In de serie Denken in Tijden van Corona gaat het deze keer over een object dat lange tijd een anoniem bestaan in ons leven leed: het beurtbalkje.
Anoniem maar zeer effectief doet ze dagelijks vele uren achtereen waarvoor ze gemaakt is. Hoe noemen mensen dat ding? Ik ging op zoek naar een woord. Wanneer ik afrekende bij de kassa van de supermarkt vroeg ik het aan de kassajuffrouw: “Hoe noemen jullie zo’n ding?“. De reaktie was meestal een blik van: “Ik heb geen idee”, “Hoezo vraagt u dat?” – zomaar; ik vroeg me dat af. Sommigen vonden het een rare vraag, anderen niet. Die zeiden dan “hmm, wel gek eigenlijk.” of woorden van gelijke strekking. Totdat…
…op een dag bij de Albert Heijn de kassajuffrouw zei: “Ik zal even voor u vragen hoe we dit noemen. Ik ben zo terug.” Alsof het een doodgewone vraag betrof. En ze kwam terug met: “We noemen dit hier een beurtbalkje.” Zie je wel, dacht ik, alles heeft een naam, ook een beurtbalkje en ik bedankte de kassajuffrouw van de Albert Heijn met een welgemeend: “Ah, een beurtbalkje, natuurlijk! Geweldig bedankt!“. “Graag gedaan, meneer en een fijne dag nog.”. “U ook.”
Ik vroeg het ook als ik in het buitenland was en daar een supermarkt bezocht voor een belegd broodje of een flesje fris. In Berlijn had ik succes met mijn vraag: Wie nennen Sie dass? “Das ist ein Trenner.” Mijn reaktie: Aaahh!, ein Trenner, aber naturlich! Vielen Dank. Schöne Tag. Danke.
Taal is de wijze waarop we onze kijk op en ons begrip van de werkelijkheid verwoorden. Niet iedere samenleving, niet iedere groep, doet dat altijd op dezelfde wijze. In Berlijn noemt de kassiere van de supermarkt een beurtbalkje ein Trenner. Waaruit maar weer eens blijkt dat kassieres in Berlijn anders tegen de wereld aankijken dan kassieres in Enschede. In Nederland beduidt het woord het soort object, een balkje, en dat wat het object scheidt, afsluit of opent: een beurt. In Duitsland beduidt het woord de functie van het ding: scheiden.
In het gebruik van de taal zeggen de woorden wat iets is. In andere talen houden we de woorden voor (slechts) een wijze van spreken. We zeggen namelijk: Dit is een beurtbalkje, maar de Duitser noemt het een Trenner. De Fransman noemt een brood “une baguette“, maar het is natuurlijk gewoon een stokbrood.
Beurtwisselingen
Toen Almer, een student die ik had begeleid, afstudeerde, kreeg ik van hem als dank een door hem zelf gemaakt beurtbalkje. Ik kon het gebruiken bij vergaderingen. Aan een zijde staat mijn naam. Je plaatst het voor je op tafel, zodat anderen kunnen zien wie ze voor zich hebben. Op een andere zijde staat: “Ik ben aan de beurt!” Kennelijk had ik hem een keer van mijn zoektocht vertelt. Misschien tijdens een college over beurtwisselingen.
Wanneer de kassiere op de boodschappenband het beurtbalkje tegenkomt weet ze dat de volgende klant aan de beurt is om af te rekenen. Er treedt daar een beurtwisseling op. Over die dingen gingen mijn colleges. Ik kon daar uren over praten. Een keer stak een student na een “uitvoerige inleiding in het onderwerp” mijnerzijds eindelijk een vinger op. Ik gaf hem het woord met een enthousiast: “Ah, een vraag! zeg het eens”. “Meneer, wanneer gaan we koffiedrinken?” Zo boeiend waren die colleges. Nee, dan Yngve.
