Een tegendraadse historie over de Hindoestaanse contractarbeiders in Suriname (een review)

“There has never been a document of civilisation which is not simultaneously one of barbarism”  (Walter Benjamin in: Theses on the Philosophy of History, 1940)

In 1863 werd in Suriname en de Nederlandse Antillen de slavernij officieel afgeschaft. Nederland liep daarbij niet voorop: de Deense (1803), Britse (1834) en Franse (1848) regeringen waren haar voorgegaan. De slavenhandel door de West-Indische Compagnie en de slavenarbeid op de koffie-, suiker- en tabaksplantages in de West waren een te welkome bron van inkomsten voor de blanke Nederlandse overheersers.

Om in de behoefte aan arbeiders voor het zware werk op de plantages te blijven voorzien werden de “vrijgemaakte’’ slaven verplicht contracten te tekenen om tegen betaling op de plantages te werken. De duur van deze contracten was eerst 10 en later 5 jaar. Er ontstond een tekort aan arbeiders nu het gedaan was met de slavenhandel uit Afrika. In 1872 sloot Nederland met de Britse regering een verdrag voor het werven van contractanten in Brits-Indië. Koningin Victoria, keizerin van India, tekende het pact. Voor Nederland tekende koning Willem III. Op 5 juni 1873 arriveerde de eerste lading van 399 “nieuwe slaven’’ vanuit Calcutta Suriname. Velen zouden nog volgen. Sommigen zouden de oversteek niet halen.

In “Beyond being koelies and kantraki” neemt de auteur, Margriet Fokken, de lezer mee terug naar de periode vanaf 1873 tot 1921 waarin zo’n 34.000 Hindostaanse inwoners van India als contractarbeiders werden verscheept naar Suriname.

De meeste van de eerste generatie Hindoestanen waren niet van plan zich in Suriname te settelen. Ze zouden eens weer terug keren naar India, naar hun thuisland, de sacrale samenleving waarin religie het dagelijkse leven in al haar aspecten bepaalde. Velen zouden echter in Suriname blijven. Met het aantal van 180.000 nazaten vormen de Hindoestanen in Suriname ongeveer 27 % van de huidige bevolking.  Die 34.000 is overigens maar een fractie van het totale aantal van 1.500.000 contractarbeiders (“indentured labourers’’) die tussen 1830 en 1917 in India werden geronseld om in de Britse, Franse en Nederlandse kolonieen in de West het werk op de plantages over te nemen van de bevrijde Afrikaanse slaven. Naar Mauritius vertrokken 452.000, naar Brits Guyana 239.00, naar Trinidad 144.000. (Bron: The legacy of Indian migration to European colonies, The Economist, 2 Sep 2017.)

Kaste, religie, sexe, en afkomst bepaalden naast de fysieke conditie hoe de mensen werden behandeld tijdens de werving, het verblijf in de “depots” in India en gedurende de overtocht naar Suriname. Deze factoren bepaalden ook welke posities hen werd geboden in de sociale hierarchie en waar ze werden geplaatst in Suriname.

Het beeld dat Hindoestanen politiek en cultureel passief zouden zijn wordt door Fokken op grond van haar uitvoerige archiefonderzoek waarvoor ze diverse historische documentatiecentra in Oost en West bezocht, gecorrigeerd. Daarbij maakte ze niet alleen gebruik van geschreven documenten; ook beeldmateriaal, en andere materialen (kleding, audio opnames) worden gebruikt om een beter beeld te geven van de identiteit van deze mensen die met de denigrerende term “koelies’’ werden aangeduid.

