“Als je rijk wilt worden moet je iets uitvinden wat de mensen weggooien” (William Painter, uitvinder van de kroonkurk).
Waarom er zoveel verschillende schroefkoppen zijn
Na ruim tien jaar trouwe dienst begaf de PV-omvormer het. Een apparaat dat je nodig hebt wanneer je gelijkspanning uit zonnepanelen wilt omzetten naar wisselspanning. Die van ons hebben we destijds met de aktie “Wij willen zon” uit China laten overkomen, samen met de zestien zonnepanelen. Het ding hangt op zolder, vlak onder het dak en daar was het knap warm geworden vorige week toen we hier de langste hittegolf uit de geschiedenis van het KNMI beleefden. Daar kan zo’n ding slecht tegen. Zon okay, hitte nee. De garantie-termijn was uiteraard verstreken. Onderzoek leerde ons dat het de moeite en de kosten waard kon zijn hem te laten repareren. “Stuurt u hem op, dan repareren we hem en hebt u hem binnen een week weer terug.” De reparateur stuurde nog een handleiding hoe het ding los te koppelen, met een link naar een videootje.
Het schijnt dat zo’n 15-20 procent van de Nederlandse kinderen van 15 jaar niet goed kunnen lezen en schrijven. Waarom moeten kinderen nog leren lezen tegenwoordig? Als de computer de tekst niet voor kan lezen dan is er wel een filmpje. Kind kan de was doen. Gewoon een paar schroefjes losdraaien, dan wat draadjes losmaken, en dan nog wat schroefjes en klaar is Kees.
Gewapend met een stel schroevendraaiers, een spanningzoeker, en wat sleutels toog ik de losse trap naar de zolder op waar het kreng aan de muur hing dienst te weigeren. En dat terwijl buiten de zon al dagen aan een strakblauwe hemel stond. Het was wat je noemt zonnepanelenweer.
Schroefkoppen
Nu heb je schroeven en schroeven en elk type schroef, er is een heel code-systeem voor schroeftypes, heb je een andere schroevendraaier of opzetstuk nodig. En dan heb je geluk als je die hebt. Of als je een buurman hebt die toevallig de juiste kop heeft. Ik had geluk. De schroefjes lieten zich met mijn schroevendraaier met enige moeite losdraaien. Ik ben vast niet de enige die vroeg of laat zich gedwongen ziet om bij de Gamma of bij de Hubo een doos met tig verschillende schroefkoppen aan te schaffen. Laatst nog zou de buurman zijn kapotte koffiezetapparaat wel even repareren. Helaas. Niet een van de opzetstukken uit zijn al rijke verzameling paste op de schroefjes van het apparaat. Eerst maar naar de winkel dan.
Waarom is dit? Waarom zoveel verschillende schroeven? Hoort dit bij het businessmodel en het vrije marktmechanisme van onze consumptiemaatschappij? Zou het niet veel handiger zijn om een standaard type schroefkop te hebben? Afgezien van de grootte, zouden die toch allemaal gelijk kunnen zijn.
Het principe
Alle schroeven werken op basis van het principe van de schroefdraad, een combinatie van een draaiende (radiale) en een voortgaande (axiale) beweging. Een draaiende beweging wordt omgevormd in een voortgaande beweging. Een schroef is dus eigenlijk ook een omvormer, maar dan van mechanische energie. De spoed van een schroef is de verplaatsing bij een enkele omwenteling. Een soort van versnelling dus. Je hebt luie schroeven (heet dat zo?) waarbij je veel moet draaien voor een kleine verplaatsing. Een bout is een schroef voorzien van een veelkantige kop zodat je deze met een steeksleutel kan draaien.
Je hebt links- en rechtsomdraaiende schroeven. De schroefdraad van de linker trapper van de fiets is linksomdraaiend anders zou deze losdraaien tijdens het fietsen. De meeste schroefdraden zijn echter rechtsomdraaiend. Ook duimschroeven en kurketrekkers maken gebruik van het schroefdraadprincipe. Evenals scheepsschroeven. Bij de kurketrekker is het van belang dat de spiraal open is, anders dan bij de schroef dus. De kurketrekkerregel is een ezelsbruggetje in de theorie van het electro-magnetisme, dat het verband aangeeft tussen de draairichting van de stroomdraad en de richting van het magnetische veld dat door inductie wordt opgewekt in de koolstofkern van de spoel.
Op de Vlaamse website t-Over-leven; over duurzame zelfvoorziening kun je veel informatie vinden over de geschiedenis van de schroefdraad. Houten schroefdraad werd al 2500 jaar voor Christus in Egypte gebruikt voor het persen van wijn en olijven. De Griekse wis- en natuurkundige Archimedes (287-212 v.C.) gebruikte het principe voor het opvijzelen van water. Heron van Alexandrie beschrijft het werktuig in de eerste eeuw na Christus. Romeinen gebruikten de schroef in combinatie met een moer voor sloten van deuren.
Een vijzel is een schroef om water op te vijzelen en wordt nog steeds gebruikt voor irrigatie, bijvoorbeeld als onderdeel van de Tjaskermolen. Het gemaal De Heining ten noorden van het Friese Marrum is een enorme vijzelpomp met twee vijzels. De een pompt het water uit de polder, de ander vijzelt het overtollige water uit de Friese boezem naar de Waddenzee. Het dak van het gemaal is bedekt met zonnepanelen. Zo zorgt de zon ervoor dat de Friezen het droog houden.
Het woord schroef
De Vlaamse site bevat ook informatie over de oorsprong van het woord schroef. In Zuid-Nederland spreekt men van ‘vijs’ als men het over een schroef heeft, wat verwant is aan ons woord vijzel. Het woord schroef komt net als het woord screw en het Franse woord escroue van het Latijn scrofa, wat verwant is met het klassiek Latijnse woord scrõfa voor wijfjesvarken, later ook vagina of gat. Sinds de 18de eeuws spreekt men van moer-schroef of schroefmoer. Voor veel meer over de etymologie van het woord schroef verwijs ik naar de etymologiebank.nl .
Geschiedenis
De eerste schroeven en vijzels werden met de hand van hout gemaakt. Een tijdrovend werk. Iedere schroef was uniek wat betreft vorm. In het begin van de 16de eeuw werden de eerste metalen schroeven geproduceerd. De eerste werden ook met de hand gevijld, waardoor ze erg onregelmatig waren. De eerste schroefsnijmachine werd gemaakt aan het eind van de 16de eeuw in Frankrijk. De massa-productie van de schroef kwam tot stand aan het eind van de 18de eeuw in Engeland en Amerika. Schroeven die van één en dezelfde machine komen lijken als twee druppels water op elkaar. Dat moet ook wel want tegenwoordig worden de meeste schroeven waarschijnlijk door robots gebruikt om onderdelen te bevestigen. En robots kunnen slecht tegen ongelijkheid: ze houden van de eindeloze herhaling van hetzelfde. Vanwege de machinale productie kwamen er wel steeds meer soorten schroeven. Voor verschillende toepassingen. Het lijkt erop dat iedere producent van apparaten zijn eigen type schroef gebruikt. Waarom zou dat zijn? Soms wordt met opzet een niet gangbare schroefkop gebruikt om te voorkomen dat deze wordt losgemaakt.
Natuurlijk zijn er niet-commerciële redenen voor het bestaan van een diversiteit van schroefkoppen. Maar zoveel verschillende als er zijn? Schroefkoppen is een wetenschap op zich geworden en wie meer wil weten over de voor- en nadelen van de verschillende schroefkoppen: deze Engelse site legt het allemaal uit.
Je kunt daar ook de namen vinden van de mensen die bepaalde types schroeven hebben uitgevonden. Naarmate we dichter bij de huidige tijd komen weten we meer over de mensen die bepaalde uitvindingen hebben gedaan. Uitvindingen worden op een gegeven moment gepatenteerd. Mensen gaan een soort van eigendomsrecht claimen vanwege het feit dat ze iets hebben bedacht. Zoals de ier William Painter (1838-1906), de uitvinder van de kroonkurk, die daarvoor in 1889 patent op aan vroeg. Dat is niet altijd zo geweest. Waar komt eigenlijk het idee vandaan dat een individu iets uitvindt? Zoeken is werk; maar vinden, is dat meer dan geluk?
De vraag naar de uitvinder en het principe
Maar wie is de uitvinder van het principe van de schroefdraad? Welbeschouwd berust de werking van de schroefdraad op het principe van de hefboom. De Griekse wis- en natuurkundige Archimedes wordt vaak genoemd als degene die dit principe beschreven heeft. Niet zo gek dus dat deze ook een schroefrad (vijzel) maakte voor het opvijzelen van water. Is het principe van de hefboomwerking uitgevonden of bij toeval ontdekt? Ik vermoed het laatste. Maar je moet wel inzien dat hier iets noodzakelijks aan de orde is; iets dat het toevallige van het moment overstijgt. Dat het een principe is.