Spreken in het achterkanaal
Van 16-18 april 1970 hield de Chicago Linguistic Society haar zesde jaarlijkse bijeenkomst. Tijdens dit symposium hield Victor Yngve (1920-2012) een lezing met de wat raadselachtige titel “On getting a word in edgewise“. Een transcriptie van zijn verhaal werd door de Society afgedrukt in een bundel die moeilijk te vinden is. Maar wie hem vindt (ik vond hem in de taalbieb van de Universiteit van Utrecht) zal zien dat het artikel de moeite van het zoeken meer dan waard is. Er zijn publicaties waarvoor geldt dat er heel vaak naar gerefereerd wordt terwijl ze bijna nooit gelezen zijn door degene die ernaar refereren. Dit is zo’n publicatie. Yngve introduceerde in zijn lezing namelijk een nieuw woord: back channel. Het sloeg kennelijk aan, en niet alleen bij taalkundigen, want sindsdien dook het steeds vaker op in de vakliteratuur.
Er is geen Nederlands woord voor back channel, anders dan backchannel. Je zou kunnen concluderen dat het woord niet slaat op een alledaags ding, zoals beurtbalkje of knipoog. Niets is minder waar: we maken er dagelijks meerdere malen gebruik van zonder het te beseffen. Pas als we het niet gebruiken valt het op. Dan missen we wat. Waarvoor had Yngve dit woord nodig? Wat had hij gezien?
En waarom is het artikel zo interessant? Maar eerst iets over Victor Yngve.
Een miskend pionier
Yngve begon als natuurkundige. Maar vanaf 1952 werkte hij bij het Massachusetts Institute of Technology (MIT) aan machinaal vertalen (Eng. machine translation, kortweg MT). Dat was belangrijk want veel buitenlanders, met name Russen, spraken en schreven in voor Amerikanen onleesbare talen en het zou wel fijn zijn als er computers waren die al die teksten snel konden vertalen in gewoon leesbaar Amerikaans-Engels. Maar computers konden alleen een beetje rekenen. Die Engelse vertaling moest dan bij voorkeur wel hetzelfde betekenen als de oorspronkelijke brontekst, ook al was die in het Russisch of Duits. De gedachte was dat dat meestal wel kan. De meeste mensen dachten – en sommigen denken nog steeds – dat de verschillende talen verschillende soorten min of meer willekeurige coderingen zijn voor het overbrengen van informatie. Je kunt dus met behoud van informatie naar believen vertalen van taal A naar taal B naar C en weer terug naar A. De informatie is onafhankelijk van de taal waarin het is uitgedrukt. In zoverre mensen in hun teksten en taalgebruik meer doen dan informatie overbrengen is dit niet zo. Maar allah, je moet wat.
Yngve kwam op het idee de nieuwe programmeerbare rekenmachines (computers dus) daarvoor te gebruiken. De eerste Duits-Engelse vertaling werd verkregen door woord voor woord te vertalen met behulp van een vertaalwoordenboek. Het resultaat was niet al te best. De meeste woorden in een tekst hebben namelijk meerdere betekenissen. Je moet dus de woorden in hun context bekijken. Yngve stelde voor de zin te zien als een rijtje van instanties van woordsoorten, lexicale klassen. Zo kun je de zin “De man loopt in het park” zien als instantie van het rijtje klassen: “Lidwoord Naamwoord Voorzetsel Lidwoord Naamwoord”. Een andere instantie van dezelfde rij is: “Het kind fietst op het plein.”
Hij stelde in 1955 o.a. de slimme linguist Noam Chomsky aan bij het MIT. Chomsky werkte echter liever aan zijn generatieve grammatica’s. Chomsky was meer geinteresseerd in taaltheorie dan in de praktische problemen van het vertalen. In 1954, als hoofd van de MT afdeling van het MIT, richtte Yngve het eerste wetenschappelijke tijdschrift voor Mechanical Translation op. Hij vond dat linguisten wetenschap moesten bedrijven zoals natuurkundigen dat doen, experimenteel. Hij was niet de enige wetenschapper die door het virus van de experimentele mathematische fysica aangestoken was. De pragmaticus Yngve had meer oog voor de beperkingen van de lichamelijke geest die de mens nu eenmaal is dan de theoreticus Chomsky. Zijn dieptehypothese stelt dat er een limiet is aan het vermogen van de mens om complexe zinnen te verwerken. De zin:
De man die de vrouw die de hond die de kat beet sloeg hielp liep met een stok
is volgens Chomsky wel grammaticaal correct maar gaat onze pet te boven omdat het een drie lagen diepe constructie is. Daar hoeft een systeem dus geen rekening mee te houden.