Het is voor een buitenstaander als ik verbazingwekkend te zien, getuige de vele referenties in het boek, hoeveel er al geschreven is over het verleden van de contractarbeiders in deze periode van de Europese geschiedenis. Wat dit boek daar aan toevoegt komt voort uit de eigen insteek van de onderzoekster. Fokken las en analyseerde het historisch materiaal met een open blik voor de persoonlijke individuele levens van de Hindoestanen, mannen, vrouwen en kinderen. Waarbij de positie van de vrouw bijzondere aandacht krijgt. In die zin is het ook een meta-historische studie; een studie die de identiteit van een volk zoals dat in historische documenten wordt geconstrueerd, op kritische wijze onderzoekt. Daarbij in retrospect deze mensen een identiteit verlenend die meer recht doet aan de individuele (en sexe) verschillen die schuil gaan onder de abstracte benaming “koelie”, waarmee de Hindoestaan als een dommekracht werd (en wordt) weggezet. Met deze benadering “van onderaf’’ leest ze als het ware tegen de richting in van de verhalen die door de overheersers over deze periode zijn opgetekend. Daarbij geeft ze gehoor aan de oproep van de bekende joodse schrijver Walter Benjamin (Hij pleegde zelfmoord, in 1940, om aan de vernietiging in de Arbeitslager te ontkomen.) die van mening was dat de historicus het als zijn taak moet zien om tegendraadse geschiedenis te schrijven (“to brush history against the grain”).

Wat brengt een blanke Nederlandse studente uit een middelklasse gezin met een katholieke en baptisten achtergrond ertoe om een studie te beginnen naar de oorsprong van de hindoestanen in Suriname? Zelf schrijft ze daarover:

“My motivation for pursuing this particular topic of research came from an interest in colonial history, minority groups, gender, and subjectivity developed during the history programme I followed at Groningen University between 2005 and 2011. These interests can be traced further back to encounters with negative depictions of non-Western people in politics and in the media and being in school with ‘refugees’.”

En:

“My complete lack of knowledge about Surinamese history was the main incentive to see this as an important topic of research.”

Beschaving is een dun vliesje

We oordelen vaak al te makkelijk over migranten en mensen met een andere culturele achtergrond in Nederland. Wat leidt tot het negatieve beeld van niet-Westerse mensen. Of het nu om eerste generatie politieke vluchtelingen gaat die door de IND in opvangcentra geplaatst worden of om nazaten van de 65.000 Turkse “gastarbeiders’’ die tussen 1960 en 1973 in de Nederlandse textiel werk vonden, of om de Poolse en Roemeense contractarbeiders die op onze moderne plantages en in de bouw het werk opknappen onder arbeidsvoorwaarden die voor de Nederlandse kaaskoppen onacceptabel zijn. De oppervlakkige oordelen over de “koelies”, de “joden”,  de “moslims” komen voort uit luiheid, desinteresse en een afkeer van integratie met “andere culturen” vaak uit angst voor verlies van de eigen status. Volgens onze minister van Buitenlandse Zaken de VVD-er Stef Blok zou deze houding genetisch bepaald zijn. Een poging van deze minister om de populistische cafe-praat over “de anderen” van een geleerde bodem te voorzien, een uiterst dubieuze manier om deze houding goed te praten. Beschaving is een dun vliesje; zo blijkt maar weer eens.

Gelukkig zijn er nog mensen in ons land die zich vanuit een echte interesse voor mensen uit andere culturen wel verdiepen in de achtergrond en de geschiedenis van de migrant, de man of de vrouw, die ze als buurman, als klasgenote, of hoe dan ook ontmoeten.

Fokken beperkt zich in dit boek tot een hele specifieke groep van migranten in een heel specifieke periode van ons verleden en in die beperking toont ze zich een meester. Haar zeer lezenswaardige boek verdient een ruim lezerspubliek.

Het proefschrift van Margriet Fokken is (helaas) uitsluitend als commerciele uitgave beschikbaar (uitgeverij Verloren, 2018). Op de pdf bij de Letteren Faculteit van de RU Groningen rust een embargo van 2 jaar.

Fokken M. Beyond being koelies and kantráki: Constructing Hindostani identities in Suriname in the Era of Indenture, 1873-1921. [Groningen]: Rijksuniversiteit Groningen, 2018. 378 p.

 

Het weer heeft geen geheugen

Het is nu al enkele weken achterelkaar droog. Er valt geen druppel regen. “Dan zal het morgen wel gaan regenen.” zegt een mevrouw bij de kapper. “Ja, dat zit er dik in. Net nu de schoolvakantie begint.”, zegt de kapster.