Gewone machines
In zijn studie over de geschiedenis van het krachtbegrip en het ontstaan van de moderne mechanica in de 17de en 18de eeuw, gekenmerkt door het uiteenvallen van natuurfilosofie en natuurwetenschap, noemt J.C. Boudri de schroef “een gewone machine”. Heron van Alexandrie beschreef vijf van die eenvoudige machines en hun toepassingen. Het zijn eenvoudige instrumenten om een lading in beweging te brengen. Naast de schroef zijn er: de hefboom, de lier, de katrol en de wig. (zie Boudri, p.87). In de overgang van de Aristotelische klassieke mechanica naar de moderne mechanica is het substantie-begrip geleidelijk vervangen door het structuur-begrip. Structuren, dat is tegenwoordig het onderwerp van de wiskunde. Na de scheiding van metafysica en natuurwetenschap neemt de wiskunde rol van de metafysica over. De natuurwetenschap wordt steeds mathematischer en de toepassing van deze mathematische natuurwetenschap leidt tot steeds uniformere machinaal geproduceerde schroeven en schroefjes. De groeiende diversiteit in types schroeven is het resultaat van de programmeerbare, instelbare machines. De volgende stap in dit proces van mathematisering van de productie is de printer. Met een printer kunnen niet alleen schroeven en bouten maar willekeurig wat voor onderdelen worden gemaakt uit kneedbaar materiaal. Zo wordt de mathematische vorm opgelegd aan de materie.
De materie is opgelost in massapunten en krachten worden niet meer als oorzaken gezien. Het hele idee dat wetenschap naar oorzaken of doelen zoekt is hopeloos ouderwets. De rol van oorzaken is ingenomen door functies die structuren veranderen. De moderne mechanica houdt zich niet meer bezig met de bewegingen van materie onder invloed van krachten, maar met werkingen en dat zijn transformaties van andere werkingen (Boudri, p.265). Met omvormers dus. De schroef, zo’n klassieke machine, een omvormer noemen is dus nogal een anachronisme.
Techniek
In de tijd van Plato werd er geen onderscheid gemaakt tussen wat de mens doet in zijn omgang met de dingen en zijn kennen als op de hoogte zijn van de natuur der dingen. Het klassiek Griekse begrip techne duidt in de terminologie van Heidegger op het ontbergen van het zijn. Het is het scheppen van kunst. De rol van de mens bij het technische werken en kennen was meer passief; het was een duiden van wat hij waarnam en betekenisvol vond. Heel anders dan de rol die we de uitvinder, de wetenschapper, tegenwoordig toedichten. Wat is de rol van de kenner in het kennen van de natuur? Is het principe van de hefboom iets dat de mens ontdekt en dat hij kan claimen als een product van eigen onderzoek? Is het niet een gegeven van de natuur? Net zoals de natuurlijke getallen en de natuurwetten van de natuur zijn. Wat de mens doet is het te beschrijven, er woorden en schema’s voor bedenken die het verbeelden. Cijfers en figuren; arbeid is kracht maal verplaatsing. Hoe makkelijker je aan de schroef draait hoe vaker je moet draaien om hem in het hout te draaien. Net als bij de fiets met versnelling is de hoeveelheid arbeid die je moet verrichten hetzelfde of je nu met een klein of een groot verzet fietst. De hefboom is een instrument van de natuur waarmee je de ene kracht kan omzetten in een andere. De hefboom is een natuurlijke omvormer.
Octrooi
Volgens het octrooi-recht kan octrooi verleend worden op een uitvinding als aan drie voorwaarden is voldaan: a) het moet nieuw zijn, b) er moet arbeid gestoken zijn in de uitvinding en c) het moet nuttig zijn. Dus een heldere ingeving kan niet gepatenteerd worden, ook al is het inzicht nog zo nuttig. Of software, computerprogramma’s patenteerbaar zijn is een omstreden kwestie. Dus er is wel patent mogelijk op de diverse schroefkoppen waarmee de onderdelen van mijn omvormer aan elkaar zitten, maar niet op het MPPT-algoritme dat de optimale verhouding van spanning en stroom berekent bij een gegeven belasting, zodat de opbrengst van mijn zonnepanelen maximaal is. Computerprogramma’s zijn wel auteursrechterlijk beschermd. Wiskundige stellingen zijn echter niet auteursrechterlijk beschermd. Dat zou ook wel te zot zijn. Maar waarom computerprogramma’s dan wel? Ook die een bewijs van een wiskunde stelling leveren?
Tot slot
Persoonlijk ben ik van mening dat niemand het eigendomsrecht kan claimen op welke vondst dan ook. De lichamelijke en geestelijke vermogens die de mens toegang bieden tot de werkelijkheid moet hij maar zo goed mogelijk ontwikkelen. Niet om de natuur, waar hij zelf onderdeel van is, uit te buiten, maar om deze zo goed mogelijk in techniek en kunst tot haar recht te laten komen, te ‘ontbergen’. Bovendien wat is een ontdekking waard als anderen deze niet als waardevol erkennen?
De PV-omvormer doet het overigens weer.
Referenties
J. Christiaan Boudri (1994). Het mechanische van de mechanica – Het krachtbegrip tussen mechanica en metafysica van Newton tot Lagrange. Proefschrift Universiteit Twente. Promotor: Prof. dr. H.F. Cohen.
In de serie Denken in Tijden van Corona gaat het deze keer over de CoronaMelder en de invloed van modellen.
Wat een filosoof doet
Op de deur van de werkkamer van mijn afstudeerbegeleider en docent filosofie hing een plakkaat met daarop in chocoladeletters de tekst
WORLD MODELS IS OUR BUSINESS
Je zou bij een filosoof eerder zoiets verwachten als “Ik denk dus ik ben er niet.”, maar mijn docent vond kennelijk dat hij zijn werk meer recht deed door dit als onderdeel van een business te presenteren. En wel een business die iets met wereldmodellen van doen had. Wat doet een filosoof met wereldmodellen? Maakt hij die? Dat lijkt me meer iets voor de wiskundige of de politicus. De filosoof vraagt zich waarschijnlijk af wat dat zijn en wat je er mee kan doen. Filosofen vragen altijd; meer dan ze antwoorden. Toch duidt de term business op een praktische instelling. De impliciete boodschap is: wereldmodellen zijn belangrijk voor de praktijk. Er is niets praktischer dan een goede theorie over de wereld. Ik geef daar even een voorbeeld van.
Een fietstocht zonder kaart
Stel je bent op een mooie zomerse dag bezig met een fietstochtje langs de rustige, bij vlagen met mestgeuren bedekte, dreven van het Noord-Oost-Twentse landschap. Na een paar uurtjes pedaleren wil je wel weer eens richting vertrekpunt, op huis aan. Je komt op een kruispunt van wegen en je staat daar voor de keuze: rechtdoor, linksaf of rechtsaf. Wat is de weg die ons naar huis brengt? Of eventueel terug, maar dat is wel het laatste wat je doet. Terug ga je uit principe niet. Je hebt geen kaart van het gebied. Je mobieltje met Google maps ligt thuis aan de oplader. Er zit niks anders op dan je verstand te gebruiken. Je herinnert je dat je vlak na het begin van de fietstocht een kanaal bent overgestoken. Je concludeert dat je aan de andere kant ervan moet zijn. Maar waar ligt dat kanaal? Ergens daar achter je ligt het kunstdorp van Twente waar je een half uurtje geleden nog langs kwam. Je hebt een beeld van een kaart in je hoofd en op grond van de tijd en de zon neem je een besluit: we gaan linksaf. De verwachting is dat je dan een keer tegen het kanaal aan moet fietsen en dan moet je weer linksaf, want je herinnert je dat je bij het begin toen je over het kanaal fietste ook links hebt aangehouden. Het hinderlijke is dat geen weg hier recht is. Als deze weg steeds meer naar rechts afbuigt dan…misschien dan toch terug gemoeten? Nee, niet terug. We gaan ervoor. God zegen de greep.
Een kaart van het gebied is een model en het helpt je bij het vinden van de juiste weg. Heel erg praktisch. Zonder model vaart niemand wel. Het is heel erg belangrijk voor je gemoedsrust dat je een model hebt waarin je gelooft. Want stel dat je voortdurend twijfelt of je niet toch de andere kant op had gemoeten en dus steeds verder van huis raakt. En het gaat nog regenen ook! Dat fietst niet prettig.