De toestand van de geest (“state of mind”)
Yngve begint zijn Chicago-lezing in 1970 met de opmerking dat linguistiek traditioneel gezien wordt als de studie van taalbouwsels, volgens grammaticale en morfologische regels. Hij wil het onderwerp graag verruimen. Hij wilde bestuderen hoe mensen taal in de praktijk gebruiken om te communiceren. Dat lijkt wel een goed idee. Per slot van rekening horen spraak en taal daar thuis: in het gesprek van mens tot mens. Een belangrijke notie bij het beschrijven en begrijpen van wat mensen doen wanneer ze een gesprek voeren is volgens Yngve wat hij de “state of mind” van de deelnemende gesprekspartners noemt. Weer zo’n term waarvoor geen goed Nederlands te vinden is (net als “belief state“). Het geeft te denken! Het dichtst in de buurt komt geheugentoestand. Maar dan moeten we niet denken aan de medische of fysiologische conditie van het geheugen, maar aan de informatie-toestand. Het betreft de informatie die in het geheugen is opgeslagen. State of mind is typisch zo’n term die voortkomt uit de kruisbestuiving van de cybernetica (= systeem- en besturingstheorie) en de psychologie.
Die state of mind bevat alle informatie die nodig is voor het communiceren zoals mensen dat doen. De ruimere taak van de linguistiek is volgens Yngve de relaties te ontdekken en te beschrijven die bestaan tussen de verborgen “states of mind” van de gesprekspartners en hun observeerbare communicatieve aktiviteiten. Er is een duidelijke parallel met ideeen van de fysici Hertz en Boltzmann die aan het begin stonden van de kwantummechanica.
Yngve nam face-to-face gesprekken op en bestudeerde die. Hij was een van de eerste linguisten die turn-taking-gedrag, beurtwisselingen, op deze manier bestudeerden; door middel van analyses van een corpus van video- en audio-opnames.
Het was hem opgevallen dat mensen die een gesprek voeren in de regel om beurten iets zeggen. They take turns. Eerst heeft de een de floor, dan de ander. Eerst spreekt de een en luistert de ander en dan wisselen ze van rol en gaat een ander spreken. De door Yngve gebruikte term floor komt natuurlijk uit de theaterwereld. Het gesprek is voor een observeerder een voorstelling. Het verschil met een theaterstuk is dat het niet geredigeerd is. De deelnemers maken de voorstelling zelf. Toch lijkt het gebeuren zekere regels te volgen. Het heeft een ordelijk verloop. Meestal; want soms ontaard een gesprek. Maar dan is het ook geen echt gesprek meer.
De volgende opmerking van Yngve is belangrijk voor het verhelderen van het floor begrip: het wel of niet hebben van de floor is niet hetzelfde als het wel of niet spreken. Zowel degene die spreekt als de ander is bezig met spreek-aktiviteiten en met luister-aktiviteiten. Dat de floor-houder tegelijk spreekt en ook luistert dat snappen we. Maar wat zijn die spreek-aktiviteiten van de primair luisterende partij dan? Dan introduceert Yngve een nieuwe term.
“This is because of the existence of what I call the back channel...”.