Volgens weerkundige Peter Kuipers Munneke heeft de kans dat het morgen regent niets te maken met hoe lang het al droog is.  “Het weer heeft geen geheugen”.  Zegt hij op bezwerende toon. “Het is net als met dobbelen”, legt hij uit. Ook al heb je 5 keer achterelkaar een 6 gegooid, de kans op een 6 is net zo groot als die was bij de eerste worp. Net als het weer weet de dobbelsteen niet wat er eerder gebeurd is. Geheugen is dat een gebeurtenis een indruk heeft achtergelaten die als een teken voor iemand verwijst naar die vroegere gebeurtenis in een herinnering. Zo kan via het geheugen het verleden van invloed zijn op wat er gaat komen. Bij het weer is dat dus niet zo; het weer heeft geen geheugen.

Collega weervrouw Helga van Leur prijst Peter’s heldere uitleg. Maar dat het weer geen geheugen heeft, daar valt volgens haar wel wat op af te dingen. Want, zegt ze, het weer is onderdeel van de natuur en de natuur heeft wel een geheugen (Klopt, zie de klimaatverandering, de kraaiepootjes van Helga en mijn toenemende geheugenverlies). Dus, concludeert Helga met de ijzeren logica van de weervrouw: heeft het weer als onderdeel van de natuur ook een geheugen.

Of dit wel zo logisch is, dat laat ik even in het midden. Waar het mij hier om gaat is het volgende. Peter komt met een weermodel op de proppen:  het model van het gooien met een dobbelsteen.  Een kansmodel waarvan iedereen die op school op heeft zitten letten wel eens gehoord heeft. Het is een wiskundig model dat je kunt gebruiken om kansen te berekenen. En dat is toch het ideaal van kennis, niet waar? Dat je iets kunt berekenen. Hoe die kans uit te rekenen? Daar kom ik nog op. Wat Helga betwist is of dat model wel klopt.   En dat is een heel andere kwestie: de keuze (of constructie) van het juiste model. En dat is geen wiskunde. Helga legt uit waar dat geheugen van de natuur uit bestaat. Door de voortdurende droogte verandert er namelijk iets in de natuur: temperatuur, winden, verdamping, wolkenvorming. En dat heeft gevolgen voor de kans op regen. Zo’n complex model is volgens Helga beter om het weer te voorspellen dan het simpele model van Peter. (Dat weet Peter natuurlijk ook wel. Maar ja, zendtijd is kort dus moeten we niet te moeilijk doen. Zo transformeren de populaire media kennis tot een beetje kennis. En zoals G.H. Hardy al stelde in zijn Apologie van een wiskundige: “A little learning is a dangerous thing.”.)

Bovendien gaat Peter er vanuit dat een dobbelsteen geen geheugen heeft. En dat waag ik te betwijfelen. Want, “de natuur biedt weerstand aan de haar opgedrongen vorm door verslijt” (P.  de Bruin, S.J., Philosophie der Techniek, 1936) .  Door het werpen slijt de steen en verandert haar gedrag. Helga zou zeggen; die dobbelsteen van Peter (of beter nog: het gooien ermee) is een onderdeel van de natuur en de natuur heeft een geheugen dus de dobbelsteen heeft een geheugen. (Een redenering waarvan de correctheid zwaar belast is door de interpretatie van de deel-van relatie. Maar daar zou ik het hier niet over hebben.)

Ja, zal Peter hierop zeggen: ik heb het niet over een echte dobbelsteen. Klopt. Peter heeft het over een wiskundig model, over een wiskundig object. En wiskundige objecten (getallen, functies, grafen, meetkundige figuren, kortom structuren) zijn heel andere soorten dingen zijn dan de waarneembare, voelbare, zichtbare, harde of zachte dingen om ons heen; de fysieke objecten, waar wij als lichamelijke wezens mee van doen hebben.  Voor veel fysici zijn wiskundige dingen net zo echt als stoelen en andere dagelijkse objecten. Sommigen beschouwen wiskundige structuren zelf als echter dan de waarneembare dingen. In “Our Mathematical Universe” verdedigt de fysicus Max Tegmark de stelling dat er een externe werkelijkheid bestaat buiten onze waarneming en dat deze een wiskundig object is. De taak van de fysici is deze te relateren aan onze dagelijkse werkelijkheid.