Modellen zijn overal
Je beseft het niet, maar wat je doet is gebaseerd op modellen, een theorie over de werkelijkheid. Die werkelijkheid wordt naarmate je ouder wordt steeds complexer. Dat leidt ertoe dat je onzekerder wordt; je vertrouwen in je wereldmodel wordt minder. Je vaart dan maar gewoon blind op je gevoel en je ziet wel waar het schip strand. Meestal doet het dat niet, maar steeds vaker fiets je, bij wijze van streken, wel hele einden om. Het voordeel van je mentale toestand is dat je dat toch niet merkt. Maar, anderen wijzen je er soms op dat je het niet meer helder ziet en dat bevestigt dan je vage gevoel langzaam het contact met de wereld om je heen te verliezen. Dat hoort bij de leeftijd. Daar heb je weliswaar recht op, maar leuk is anders.
Ons model van de werkelijkheid wordt heel erg sterk bepaald door de taal. Luidt de Sapir-Whorf hypothese. Het omgekeerde is ook waar. Onze taal is als het ware de bril waardoor ons geestesoog de werkelijkheid modelleert. Wanneer je anderen niet meer begrijpt dan komt dat vaak omdat ze een ander model hebben en daardoor een andere taal spreken. Om elkaar te kunnen begrijpen moet je ongeveer dezelfde taal spreken. Heel veel oude mensen snappen de technische dingen en de overheid niet meer omdat die in een andere wereld leven. Een voorbeeld.
De meest mensen hebben wel een beeld van hoe een telefoon werkt. Dat beeld moet je regelmatig aanpassen aan de vorderingen van de techniek. Vroeger was het zo dat als ik mijn vriendinnetje belde, om zogenaamd te vragen wat het huiswerk voor wiskunde ook al weer was, dan wist ik, als ze de telefoon opnam, dat ze op de derde tree van de trap in de gang zat. De draad was niet langer. De vraag “waar ben je?”, die vraag sloeg gewoon nergens op. Tegenwoordig is dat anders. Sinds de mobiele telefoon weet je niet waar iemand is. Sommige mensen gaan uit van een beeld dat de ander zou hebben. Wanneer Hugo Brandt Corstius door iemand gebeld werd door iemand die vroeg “Met wie spreek ik?” dan antwoordde hij “U belt mij toch? Wie denkt u dan dat u belt?” Wanneer ik een nummer bel en een stem mij iets vraagt dan denk ik iemand aan de telefoon te hebben. Blijkt meestal niet zo te zijn. Verouderd model. Wetenschappers maken modellen die ze testen. Ze weten dat hun model fout kan zijn. Ze passen hun modellen aan als ze nieuwe gegevens hebben. Ze denken dat de werkelijkheid zo steeds dichter benaderd wordt door hun modellen. Ook een model. Vooral mensen die een tik van de wiskundige molen hebben gehad en iets over limieten hebben geleerd denken in dit model.
Het virusverspreidingsmodel
Een ander voorbeeld is het COVID-19-virusverspreidingsmodel. Dat model moet de politiek sturen in het bestrijdingsbeleid, de coronamaatregelen. Hoe werkt zo’n virus en wie verspreidt het? Op grond van allerlei gegevens hebben wetenschappers gevonden dat in bijna 50 % van de gevallen het virus wordt doorgegeven door mensen die zelf nog geen symptomen hebben. Die weten dus niet dat ze het virus bij zich hebben. Dat is lastig. Want stel dat u na besmetting meteen ziek werd, dan kun je gelijk jezelf isoleren van de anderen. Tenminste als je het goed met die anderen kunt vinden. Nu kan dat niet, want je weet immers niet of je besmet bent en of je het virus kan doorgeven aan anderen.
Vanwege dit model van hoe verspreiding van het virus werkt heeft men bedacht dat we zo snel mogelijk al die mensen moeten opsporen en waarschuwen die in contact zijn geweest met iemand waarvan we weten dat die het virus heeft. Hoe sneller hoe beter. Die contacten moeten allemaal preventief in quarantaine. Dus voor het indammen van het virus, dat via contact tussen mensen zich verspreidt, moeten we snel contacten traceren en die moeten zich laten testen en zich isoleren totdat zeker is dat ze het virus niet kunnen verspreiden. Je snapt wel dat dit alleen acceptabel is als het effect heeft. Het is duidelijk dat iedereen mee moet doen voor een maximaal effect. Wetenschappers hebben op grond van een model uitgerekend hoeveel procent van een bevolking mee moet doen met dit preventieve contact-traceer-isoleer-project om effect te hebben op de verspreiding (zie figuur).
Wie besmette wie?
Het belang van modellen in onze wetenschap gaat verder. Neem de simpele vraag wanneer wordt je ziek van het virus? Het zou mooi zijn als iedereen die het virus kan verspreiden en bij zich heeft ook zelf ziek werd. Zo ziek dat hij het zelf weet of dat anderen het kunnen zien. Bijvoorbeeld dat een symptoom is dat je een grote rood-witte stip op je voorhoofd hebt. Het is echter helaas zo dat contact met het virus je helemaal niet ziek hoeft te maken. Of je een infectie krijgt hangt namelijk niet van het virus alleen af, maar ook van de ontvanger ervan, je lichaam. Hoe precies, dat weet ik niet. Wat ik wel denk te weten is dat het oorzaak-gevolg-denkmodel dat veel mensen hanteren niet klopt. Hoezo niet? Een voorbeeld.
Er komt een steen tegen het raam en het glas breekt. We zeggen dan: de steen is oorzaak van het breken van het glas. Er zijn veel mensen die bij oorzaak aan een object, een ding of aktie denken: de steen of het gooien van de steen is de oorzaak. Het gevolg is dan wat door die aktie of door dat ding werd teweeg gebracht. De oorzaak moet dan ook altijd voorafgaan aan het effect. Een grafisch model stelt oorzaak en gevolg voor door twee bolletjes en daartussen een pijl van oorzaak naar gevolg. Maar oorzaak is alleen oorzaak van een gevolg als het feitelijk zo is dat de steen die gegooid werd en tegen het raam kwam het glas ook werkelijk brak. Het is niet zo dat iedere steen die tegen een ruit gegooid wordt als effect heeft en dus oorzaak is van het breken van het ruit. Een ruit kan wel onbreekbaar zijn. De steen kan wel niet hard genoeg zijn geworpen. Een oorzaak is geen object, geen steen, geen virus.
Zo is het ook met het veroorzaken van de virusinfectie door contact met het virus. Het is niet het contact met het virus dat oorzaak is van het ziek worden van de ontvanger. Dat hangt namelijk van de gevoeligheid van de ontvanger af. Daarom zoeken we naar betere modellen net zolang tot we snappen hoe het precies werkt. Het ideaal dat we een compleet model kunnen maken is slechts ideaal. Een slecht model is soms slechter dan geen model.
We weten dat het een tijdje duurt voordat iemand die besmet is met het virus ook symptomen krijgt en kan weten of hij het heeft. De tijd die daartussen ligt is niet voor iedereen hetzelfde. Als A en B met elkaar in contact zijn geweest en A wordt na een tijdje ziek en test positief dan is het niet zeker of hij B heeft aangetast, die later blijkt ook positief te zijn, of dat B juist A heeft aangetast. Dat kun je niet weten. We trekken op grond van de volgorde van de metingen een conclusie over de volgorde van de gebeurtenissen in de werkelijkheid die we meten. Die twee volgorde hoeven niet gelijk te zijn. Bij snelle communicatie weet je soms niet wat nou op wat reageert. Bij interactie is er sprake van wederzijdse beinvloeding.
Is het van belang te weten wie wie heeft aangestoken? Misschien klopt ons verspreidingsmodel wel helemaal niet.
Het is goed om te weten dat de door RIVM gebruikte COVID-19 PCR test meet of er SARS-COV-2 virus materiaal aanwezig is. Een positieve uitslag alleen zegt niet of je (nog) besmet bent of (nog) besmettelijk bent voor anderen. “Want een ‘dood’ virus geeft geen symptomen, maar kan wel leiden tot een positieve PCR”, zegt professor Diederik Gommerts van het Erasmus MC. Het zou daarom alleen maar zin hebben te testen als er andere symptomen van de COVID-19 ziekte zijn. Een negatieve uitslag geeft evenmin een garantie dat je niet besmet bent met het virus. Hoe groot die kans is weet ik niet. En ook niet wie er voor de eventuele kosten opdraait bij foute testuitslagen. Voor een verhelderend interview zie deze youtube film van Cafe Weltschmerz.
De CoronaMelder
Wie een instrument maakt moet rekening houden met de gebruiker. De gebruiker heeft namelijk voordat deze het beseft al een model in zijn hoofd van hoe het ding zou werken. Bij een ontwerp moet je dus weten hoe dat model eruit gaat zien. Je kunt dat als ontwerper beinvloeden door de manier waarop je het ding presenteert.
Het specialisme dat zich daarmee bezig houdt heet mens-machine-interactie of user-interface-design. Ze hebben het daarin over de gebruikersmetafoor, het model dat de gebruiker heeft op basis waarvan deze met het ding omgaat. Net als in het voorbeeld van de telefoon hierboven.