Over dit kanaal ontvangt de primaire spreker berichten van de luisteraar zoals mm, huh-huh, yeah. Zonder dat de floor-houder de floor vrijgeeft. Deze back channel signalen vinden gelijktijdig plaats met het spreken over het primaire spraak-kanaal. Yngve gebruikt het woord “because“, maar er is natuurlijk geen sprake van een verklaring van het verschijnsel. Hij benoemt wat hij observeert in termen van twee systemen die met elkaar communiceren via diverse kanalen. Het back channel kanaal, zegt Yngve, is erg belangrijk voor de communicatie. Dat weten we uit ervaring. Als we tegen iemand aan praten door de telefoon en die zegt lange tijd niets dan zeggen we “ben je d’r nog?” De zender wil weten of ie ontvangen wordt en aan die wens voldoet de luisteraar via de back channel. Die gelijk-tijdigheid van het back channel signaal is erg belangrijk. Is er een vertraging in het communicatiekanaal dan valt het back channel signaal niet op de goede plek in de primaire woordenstroom van de spreker. Die raakt van slag en dat is funest voor de kwaliteit van het gesprek. Face-to-face-gesprekken hebben hier geen last van.
Vervolgens stelt Yngve vast dat het voorkomt dat deelnemers een verschillend idee hebben over wie de beurt heeft. Of anders gezegd: wie de floorhouder is. Elke deelnemer heeft een state of mind die informatie bevat over wie de beurt heeft.
Yngve en veel onderzoekers na hem constateerden dat beurtwisselingen meestal gladjes verlopen: er is slechts zeer weinig tijd (slechts een fractie van een seconde) tussen twee spreekbeurten en er is ook vaak vrijwel geen overlap. Hoe doen de deelnemers dat? Door het uitzenden van signalen die het einde van de beurt aankondigen en die aangeven de beurt te willen overnemen. Als er geen visuele communicatie is wordt de beurt wel eens afgesloten met “over”. Dat woordje functioneert als beurtbalkje. Yngve merkt al op dat deze signalen in gesprekken zowel door de spraakintonatie en de taaluiting gerealiseerd worden als door non-verbale gebaren en expressies. Vooral door op- en wegkijkgedrag.
Yngve merkt op dat er nog niet eerder door linguisten naar turn-taking gedrag is gekeken. Wel door sociologen, zoals Erving Goffman(1922-1982), die in zijn artikel Face work (1955) beschrijft hoe mensen in een face-to-face gesprek door middel van conventions organiseren wie de “floor” heeft.
Het onderzoek naar hoe deze conventies worden onderhouden om de activiteiten te sturen “levert evidentie op voor het bestaan van een functionele relatie tussen de structuur van het zelf en de structuur van de gesproken interactie.” (mijn vertaling uit: Erving Goffman, Face work) . En dat is precies, zegt Yngve, wat mij in mijn onderzoek voor ogen staat. Goffman’s werk heeft een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van ideeen van wetenschappelijke ingenieurs als Yngve.
“Small behaviors”
In de Introduction tot een bundel van zijn artikelen legt Goffman uit wat het onderwerp is van zijn interaction analysis. Het is die klasse van gebeurtenissen (events) die plaats vinden gedurende en vanwege een face-to-face ontmoeting (“co-presence”) in natuurlijke situaties. Het studie-materiaal bestaat uit de “small behaviors” waarmee de mensen zo’n gebeuren voeden: korte blikken, gebaren, houdingen, verbale uitingen, al dan niet met een speciale bedoeling. Het gaat vaak om ritueel gedrag en ze komen soms voort uit territoriale driften. Het gaat niet om de individuen, de personen, maar om de patronen in de aktiviteiten van een paar personen die elkaar ontmoeten. Maar, zegt Goffman, de vraag is wel interessant welke minimale eisen gesteld moeten worden aan een actor opdat een orderlijk gedrag zal ontstaan wanneer we deze hebben opgewonden en tussen zijn maten hebben losgelaten. Er zit, aldus Goffman, noodzakelijkerwijs een psychologisch aspect aan de interactie analyse maar de psychologie is gestript en aangepast.
Goffman eindigt zijn introductie van Interaction Ritual (1967) met wat Schegloff noemt “one of his most telling dicta“:
“Not, then, men and their moments. Rather moments and their men.”
Goffman’s interesse ging vooral uit naar “face work”, de rituelen die deelnemers hanteren om hun gezicht niet te verliezen en dat van de ander niet te beschadigen. De sociale organisatie van de face-to-face ontmoeting wordt in sterke mate bepaald door de psychologie van face. Hoe kan ik er voor zorgen dat ik mijn gezicht niet verlies, hoe vermijd ik dat ik de ander niet in zijn waarde aantast. De individuele bijdragen aan de interactie hebben een expressief en een instrumentele of informatieve aspect.
