelijkheid voordoet. Morele patient en morele agent zijn objectiveringen, of zelfs personificeringen, van twee aspecten van de intersubjectieve ontmoeting van twee personen. Het gaat om de wijze waarop de subjecten betrokken zijn bij de aktiviteit waarin waarden (vrijheid) in het geding zijn. Het hand-geven is een beter model. Wie iemand een hand geeft die ontvangt ook van de ander die hij een hand geeft het ontvangen van zijn hand geven. Het hand-geven is pas werkelijk geslaagd wanneer de hand door de ander is ontvangen en beantwoord door het geven van de hand. En zo is het bij iedere begroeting en ontmoeting van personen. Moraliteit is aan de orde zodra er meerdere subjecten betrokken zijn bij een aktiviteit waarbij waarden, zoals vrijheid, in het geding zijn. Het positieve recht is een uitwerking in de vorm van regels en procedures van de rechtsidee, gefundeerd in de vrijheid van personen en een gemeenschap.

Gunkel, David J. (2014). The Rights of Machines–Caring for Robotic Care Givers. Presented at AISB 2014. Chapter in the Intelligent Systems, Control and Automation: Science and Engineering book series (ISCA,volume 74).

Gunkel, David J. (2017). The Other Question: Can and Should Robots have Rights? In: Ethics and Information Technology, 2017.

Gunkel, David J. (2018). Robot Rights. Cambridge, MA: MIT Press.

Gunkel, David, J. (2022). The Symptom of Ethics: rethinking ethics in the face of the machine. Human-Machine Communication Vol. 4, pp. 67-83,2022.

Symptom refereert naar een begrip van S. Zizek. Het is dat wat buiten het zicht. Voor Gunkel is de machine het symptom of ethics. De term ‘face of the machine’ refereert naar de morele betekenis die het menselijk gelaat (de Ander) in de ethiek van E. Levinas inneemt. Gunkel rekt Levinas face op (“anything might take on a face”) tot de ontmoeting met de ander en ziet de sociale ontmoeting met de ander als het morele gebeuren. Gunkel spreekt van face of faceplate van de machine en lijkt daarmee een basis aan te geven voor een ethiek die ook de machine insluit. Anderzijds stelt hij vast dat een machine weliswaar een interface heeft, maar geen face dat om een ethiek vraagt. Het blijft dus onduidelijk waar toe deze overwegingen leiden.

Gunkel, David J. (2023). Person, Thing, Robot – A Moral and Legal Ontology for the 21st Century and Beyond, MIT Press, Open acces, September 2023.

Published by

admin

Rieks op den Akker was onderzoeker en docent kunstmatige intelligentie, wiskunde en informatica aan de Universiteit Twente. Hij is gepensioneerd.

Leave a Reply