Het woord CoronaMelder is net zo dubbelzinnig als de titel van mijn proefschrift Parsing Attribute Grammars of als de titel Moralizing Technology, een boek over de moraliteit van techniek van de techniekfilosoof Peter-Paul Verbeek. Vaak kiest men met opzet zo’n dubbelzinnige titel. Het wekt vragen op.
CoronaMelder. Maar wie meldt wie eigenlijk? We zagen al dat het coronavirus zich niet direct meldt maar een tijdje onder de hoed blijft en dat de app daarom iets kan betekenen. Omdat het niet vanzelfsprekend is wie aan wie en wanneer iets moet melden, hebben de makers daar wat tekst aan besteed. Daarin wordt het uitgelegd. Is de bedoeling.
De naieve gebruiker van de Android versie wordt echter met een kluitje in het riet gestuurd. Hij heeft de OS versie nodig voor uitleg. Zie figuur.
Het is vreemd dat de OS versie een andere tekst heeft dan de Android versie. Natuurlijk leest niemand deze tekst. Je weet toch wel hoe het werkt. Maar als je dan een tekst meent te moeten schrijven, doe het dan ook goed. Want voor dat je het weet leest iemand het en krijgt hij of zij een verkeerd beeld van de ontwerper.
Naschrift (26-08-2020)
In de Volkskrant van 25 augustus schrijft Toine Heijmans over zijn bezoek aan Wanneperveen een dorp in de kop van Overijssel waar een uitbraak van het coronavirus is. Zo’n vijftien dorpelingen raakten besmet. Ik citeer:
“De coronamelder brandt in mijn broekzak: zodra ik een geïnfecteerde tegenkom, volgt bericht. Zal het een discreet gefluister zijn of een beierende noodklok? Volgens de gebruiksaanwijzing volgt een waarschuwing wanneer mijn telefoon een kwartier of langer ‘in de buurt’ van een besmette is – maar wat is ‘in de buurt’ en hoe lang duurt een kwartier? Dus hou ik Theo en Claudia aan de praat en vraag me af of de wettelijke afstand die we houden de werking van het apparaat frustreert. “
Hieruit maken we op dat Heijmans denkt dat je de CoronaMelder kan gebruiken om mensen die positief getest zijn op te sporen. Als je een tijdje bij een besmet persoon die de app ook heeft in de buurt bent gaat je app rinkelen. Niet zo’n gekke gedachte. Het is technisch gezien natuurlijk mogelijk. Zodra je in de buurt komt van een werkende CornaMelder app op een mobieltje en die heeft geregistreerd dat de eigenaar besmet is, dan geeft deze direct een signaal aan de mobieltjes in de buurt mits deze voldoende lang (een kwartiertje) in de buurt zijn. Maar werkt de CoronaMelder zo? Wanneer ik de gebruiksaanwijzing nog eens nalees dan lees ik er uit dat de mobiel van Heijmans een code opslaat van andere mobieltjes die voldoende lang in de buurt waren en dat pas na een aktie van de centrale server van de GGD er een melding op zijn app komt wanneer later een opgeslagen code van iemand blijkt te zijn die positief getest is. Deze procedure waarborgt de privacy van de gebruiker in die zin dat je niet kan weten wie degene was die besmette persoon was. De functionaliteit die Heijmans de CoronaMelder toeschrijft (op basis van een foutief model van het systeem waar de app onderdeel van is) overtreedt de met zorg door de ontwikkelaars gehanteerde privacyregels.
Het is bedenkelijk dat een journalist in een stukje in een van de grotere landelijke dagbladen een foutief beeld schetst van de CoronaMelder. Lezers die denken dat het ding zo werkt zouden ten onrechte kunnen afzien van het gebruik ervan. Anderzijds toont dit stukje maar weer eens het belang aan van de wetenschap die zich bezig houdt met hoe mensen met techniek omgaan en hoe gebruikersmodellen tot stand komen. Het blijkt telkens maar weer dat de gebruiker vaak het vergeten onderdeel is van de techniek. Terwijl deze bepaalt of en hoe de techniek uiteindelijk in de praktijk werkt.
Note:
Automatische contact-tracing met mobiele telefoons is al zo oud als de mobiele telefoon. Bij MIT gebruikte de groep van Pentland deze technologie om onderzoek te doen naar sociale interakties. Alex (Sandy) Pentland (1951) is informaticus en medeoprichter van het beroemde MIT. Hij heeft samen met zijn collega’s veel onderzoek gedaan naar eerlijke niet-verbale signalen die mensen tijdens een ontmoeting of in de openbare ruimte uitzenden. (Zie mijn stukje over Eerlijke Signalen). Bij dat onderzoek werden deelnemers voorzien van smartphones met sensoren die via Bluetooth informatie met elkaar uitwisselden. Hij wilde bijvoorbeeld weten of sociale netwerk structuren en frequenties van interakties op 2 meter afstand verschilden van die van interakties op 10 meter (het maximale bereik van zenders). Zie bijvoorbeeld Stopczynski, A. et al. (2014).
De technologie wordt sindsdien gebruikt en onderzocht als middel bij virusinfectie-bestrijding. Het artikel van Isobel Braithwaite (2020) bevat een review van een groot aantal artikelen over automatische contact tracing software waarvan een selectie van 15 besproken wordt. Een conclusie is dat er nog veel onderzoek nodig is naar de effectiviteit van het gebruik van deze applicaties.
Een groep uit Oxford (UK) heeft berekend hoe het effect in termen van het reproductie-getal R afhangt van het aantal gebruikers van een contact-trace app zoals de CoronaMelder. Hun publicatie (Luca Ferretti et al. 2020) heeft tot nogal wat misverstanden geleid.
“There’s been a lot of misreporting around efficacy and uptake … suggesting that the app only works at 60%—which is not the case,” says Andrea Stewart, a spokeswoman for the Oxford team. In fact, she says, “it starts to have a protective effect” at “much lower levels.” (MIT Tech Review by Patrick Howell O’Neill)
Die 60 % betreft het percentage mensen in een populatie dat een smartphone heeft, de app download en installeert en deze daadwerkelijk gebruikt. De bewering in het Oxford artikel is dat ook bij lagere percentages de app effect heeft op de distributie van het virus als er ook andere maatregelen tegen het virus worden getroffen, waaronder handmatige contact-tracing, het in acht nemen van sociale afstand. Dit is dus allemaal nog slechts theorie, berekeningen op basis van wiskundige modellen die niet getoetst zijn aan de praktijk. Het is uit allerlei onderzoek met het gebruik van mobiele coaching apps bekend dat de gebruiker de zwakste schakel is in het systeem. Zie voor ervaringen van de auteur met een mobiele app voor diabetes patienten (Klaassen et al. 2018).
Bronnen en referenties
Isobel Braithwaite, Thomas Callender, Miriam Bullock, Robert W Aldridge (2020) Automated and partly automated contact tracing: a systematic review to inform the control of COVID-19. Published online August 19, 2020 https://doi.org/10.1016/S2589-7500(20)30184-9
Klaassen, Randy, Kim C. M. Bul, Rieks op den Akker, Gert Jan van der Burg, Pamela M. Kato and Pierpaolo Di Bitonto (2018). Design and Evaluation of a Pervasive Coaching and Gamification Platform for Young Diabetes Patients. Sensors 2018, 18, 402; doi:10.3390/s18020402
Luca Ferretti,Chris Wymant, Michelle Kendall, Lele Zhao, Anel Nurtay, Lucie Abeler-Dörner, Michael Parker, David Bonsall, Christophe Fraser (2020). Quantifying SARS-CoV-2 transmission suggests epidemic control with digital contact tracing, Science 08 May 2020: Vol. 368, Issue 6491. Follow link to article and presentations.
MIT Technology Review by Patrick Howell O’Neill (2020). No, coronavirus apps don’t need 60% adoption to be effective: digital contact tracing may work at much lower levels of usage than most people think, thanks to a misunderstanding of the research. MIT, June 5, 2020.
MIT Technology Review by Patrick Howell O’Neill, Tate Ryan-Mosley, Bobbie Johnson (2020). A flood of coronavirus apps are tracking us. Now it’s time to keep track of them. MIT, May 7, 2020
Stopczynski, A. et al. (2014) Measuring large-scale social networks with high resolution. PLOS One 9, e95978 (2014).
In de serie Denken in Tijden van Corona gaat het deze keer over de ontevreden mens en de aarde als rampgebied.
De explosie
Een enorme explosie in de haven van Beiroet heeft de stad voor een groot deel veranderd in een puinhoop. Het dodental telt twee dagen na de ramp van 4 augustus 2020, midden in de corona crises, 135 mannen, vrouwen en kinderen. Er zijn duizenden gewonden. Geen huis, geen gebouw in het centrum van de stad is onbeschadigd. De ziekenhuizen die nog overeind staan zijn overvol. Het is een ramp van ongekende omvang in een land dat al zo zeer getroffen wordt door oorlogen en door de corona-epidemie, een land in een gebied, het Midden Oosten, dat het afvoerputje, de vuilnisbelt, is van de wereld-economie; buurland van het Beloofde Land waarmee het in onmin leeft wat zich regelmatig uit in bombardementen.