In Bales’s Interacton Process Analysis zien we beide aspecten terug in zijn annotatieschema. Dat werd (vanaf de vijftiger jaren) gebruikt voor de analyse van interacties in “small groups“. Het schema volgens welke de bijdragen van de leden van de kleine groep werden geannoteerd (real-time; zoals een basketballcoach akties van zijn spelers in het veld noteert) kent een sociale laag: positieve en negatieve uitingen; en een informatie-laag: vragen, verzoeken, antwoorden, suggesties. Bales bestudeerde in zijn praktijk de persoonlijke ontwikkeling van het individu in relatie tot de groep. Het ging hem om het individu, de persoon, in relatie tot de groep, de familieleden. Het onderwerp van Yngve’s en Goffman’s onderzoek is niet de persoon, maar de interaktie-patronen en hun relatie met een uitgeklede “psychologie” van de deelnemers aan de conversatie.
Het geprek is een proces
We zien dat er door Yngve en Goffman vanuit systeem-theoretisch perspectief naar het gesprek wordt gekeken. Een gesprek is een proces waarin een aantal systemen via diverse kanalen met elkaar communiceren. De systemen beinvloeden op deze wijze elkaars interne toestand, hun “state of mind“, die op haar beurt weer de acties van de deelnemers bepalen. Willen we een robot aan een conversatie laten deelnemen en willen we dat deze zich aan onze sociale rituelen houdt, dan zal deze over het vermogen moeten beschikken aan face work deel te nemen.
Conversatieanalyse
Vier jaar na Yngve’s voordracht in Chicago verschijnt een artikel van een drietal gerenommeerde sociologen: Harvey Sacks, grondlegger van de conversatie-analyse; de socioloog Emanuel Schegloff, student van Goffman, en Gail Jefferson, die in Amerika in de zestiger jaren begon als student van Sacks en later naar Nederland verhuisde.
Het SSJ-paper(1974), zoals we het noemen, biedt een systeem, een model dat het beurtwisselingsgedrag in normale, informele, face-to-face gesprekken beschrijft. Niet in termen van de states of mind van de gesprekspartners, zoals Yngve beoogde, maar in termen van een procedure die bepaalt wanneer een beurtwissel plaats vindt.
Informele gesprekken zijn een vorm van wat de auteurs een speech-exchange-system noemen. Andere vormen zijn onder andere bordspelen, vergaderingen, debatten, het afhandelen van klanten aan loketten. Bij al deze sociale interaktiesystemen is er sprake van beurten waarvan de verdeling geregeld moet worden. Een beurt is een waardevol goed in de ogen van de deelnemers. Bovendien is het een schaars goed. Daar komt bij dat de beurt welhaast per definitie iets is dat op ieder moment slechts aan een enkele partij gegeven kan worden. Wanneer iemand de beurt heeft, hebben de anderen hem niet. Ze zullen er op moeten wachten, erom moeten vragen, of hem zien over te nemen. De mechanismen voor de verdeling van dit schaarse goed zijn deels economisch van aard, maar het om sociale aktiviteiten gaat, worden ze sterk bepaald door face en door territoriumdriften. De specifieke vorm van dit mechanisme wordt verder bepaald door het type activiteit waarin de deelnemers betrokken zijn; bijvoorbeeld een vergadering, of een interview.
Een model voor turn-taking in een conversatie wordt volgens SSJ gekenmerkt door lokaal-management: het is aan de deelnemers zelf op elk moment te bepalen wie de beurt heeft. Het SSJ-model beschrijft drie dingen. 1) Wie het is die bepaalt wie de beurt overneemt of houdt 2) Wanneer dat gebeurt 3) Wat er gebeurt wanneer er iets niet goed gaat (herstel-mechanismen).