En dan nu even rekenen. Hoe groot is de kans dat je een 6 gooit met een dobbelsteen? Een eerste gedachte is: 1/6. Waarom?  Er zijn 6 mogelijkheden. Die hebben allemaal dezelfde kans. De som van alle kansen is 1. Dus 1/6.  Dat zijn nogal wat aannames. Kennelijk heeft die dobbelsteen 6 kanten en is het een “eerlijke” dobbelsteen. Hoe weten we dat?  Hier komt weer het belangrijke onderscheid tussen wiskunde en fysica. Als onze eerlijke 6-kantige dobbelsteen een wiskundig object is, dan weten we dat de kans 1/6 is  op grond van onze definitie van een eerlijke dobbelsteen.  Daar is geen speld tussen te krijgen. “Eerlijk” is dan een term, die wijst naar een wiskundige eigenschap van een wiskundig object. Het wordt anders wanneer we het over een echte dobbelsteen hebben. Om daarvan te bepalen wat de kans op een zes is moeten we eerst kennis van deze steen verzamelen. Is dit wel een “eerlijke” dobbelsteen? Neen, natuurlijk niet. Het is immers geen wiskundig object. De vraag is of we deze echte dobbelsteen (of beter: het gooien ermee) als een wiskundig eerlijke dobbelsteen kunnen beschouwen.

Een antwoord vinden op die vraag gebeurt bij voorkeur door data te verzamelen: experimenten doen (vaak met de dobbelsteen gooien) en uitkomsten tellen. Als je 600 keer gegooid hebt en 105 keer een zes hebt gegooid, dan zeggen we dat de kans vrij groot is dat de kans om een zes te gooien met deze dobbelsteen 1/6 is. Het zijn de statistici die hierover hele ingewikkelde theorieen hebben opgesteld (waar de meeste studenten met enige huiver aan terugdenken) waar ze het overigens nog steeds niet over eens zijn wat nu het beste model is. (Ik zou bijna zeggen:  “Over onzekerheid valt niets met zekerheid te zeggen”, maar dit klinkt weer zo onlogisch.)  Van de fysicus Jaynes is de uitspraak dat sinds de wiskundigen de statistiek van de natuurkundigen hebben overgenomen (begin 20ste eeuw) ze er een zootje van hebben gemaakt. Een zootje misschien niet, maar wiskundigen maken wel van alles wat ze aanpakken iets anders dan het was.  Als een wiskundige het over een dobbelsteen heeft dan weet je dat hij het niet over een echte dobbelsteen heeft. Net zomin als een Turing machine een machine is, een formele taal een taal, of kunstmatige intelligentie echte intelligentie is.  Het is eerder gezegd (maar het wordt vaak vergeten): de wiskundige zegt A, bedoelt B, schrijft C, terwijl het D had moeten zijn.).  Dat is niet erg zolang we ons maar niet laten verleiden door de schoonheid van de koningin der wetenschappen en denken dat ze zegt wat ze bedoelt.

Terug naar het weer.  Mijn vrouw zegt: je hebt mooi praten, maar toch is de kans dat het 5 dagen achterelkaar droog is kleiner dan de kans dat het 4 dagen achter elkaar droog is. Ik weet niet hoe ze daar aan komt maar mijn gevoel zegt dat dat klopt. Vrouwenlogica: rijtjes van 4 van dezelfde dingen zijn delen van rijtjes van 5 van dezelfde dingen. En dat geldt ook voor de dobbelsteen van Peter: de kans op 5 keer 6 is kleiner dan de kans op 4 keer 6. Dus?  Is dus de kans dat het na vier droge dagen de volgende dag regent niet groter dan na drie droge dagen?  Zei de oude meester Laplace al niet dat om de kans te berekenen dat morgen de zon op komt je moet weten hoe vaak de zon al opgekomen is. Die kans wordt volgens zijn model elke dag groter! Zou dan de kans dat het morgen droog zal zijn ook niet elke dag dat het droog is groter worden?

Oeps! Ik moet de was binnen halen. Het gaat regenen.