De directe fysieke oorzaak van deze ramp blijkt al snel: het in brand raken van 2700 ton ammoniumnitraat, grondstof voor onder andere kunstmest, ook bruikbaar voor het maken van bommen voor terroristische aanslagen. Dit spul lag daar al 6 jaar opgeslagen in een loods in de haven, naar verluid naast een opslagplaats voor vuurwerk.
Maar waarom lag dat spul daar? Zo dicht bij het centrum van deze miljoenenstad, het vroegere Parijs van het Oosten dat na een bloedige allesverwoestende burgeroorlog weer uit de as aan het herrijzen was. Hoe heeft dit kunnen gebeuren? En wie is daar verantwoordelijk voor? Het zijn de gebruikelijke vragen na dit soort rampen. En zoals zo vaak wijst ook nu de beschuldigende vinger al snel naar “de politiek”. Who or whatever that may be.
“Het blijft speculeren wat er precies is gebeurd, maar het is hoe dan ook de schuld van onze politici. Ze wisten dat er zwaar explosief materiaal in de haven lag opgeslagen, maar deden niets om de burgers te beschermen.” tekent NOS buitenland redacteur Lennard Swolfs op uit de mond van een Libanese inwoonster van Beiroet.
De beelden van de explosie en de verwoesting doen ons denken aan de vuurwerkramp van Enschede, mijn stad, nu zo’n twintig jaar geleden. De Beiroet ramp is een schaal groter dan de Enschede ramp waar 23 doden en 900 gewonden vielen, maar daar gaat het niet om. Ook toen werd de beschuldigende vinger uitgestoken naar de politiek. Ook toen bleken er na de ramp mensen geweest te zijn die wisten van de opslag van explosief materiaal. Afteraf kiek oe de koe in de kont, zeggen ze wel. Ook toen in Enschede net als nu in Beiroet komen er verhalen van mensen die de politici, het stadsbestuur, al waarschuwden voor het explosieve materiaal dat in hun stad was opgeslagen. En ook nu weer werd er niets aan gedaan. Inmiddels heeft de politiek het havenpersoneel dat verantwoordelijk is voor de opslag en bewaking van goederen op non-actief gesteld. Er moeten toch mensen verantwoordelijk zijn voor rampen als dit. Het is toch geen natuurramp of toeval (het afvoerputje van onze naar verklaringen zoekende wetenschap). Of de straf van een boze God die het persoonlijk op ons zou hebben gemunt! Want wat hebben we misdaan dat de toorn van God zou verklaren?
De schuldvraag
Van een natuurramp, zoals een vulkanische uitbarsting of een orkaan kun je nog zeggen dat de oorzaak buiten de mens ligt. Hoewel je ook daarbij je af kunt vragen of de gevolgen van de ramp niet deels te voorkomen waren geweest wanneer de mens, “de politiek verantwoordelijken”, eerder maatregelen had genomen. Maar de ramp in Beiroet, de ramp in Enschede, de rampen ten gevolge van het lekken van nucleair materiaal uit kerncentrales, zoals Tjernobyl (1968) en Fukushima (2011), zijn rampen die het gevolg zijn van de menselijke natuur, onze tweede natuur. Ik reken ook de Nederlandse luchtaanval op de Iraakse stad Hawija in juni 2015, waarbij zeker zeventig burgerslachtoffers vielen tot de tweede natuur-rampen. Moeten we deze rampen accepteren als noodzakelijke bedrijfsongevallen, “collateral damage”, (onvoorziene) neven-effecten van het gebruik van een steeds autonomer werkende technologie in combinatie met een de natuur uitbatende wereldeconomie?
Deze tweede natuur is de in zekere zin door de mens gemaakte natuur, onze globale wereld-wijde politiek-economische werkelijkheid. Ik zeg “in zekere zin” door de mens gemaakt omdat de mens deze niet volgens een weldoordacht plan gemaakt heeft. Wij beseffen enerzijds dat deze tweede natuur onze natuur is, een natuur die door ons toedoen tot stand is gekomen, (de objectieve geest, waarin de intelligente naar zichzelf strevende mens zich tot uitdrukking brengt om in Hegels termen te spreken ($) ) maar we weten anderzijds niet hoe we met de gevolgen om moeten gaan. Wie heeft er controle over? Wie heeft dit zo gewild? Hoe ziet die werkelijkheid eruit waarin we als radertjes in onze zelfgemaakte machines machteloos staan tegenover de natuurrampen die deze dolgedraaide wereld- economie te weeg brengt?
De onverantwoordelijke technologie
Wie kijkt achter zich in de toiletpot als hij zijn behoefte heeft gedaan en vraagt zich af waar het spul dat hij met een druk op een knop wegspoelt uiteindelijk terechtkomt? Wie vraagt zich af waar de energie vandaan komt die in de vorm van electriciteit uit het “stopcontact” in de muur komt? Wie vraagt zich af waar de in de supermarkt of online shop gekochte kant-en-klaarmaaltijd of zijn online gekochte nieuwe shirt of broek vandaan komt? Wie vraagt zich af hoe, door wie, waar en onder welke omstandigheden deze producten gemaakt zijn? Wie realiseert zich dat je in het rijke westen een huishoudrobot voor nog geen 100 euro kunt kopen (een huishoudster is veel te duur geworden en slavernij is “iets uit een ver verleden” ) omdat deze consumptiegoederen gemaakt zijn in lagelonenlanden in werkomstandigheden waar de honden hier geen brood van lusten?
Alleen dan vragen we ons dat af wanneer de zaak niet meer werkt. Wanneer de afvoer van ons afval of de toevoer van goederen verstopt raakt; wanneer we via de media geconfronteerd worden met de ellendige omstandigheden in de afvoerputjes van onze welvaart, met de plastic soep die het zeeleven en ons leven bedreigt, of met de gevolgen van de klimaatverandering die in de vorm van overstromingen of bosbranden ons huis en onze have bedreigen. Alleen dan staan we er soms heel even bij stil. En gaan over tot de orde van de dag.
Moeten we dat ons dan allemaal afvragen? Is het niet juist één van de verworvenheden van onze cultuur, van ons harde werken, van onze intelligentie dat we ons daarover niet meer druk hoeven te maken? Dat we de zorg voor deze zaken netjes verdeeld hebben zodat ieder zijn eigen ding kan doen geholpen door steeds autonomer wordende machines. De vraag is of deze machines die samen de machinerie van de tweede natuur vormen en waar we zelf een onderdeel van zijn nog wel de goede kant op werken. Hoe heeft het zo ver kunnen komen en wat was eigenlijk de bedoeling? Zit er enige logica enige begrip in deze geschiedenis?
“De smart is het oog van de geest”.
Met deze woorden begon Jan Hollak zijn beroemde rede “Van Causa Sui tot Automatie” uitgesproken bij zijn aanstelling als hoogleraar in de geschiedenis van de westerse filosofie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. “Dit gezegde geldt niet alleen voor onze persoonlijke levenservaring.” Het geldt ook voor de ervaring die we als samenleving opdoen. Het is de ervaring van twee wereldoorlogen die de schijnbare macht van de westerse wereld braken waarnaar Hollak in 1965 in zijn rede onder andere verwijst. “Aanschouwing van de mens en het menselijke is altijd slechts als andere, ‘met andere ogen’, mogelijk”, haalt Hollak een woord van H. Plessner aan. De cultureel-antropoloog en filosoof Hollak zag het als zijn taak, de taak van de filosofie, het huidige zelfbegrip van de menselijke geest tot uitdrukking te brengen. De moderne westerse geschiedenis is de geschiedenis van het kapitalisme. Het is de geschiedenis van een rationele, wetenschappelijke levensvoering.
“We zouden ons kunnen afvragen of dat wat we in de ontwikkeling van de west-europese civilisatie kapitalisme noemen niet meer met techniek te maken heeft dan met economie. ‘Techniek’, ‘primaat van het nuttige’, ‘op een mathematische manier naar de werkelijkheid kijken’, dat is a.h.w. een karaktertrek van onze civilisatie. Wat Marx kapitalisme noemt wordt door hem, vooral in zijn latere werk, voornamelijk vanuit het economische bekeken en begrepen. Terwijl misschien juist kapitalisme genoemd moet worden dat de techniek bepalend gaat worden voor het economische en niet meer het economische bepalend is voor de technische ontwikkeling.”
schreef mijn docent Louk Fleischhacker die bij Hollak promoveerde, in een collegedictaat (Fleischhacker, 1976, p.59).