Het verschil met Yngve, wiens werk alleen in een voetnoot genoemd wordt, is dat er alleen gekeken is naar audio-opnamen van gesprekken. Deze zijn uitgeschreven en volgens een door Jefferson gedefinieerde transcriptiemethode van codes voorzien. Deze codes geven zo nauwkeurig mogelijk aan op welk moment er iets en door wie gezegd wordt en wanneer er stiltes vallen of wanneer sprekers gelijktijdig spreken (overlap). De aandacht van SSJ gaat uit naar de gesproken bijdragen. Ze analyseren op welke plaatsen in het gesprek een beurtwissel plaats vindt. Het model kent zogenoemde transition-relevant places, plaatsen (of beter kortdurende ruimtes) in de spraak, waar een beurtwissel mogelijk is. Dat wil niet zeggen dat dit ook feitelijk altijd optreedt. Deze TRPs worden bepaald door de frases waaruit de bijdrage van de spreker is opgebouwd. Een simpel voorbeeld is het eind van een vraag zin.
A: “Wat eten we morgen?”
B: “Bloemkool“
A: “Aah, lekkur“
De huidige spreker bepaalt altijd in eerste instantie of hij doorgaat of de beurt geeft. De luisteraars geven aan de beurt te willen hebben of niet. Dat doen ze onder andere door kijkgedrag en door aanzetten te geven (“Ja maar…“). Doordat luisteraars de taal kennen en weten hoe een zin is opgebouwd kunnen ze anticiperen op een komende TRP. Wanneer de spreker bijvoorbeeld begint met “Als …” dan schept dat verwachtingen bij de luisteraar over wat er nog komen zal. Dit verklaart de vaak vloeiende transities tussen sprekersbeurten.
Harrie Mazeland bespreekt in zijn boek Conversatieanalyse uitvoerig het beurtwisselingsmodel van SSJ. Er wordt veel aandacht besteedt aan de verschillende vormen van overlap tussen sprekers. Deze worden onderscheiden in problematische en onproblematische. Een backchannel (“Hm”) en een feedback (“Dat klopt”, “Haha, leuk”) zijn in face-to-face gesprekssituaties vormen van onproblematische overlap. Opmerkelijk is dat Yngve niet in het boek genoemd wordt. Noch het woord backchannel, noch de term feedback komt voor. Ook in het bij sociaal-linguisten populaire boek Using Language van Herbert Clark komt Yngve niet voor. In de bundel Arenas of Language Use wordt Yngve door Clark een keer genoemd, niet in verband met turn-taking maar in verband “grounding“, het proces om te komen tot gedeelde kennis.
Het onderhandelingsproject
Zodra er een vertraging is in het kanaal (bijvoorbeeld bij een telefoongesprek van iemand in Nederland met iemand aan het andere eind van de aarde) kan het geven van feedback of zelfs een kort backchannel signaal tot een verstoring van het gesprek leidden. Daaraan kunnen we zien hoe precies de timing van de bijdragen van de sprekers ten opzichte van elkaar hun betekenis bepalen. Dat maakt dat het voor de juiste analyse van gesprekken welhaast noodzakelijk is het gesprek op te nemen zodat het bij de analyse weer afgeluisterd kan worden. Omdat bij face-to-face gesprekken ook visuele signalen een belangrijke rol spelen volstaat voor een goede interpretatie het niet om alleen audio-opnames te beluisteren.
Mazeland die het boek schreef voor zijn colleges in Groningen werkte met Gail Jefferson samen. Jefferson studeerde bij Sacks in de VS. Ze woonde vanaf 1987 in Nederland. In het Friese Rinsumageest werkte ze de laatste tien jaar van haar leven aan de transcriptie van de Watergate tapes. De door haar in de jaren 60 en 70 ontwikkelde transcriptiemethode vinden we aan de binnenkant van het kaft van Mazelands boek.
Het bevat heel veel transcripties van gespreksfragmenten; veel stukjes vooral uit discussies tussen politici, aan de hand waarvan de auteur uitlegt welke technieken deelnemers gebruiken in de “strijd om de beurt” tijdens een gesprek.