“Hollak brengt de verschillende reflectievormen van de technische idee (werktuig, machine, automatie) in verband met zich ontplooiende samenlevingsvormen, die weer in relatie staan met de zelfbewustwording van de menselijke geest.” (p.535 van Beeld en Evenbeeld, Brekelmans en Bink, 2013). Voor Hollak staat de causa sui idee (zijn eigen oorzaak zijn) centraal in het leven van de moderne mens, die in zijn eindige leven zichzelf moet verwerkelijken in een eindeloos lijkend proces.
In Hegel, Marx en de Cybernetica (1963) presenteerde Hollak zijn visie dat de zelfstandigheid die Hegel en Marx aan het subject toekennen uiteindelijk niet uitkomt boven de zelfstandigheid die in de zelfreflexieve vorm van de cybernetische techniek, de programmeerbare machine, tot uitdrukking komt. De denkwijze van het moderne subject is mathematisch en de objectivatie van deze denkwijze in de vorm van de automatie is een uitwendige: in de vorm van een natuurnoodzakelijke werking, die door het subject geinterpreteerd wordt als de realisatie van zijn eigen ontwerp.
“Dass diese Machine keinen bloss materiellen Mechanismus darstellt, scheint mir das Novum zu sein in der moderne Geschichte weltrationalisierender Praxis.” en
“Dem Mechanismus ist die Gedankensprache immanent. Darin sehe ich den bedeutsamen Aspekt, den das Phänomen der Automation bietet. An diesen Aspeckt möchte ich die Frage nach dem Wesen menschlicher Freiheit anknupfen.”
schreef Arnold Metzger bij de aanvang van de automatiseringsgolf. (Automation und Autonomie, p. 9-10).
Wie met de kennis van nu Hollaks rede (her)leest herkent in zijn woorden de huidige mens. De mens die voortdurend op zoek is naar zichzelf, wiens leven een door “hemzelf” ontworpen project is; beinvloed door massa-media, peergroep en rolmodellen. De moderne naar autonomie strevende mens is de mens die zichzelf projecteert in kunstmatige projecten als mogelijke manieren om zich te realiseren. Altijd “onder weg naar morgen” (titel van een populaire tv-soap waarin de tv-kijkende burger een spiegel wordt voorgehouden; zie: Coolen, 1997).
De arbeid van de mens is abstracte arbeid, onpersoonlijke arbeid geworden; de werkende mens is een functie in een complexe organisatie waarin niemand zich persoonlijk meer verantwoordelijk kan voelen voor de producten, de processen waaraan hij slechts marginaal en zoals hem is opgedragen door het systeem bijdraagt. (Zie mijn blog over Technologitis, de geestesziekte waaraan o.a. de Belastingdienst lijdt. Zie ook het Naschrift over “het probleem van de vele handen”.) De huidige mens is de rationele mens die gelooft in de onpersoonlijke, want objectieve, kennis verkregen door toepassing van mathematische methodes en modellen op gegevens, op de objectieve feiten. De huidige mens is de mens die traditie en cultureel erfgoed van zich afwerpt en de blik op zijn door zichzelf geprojecteerde toekomstbeeld richt. Hij moet vooruit zijn toekomstbeeld achterna. Het is de mens die de traditionele persoonlijke God heeft afgezworen en die zichzelf als God in de plaats heeft gesteld: een God die causa sui is, de rationele God van Descartes, Spinoza, Leibniz: een zijn dat zijn eigen oorzaak is in een eindeloos proces van zelfverwerkelijking (zie ook: Brekelmans en Bink, 2013).
De wereld waarin hij leeft heeft geen andere status dan die van andere mogelijke werelden, de feiten zijn slechts feiten, toevalligheden. Uitspraken zijn hypothetisch en onpersoonlijk anoniem, ze kunnen net zo goed waar als onwaar zijn (men spreekt in navolging van Frege, Russell en Wittgenstein van waarheidswaarden als objecten waarop oordelen worden afgebeeld), want wie kent de spreker? De spreker is steeds vaker een machine geworden, een technologische onpersoonlijke agent. De Kantiaanse persoon, het verantwoordelijke individu, lijkt uit de tijd. Woorden en zinnen zijn instrumenten geworden. Politici leren van hun spindoctors en communicatiecoaches hoe zich te presenteren; “how to do things with words”.
Morele technologie
Ethische technologen proberen de technologie, de technische producten, tot morele agenten te maken. Ze proberen argumenten aan te dragen “to support the attribution of an intrinsic moral value to information objects” (Luciano Floridi, 2002). Waarom is dat nodig? Omdat deze onpersoonlijke kunstmatige agenten uit zich zelf geen moraal hebben. Omdat ze zelf niets zijn dan abstracte fysische processen. Daarom moet de moraal er van buiten af aan worden toegekend en opgelegd. In de vorm van wetten en regels. Maar wat leert ons de werkelijkheid? Dat je nog zoveel regels en wetten kunt maken als je wil, met als doel het gedrag van anderen of jezelf in goede banen te leiden, de regels werken niet uit zichzelf. Mach ein Plan und noch ein Plan und gehen tun sie beide nicht, dichtte Bertold Brecht. Je hebt een mens nodig die snapt waar het om gaat. Die inziet dat we niet bij de verstandige feiten alleen leven, en dat je je voortdurend moet afvragen: waar zijn wij mee bezig? Het aanwijzen van verantwoordelijke individuen alleen helpt ons niet uit de problemen waarvoor onze levenswijze ons plaatst. Daarvoor moeten we bij ons zelf te rade gaan. Voordat de tweede natuur de eerste, inclusief de mens, vernietigt. Voordat de hele boel explodeert.
Wat is de impliciete moraal van de amorele onverantwoordelijke onpersoonlijke technologie waarin de mens steeds meer zijn ideale zelfbeeld van een autonome rationele geest tot uitdrukking probeert te brengen, uiteindelijk in de vorm van “sociale” robots en zelflerende autonome intelligente systemen? Het klinkt paradoxaal om de morele waarde van iets amoreels te zoeken. Maar schuilt er geen morele waarde in een cultuur die de hoogste waarde hecht aan onpersoonlijke wetenschap (aan objectieve informatie en objectieve feiten) en onpersoonlijke technologie?
In The moral roots of conceptual confusion in Artificial Intelligence research bespreekt Niklas Toivakainen (2015) de “pervasive moral dimension in AI research”. Hij bedoelt niet dat hij de technologie vanuit een moreel perspectief wil bekijken, alsof er andere perspectieven zouden zijn die niet ook moreel zijn. Wat hij niet doet is als een soort ethische commissie iets moreels zeggen over AI onderzoek en AI projecten. Het gaat hem om een radicalisering van de relatie tussen moraliteit en technologie. “My main claim in this paper will be that the project of AI — as the project of any human endeavor — is itself inextricably a moral matter.” AI als de moderne huidige vorm van de techniek is als uitwendige objectivatie van het zelfbegrip van de autonome mens zelf een moreel project.
Net als Hollak zoekt Toivakainen het begrip van de technologie bij de historische wortels, in de ideeen van de denkers uit de begintijd van de moderne wetenschap, met als ideaal de mathematische natuurwetenschap: Bacon, Descartes. De idee dat ieder individu door maar rationeel methodisch na te denken de waarheid kan vinden. Francis Bacon staat aan de basis van de nieuwe wetenschap. Volgens de historicus Wootton (2016) is Bacon de ontdekker van de wetenschappelijke ontdekking en van de progressie die de mensheid daardoor kan maken. Kennis is macht, “knowledge itself is power”. This same idea can also be found at the heart of the scientific self-understanding of the father of modern philosophy and modern dualism (which also sets the basis for much of the philosophy and theory of AI), namely in Descartes articulations.
Descartes meende het zo goed. In zijn Vertoog over de Methode schrijft hij waarom hij vond dat hij de resultaten van zijn denkarbeid moest delen met anderen.
“Zodra ik enige algemene begrippen van de natuurkunde verworven had en ik bij de toetsing daarvan aan verschillende bijzondere problemen merkte waartoe zij kunnen leiden en hoezeer ze verschillen van de beginselen die men totdusver heeft aangewend, meende ik ze niet verborgen te mogen houden zonder grotelijks te zondigen tegen de wet die ons verplicht om zoveel in ons is het algemeen welzijn van alle mensen te bevorderen. Ze deden me namelijk inzien dat het mogelijk is tot inzichten te komen die zeer nuttig zijn voor het leven en dat men in de plaats van die beschouwelijke wijsbegeerte welke in de scholen onderwezen wordt een practische kan vinden, waardoor wij, de kracht en de werkingen van het vuur, het water, de sterren, de hemelen en de andere lichamen die ons omgeven, even nauwkeurig als de verschillende beroepen onzer ambachtslieden kennende, ze op dezelfde wijze zouden kunnen aanwenden tot alle gebruik waartoe ze geschikt zijn en ons als tot heren en meesters der natuur maken.” (..) “in de eerste plaats voor het ook voor het behoud van de gezondheid, welke zonder twijfel het eerste goed en de grondslag van alle goederen van dit leven is (Descartes, 1937, p.159).