Een informeel gesprek is een gezamenlijk handelingsproject, een term die ook veel door Clark wordt gehanteerd, dat de deelnemers, elkaar voortdurend aftastend, tot uitvoering brengen. De constructie van de zin in de sprekerbeurt is altijd pragmatisch gemotiveerd. Dat wil zeggen dat het de spreker er niet alleen om te doen is een statement te maken en duidelijk te maken wat voor taalhandeling het is (een vraag, een voorstel, een commentaar) en aan wie deze gericht is (adressering), maar ook om het verloop van het gesprek te organiseren. Dit is volgens Mazeland ook de reden waarom in de meeste talen zinnen en frasen grammaticaal naar rechts uitgebreid kunnen worden. Een spreker kan zijn beurt daardoor verlengen door een frase toe te voegen. De vroegere Minister President Joop den Uyl begon vaak zijn beurt met “twee opmerkingen” waarmee hij meteen ruimte claimde die verder ging dan een enkel statement.
Het spreekt voor zich dat sociale verhoudingen en persoonlijke karakters een voorname rol spelen in het verloop van dit handelingsproject.
Kritiek op het model
Het SSJ model ziet af van die sociale context van het gesprek. Dat was ook de voornaamste kritiek die anderen hadden op het SSJ-model dat in de ogen van de critici te abstract en te technisch van karakter is. Hoe zit het met emoties? Die bepalen toch vaak hoe turn-taking verloopt. Ook de opmerking dat het SSJ-model uitgaat van een smooth en efficiente interactie, heeft kritiek ontmoet. Daar gaat het de deelnemers toch niet om, is de kritiek. De kritiek is terecht maar gaat voorbij aan de (ideale) status van het SSJ-model.
Principes van het converseren
Wanneer mensen een gesprek aangaan proberen ze zich aan principes te houden die het gesprek reguleren. Deze principes zijn constitutief voor het gesprek. Wie zich er niet aan houdt, de ander niet laat praten en niet luistert naar de ander, wie zomaar van onderwerp verandert, die voert geen gesprek. Zoals iemand die zich niet aan de regels van het schaakspel houdt niet schaakt. Het SSJ model is in die zin een ideaal model: het geeft aan hoe de deelnemers zich gedragen wanneer en zolang ze zich aan de principes van een conversatie houden. Dat wil niet zeggen dat de auteurs er vanuit gaan dat het de deelnemers altijd lukt om zich aan de principes te houden. We kunnen het SSJ model vergelijken met de grammatica van een taal. Sprekers houden zich zelden aan de grammaticale regels en toch kunnen ze zich verstaanbaar maken. Zolang het nog wel de intentie is zich eraan te houden is het wel okay. Ook houden mensen zich vaak niet aan de regels voor beurtwisseling. Het beurtbalkje kan daarom een goede dienst bewijzen.
Bronnen:
Bales, R.F.(1950). Interaction Process Analysis; A Method for the Study of Small Groups, Cambridge, Massachusetts: Addison-Wesley Press
Clark, H. H. (1996). Using Language. Cambridge Univ Press.
Clark, H.H. (1992). Arenas of language use. The University of Chicago Press.
Heldner, M., A. Hjalmarsson, and J. Edlund (2013). Backchannel relevance spaces. In Nordic Prosody: Proceedings of XIth Conference, Tartu 2012, pp. 137–146.
Heinrech Hertz, 1894, Die Prinzipien der Mechanik in neuem Zusammenhange dargestellt (3 delen, 1894–1895)
Harrie Mazeland, 2003. Inleiding in de conversatie-analyse. Uitgeverij Coutinho.
Sacks, Harvey; Schegloff, Emanuel A.; Jefferson, Gail (1974). A Simplest Systematics for the Organization of Turn-Taking for Conversation. Language. 50 (4): 696–735.
Yngve, Victor (1970), On getting a word in edgewise. Computational Linguistics Symposium 1970, pp 567-577, University of Chicago.
Hutchins, John (2012), Obituary Victor Yngve, Computational Linguistics. Volume 38, Number 3, pp. 461-467.