Het gevolg van deze visie is wat impliciet erin is: de opheffing van het verschil tussen de natuur en de tweede natuur, de door de mens gemaakte natuur. De natuur, al wat gegeven is, is door de mens gemaakte natuur. Er is dus niets meer zonder meer gegeven. We moeten alles, inclusief ons zelf, maken. We zien het bij Marx in Het Kapitaal: de natuur heeft geen eigen waarde, de waarde is door arbeid toegevoegde waarde, ze wordt bepaald door het economisch verkeer, door de behoefte.
Voor Toivakainen is het consumentisme een voorwaarde voor een door technologie gedreven kapitalistische economie. Misschien is het wel meer dan een voorwaarde en is de onverzadigbare begeerte wel een onderdeel van het karakter van de moderne mens die voortdurend op jacht is naar zichzelf en daarbij zich verliest in allerlei uitwendige buitenissigheden.
We zoeken onze identiteit in de merken van de consumptiegoederen waarmee we ons presenteren en onderscheiden. Daarbij worden we geholpen door Google en de commercie die onze persoonlijke data trekt uit ons internetgedrag en ons een profiel schetst van ons zelf: dit zijn uw behoeftes, dit is zo u de wereld wilt zien, dit is uw kennisbubbel, zo willen wij dat je bent want zo ben jezelf. Google kent je beter dan je jezelf kent. De moderne mens is niet tevreden met zijn bestaan. Zijn behoeftes zijn onverzadigbaar en de bevrediging wordt gezocht in een ander leven aan de andere kant van zijn eigen leven, in wat zijn leven niet is. Alleen daar komt hij tot leven. Zolang als het duurt. Begeerte is volgens de Amerikaanse psychiater M. Guy Thompso “the search for a symbolic repetition of a satisfaction whose completion has become impossible“. Doe normaal”, riep de liberale Minister President Rutte een keer uit in een debat in de Tweede Kamer. Normaal is zoals de behoeftige burger is. “This normal man“, het individu dat in conflict leeft met zichzelf of met zijn pluriforme culturele omgeving, “is in a hopeless state, since, as far as we know, there is no cure for normality.” (The Death of Desire, A study in psychotherapy, New York, 1985, by M. Guy Thompson).
Ruttes no-nonsense filosofie
Wat is er sinds 1965, de jaren van de kritische linkse studentenbewegingen, de opstanden van de arbeiders in de fabrieken in de rijke westerse landen, gebeurt?
Op 21 februari 1986 houdt Hollak zijn afscheidsrede. Het thema is “de hypothetische samenleving”, waarin al onze kennis hypothetisch is. Wat waar is, is waar zolang we het maar stellen en aannemen. De huidige Nederlandse regering presenteert zich als een no-nonsense filosofie, stelt Hollak. De huidige staat karakteriseert hij als een kapitalistische verzorgingsstaat, een rare mix van een verzorgingsstaat en een filosofie die zich daartegen verzet en waarvan de moraal is: het vrije ondernemerschap met een staat die zich zoveel mogelijk terugtrekt. De regering is ook maar een mens en is regelmatig op vakantie. Die kapitalistische verzorgingsstaat zorgt voor een door technologie gedreven economische groei. “En die is niet van dien aard dat men daarbij de burger nou direct tot een zelfstandige maakt, maar veeleer een staat die nog intensiever het behoeftig-zijn van zijn burgers stimuleert.” (Hollak, Afscheidsrede, 1986). Uit de economische groei-cijfers lezen we de welvaart-staat af. Economische groei staat tegenover gezondheid, welvaart tegenover welzijn.
We kunnen wel met een beschuldigende vinger naar “de politiek” wijzen, maar dat is me te abstract. Ik denk niet dat we het van “de politiek” moeten hebben, tenzij we ons ervan bewust worden dat die politiek onze politiek, onze “way of life” is.
De moderne technologie en de daarbij horende globale wereldeconomie is de objectieve vorm waarin de mens zijn zelfzijn tegenover zich ziet. De moderne mens is niet alleen consument, gebruiker van de nieuwste technische snufjes, maar daarin ook de ontwerper van zijn eigen leven, een leven waarin hij zich zelf objectiveert en verliest. De vraag is hoeveel tweede-natuurrampen nog moeten volgen voordat de mens de schellen van de ogen vallen en voordat de politiek onderkent dat de denkwijze die tot de huidige problemen heeft geleid niet de denkwijze is die de oplossing zal bieden voor deze problemen. Hollak was van mening dat in de hypothetische samenleving “de mens verdwijnt” en “de mogelijkheid om nog iets in zijn eigen waarde te begrijpen” evenzeer. “Daaraan gaat de West-Europese cultuur kapot.” Hoe lang zal het nog duren voordat we ook in West-Europa de dramatische gevolgen meemaken van een onverantwoordelijke onpersoonlijke omgang met de natuur.
De vraag die de schijnbaar autonome technologie, onze tweede natuur, ons voorlegt is niet de vraag naar het individu zoals die in een van bovenaf verkondigde dogmatische orde als lid van een tijdloze ordening der dingen verstaan werd. Noch is het de vraag naar de vrijheid van het individu zoals die in de causa sui idee sinds de 16de eeuw verstaan werd. “Die Frage liegt jenseits von Individualismus und sozialistischem Universalismus.” (Metzger, p.62).
Naschrift: “many hands”
Vele handen gaven gul geld voor de slachtoffers van de ramp in Beiroet. In Nederland alleen al werd meer dan 11 miljoen euro opgehaald tijdens een dag waarin Bekende Nederlanders en de media ruimschoots aandacht besteedden aan de ramp en mensen opriepen geld over te maken. Waarom geven mensen zo gul als anderen een ramp is overkomen? Wat het motief ook moge zijn, er zullen verschillende motieven zijn, ik denk niet dat er sprake is van een gezamenlijk gevoel van schuldig te zijn aan de oorzaak van de ramp. Bij tweede natuur-rampen als deze hebben we te maken met een “problem of the many hands”, dat door Helen Nissenbaum als volgt werd omschreven:
“Where a mishap is the work of “many hands,” it may not be obvious who is to blame because frequently it is most salient and immediate causal antecedents do not converge with its locus of decision-making. The conditions for blame, therefore, are not satisfied in a way normally satisfied when a single individual is held blameworthy for a harm” (Nissenbaum 1996, p. 29).
Het probleem van de vele handen, oorspronkelijk van D.F. Thompson (1980), werd door Bovens aangescherpt: het probleem van de vele handen betreft een ongewenste situatie waarvoor een collectief verantwoordelijk is en geen enkel individu ter verantwoording kan worden geroepen (Bovens, 1998). De makke van een dergelijke specificatie is dat de leden van een collectief verschillend kunnen en vaak zullen denken over de verantwoordelijkheid met betrekking tot de situatie. Zie Beiroet, waar velen de overheid verantwoordelijk houden en de overheid werknemers van de haven. Is hier sprake van een probleem van de vele handen? Wie maakt dat uit? Wie zijn bij de situatie betrokken en hebben een stem in het bepalen wat de situatie is?
Van de Poel e.a. (2012) analyseren het probleem van de vele handen aan de hand van een interessante casus, klimaatverandering. De auteurs merken in een voetnoot op dat ze ervan uit gaan dat de mens voor een aanzienlijk deel verantwoordelijk is voor de klimaatverandering. Opmerkelijk is de toevoeging: “whether this assumption is actually true will not be relevant for the arguments discussed.” Bedoeld wordt waarschijnlijk dat wanneer de mens er niets aan kan doen dan is hij ook niet verantwoordelijk. Maar ook als je niet schuldig bent aan de situatie kun je je nog wel verantwoordelijk voelen voor de gevolgen die dit voor anderen heeft.
Behalve de plicht anderen in nood te helpen is er de plicht van ieder individu om na te denken hoe we de verantwoordelijkheid voor wat we als mens met de natuur en onze zelf doen het beste vorm kunnen geven. Deze plichten, (responsibility-as-virtue, “something which agents take upon themselves”) zijn niet iets dat je anderen op kan leggen. Ze moeten aangeleerd, ontwikkeld worden en maken deel uit van de persoonlijkheid. Zoals Van der Poel concludeert is de kwestie of er sprake is van een “veel handen probleem” afhankelijk van wat hoe de leden van de samenleving over verantwoordelijkheid denken.
De burger heeft de verantwoordelijkheid de overheid bij nalatigheid te wijzen op haar verantwoordelijkheid voor een gezonde (=natuurvriendelijke) economie. Omgekeerd hebben de overheid en de wetenschap de verantwoordelijkheid de burger kennis te bieden opdat deze op een verantwoorde manier kan leven.
Zijn burgers die in grote getale de invloed van de mens op het klimaat ontkennen minder verantwoordelijk voor hun gedrag wanneer BN-ers, en zogenaamde influencers (“prominent public figures”), klimaat-verandering-ontkenners (“climate change deniers”) zijn en voorlichting en opvoeding vanuit de wetenschap niet adequaat is? Het lijkt me dat iedere burger uiteindelijk verantwoordelijk is voor de invloed die anderen, of dat nu wetenschappers of “influencers” zijn, op hem hebben.
Noot (%)
In de Jenaer Realphilosophie heet de objective Geist, de eenheid van theoretische geest (intelligentie) en praktische geest (wil), nog de wirkliche Geist. Hierin wordt beschreven hoe de concrete arbeid via abstracte arbeid overgaat in het mechanische. Dit betreft niet alleen de lichamelijke arbeid maar ook de denkarbeid (het mechanische spreken). Het betreft niet alleen de arbeid van de boer, de handelsman, maar ook die van de dienaren van de staat, de regering, het abstract algemene recht. Seine Gesinnung ist, dass er seine Plichts erfullt. (Hegel 1969, p.213-217 en p.259-263). Zie ook Hoofdstuk 11 De machine als objectivering als zelfbegrip in het proefschrift van Maarten Coolen, De machine voorbij (1992).
Bronnen
Bovens, M. (1998). The quest for responsibility. Accountability and citizenship in complex organisations. Cambridge: Cambridge University Press; 1998.
Brekelmans, F en Bink, E. (2013). Beeld en evenbeeld: een uiteenzetting van Hollaks begrip van Hegels filosofie en diens metafysische gevolgtrekkingen uit dat begrip. Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2013.
Cobben, P. G. (1993). Hollak, Jan: Filosoof in hoofd en hart. Krisis: Tijdschrift voor filosofie, 13(1), 90-96.
Coolen, M. (1992). De machine voorbij: over het zelfbegrip van de mens in het tijdperk van de informatietechniek. Boom Meppel, Amsterdam, 1992.
Coolen, M. (1997) ‘De reflexieve functie van de soap’. In: Hermeneutiek & politiek, 123-140. Zie ook: Maria van der Looverbosch, Soap is meer dan schuim.
Descartes, René (1937). Vertoog over de methode . Vertaling Helena Pos, Inleiding Pof. Dr. H.J.Pos. Wereldbibliotheek Amsterdam-W. 1937. Oorspronkelijke uitgave Discours de la méthode, 1637.
Fleischhacker, Louk (1976) Wijsbegeerte van Wiskundig Denken, Collegedictaat 2de semester van het collegejaar 1975/76 Onderafdeling Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen, Technische Hogeschool Twente, 1976.
Fleischhacker, Louis Eduard (1982). Over de grenzen van de kwantiteit. Proefschrift. Amsterdam UvA; 24.09.1982; promotor: Prof. dr. J.H.A. Hollak; co-promotor Prof. dr. P.C. Baayen; co-referent Prof. dr. E. van der Velde.
Fleischhacker, Louis Eduard(1995). Beyond structure; the power and limitations of mathematical thought in common sense, science and philosophy. Peter Lang Europaischer Verlag der Wissenschaften, Frankfurt am Main, 1995.
Fleischhacker,Louk (2004). Hegel – Zelfbewustzijn, Begeerte en de Ander. Vertaling, commentaar en essay: Liefde, Begeerte en Zelfbewustzijn. Uitgeverij DAMON, Budel, 2004. Hierin het citaat van M. Guy Thompson over de normale mens.
Floridi Luciano (2003). On the intrinsic value of information objects and the infosphere. In: Ethics and Information Technology, volume 4, pages 287–304(2002)
Hegel, G.W.F. 1969). Jenaer Realphilosophie – Vorlesungsmanuskripte zur Philosophie der Natur und des Geistes von 1805-1806. Uitgave Johannes Hoffmeister, Verlag von Felix Meinder, Hamburg, 1969.
Hollak, Jan (2010). Denken als bestaan: het werk van Jan Hollak. Uitgeverij DAMON, Budel, 2010. Hierin zijn opgenomen zowel de inaugurele rede van Causa sui tot automatie als de Afscheidsrede.
Metzger, Arnold (1964). Automation und Autonomie: das Problem des freien Einzelnen im gegenwärtigen Zeitalter, Verlag Guenther Neske Pfullingen, 1964.
Nissenbaum, Helen (1996). Accountability in a computerized society. Science and Engineering Ethics 2 (1):25-42 (1996).
Toivakainen, Niklas (2015). The moral roots of conceptual confusion in Artificial Intelligence research. Philosophy and Computers, Newsletter of American Philosophical Association, Vol. 14 (2) 2015.
Thompson D.F. (1980). Moral responsibility and public officials: The problem of many hands. American Political Science Review. 1980;74(4):905–916.
Van de Poel, Ibo en Jessica Nihlén Fahlquist, Neelke Doorn, Sjoerd Zwart en Lambèr Royakkers (2012). The Problem of Many Hands: Climate Change as an Example. Sci Eng Ethics. 2012 Mar; 18(1): 49–67
Wootton, David (2016). The invention of science: a new history of the scientific revolution. Penguin Books, 2016.
“De mens begeert wat anderen in zijn omgeving begeren” (René Girard)
We zijn gevraagd om een dagje op de kleinkinderen te passen. Omdat we als gepensioneerden toch niets beters te doen hebben beantwoordden we dit verzoek met een “Ja hoor, zeg maar hoe laat we er moeten zijn”. De kleinkinderen dat zijn in dit geval twee: Lily van net 6 en Abel van 4. Heel erg lieve kleinkinderen hebben wij. Vooral als ze samen zijn. Dan kan het echt stormen. Wanneer we aankomen rent Abel al naar de deur en voordat de deur open is heeft hij al een hele litanie aangevangen, alsof een kraan open is gezet waaruit de woorden gulpend en klotsend over ons worden uitgestort. Daarbij dribbelt hij rusteloos op zijn korte beentjes en draait hij met zijn vingertjes of hij ondertussen een bolletje wol aan het opwinden is. Kortom Abel is wat je noemt een stuiterbal. Alles wat leven is dat is in dit mannetje. Zijn zus Lily is wat bedaarder. Die kan al een uurtje – tong uit de mond – zitten tekenen en kleuren.
De kinderen hebben enorm veel speelgoed, waarvan een klein deel al her en der verspreid ligt over de kamer. Maar je kunt er nog zonder je nek te breken tussen door. Dat wel. Aan het eind van de middag zal dat anders zijn. Als er gepuzzeld moet worden, Abel is een geweldige puzzelaar, dan wordt er niet één, maar dan worden er gelijk zes dozen met puzzels uit de kast getrokken en als er iets – een poppetje of autootje gezocht wordt dat misschien wel in die grote bak met speelgoedjes zit dan wordt deze zonder pardon op zijn kop gezet. Het wordt op eieren lopen of je nek breken. Het liefst zitten we met ze op de bank een verhaaltje te lezen, maar daar hebben ze niet zoveel zin in vandaag. ‘Stoppetje spelen, stoppetje, stoppetje!’ roepen ze in koor. Okay.
Verstoppertje spelen is een interessant fenomeen. Of opa moet zich verstoppen, of de beide kinderen. Als opa zich verstopt gaan beide kinderen samen zoeken. Wanneer de kinderen opa vinden wordt er zo hard mogelijk gekrijst alsof een monster is ontdekt dat hen zal opeten. Vooral Abeltje vindt verstoppertje leuk. Hij past nog net onder de bank waarop ik zit af te tellen. Daar wou hij zich net verstoppen en dat doet hij dan ook. Niet kijken! roept hij terwijl hij in tijgersluip onder de bank verdwijnt. Ik kom! roep ik en ik loop de kamer uit al roepend “Abel waar zit je!”. Zo speel ik het spelletje mee. Wanneer Abel wel lang genoeg onder de bank gelegen heeft keer ik terug. “Waar zit die Abel nou” en ik kijk onder de bank. Met een luid gekrijs wordt mijn vondst bezegeld. Gevonden! roep ik. Voordat hij weer op zijn beentjes staat is het “nog een keer”. Kinderen houden van herhaling. Lily zit ondertussen naast oma op de bank in de kamer. Oma leert haar kleindochter breien. Daar heerst rust en vrede.
Papa is druk bezig in een groot leegstaand winkelpand in het centrum waar hij over een paar dagen een race en game-centrum opent. Een ondernemer als hij laat zich niet kisten door een Corona-epidemie die zijn door jaren hard werken opgebouwde bedrijf inclusief personeel abrupt stop zette. We hadden ons thuis al voorgenomen met de kinderen even te gaan kijken hoe het nieuwe walhalla van de Max Verstappen fans er uit komt te zien. Om daarna met ze een ijsje te gaan eten. En dat deden we. Het race-centrum bood, anders dan de drukke winkelstraat, voldoende ruimte voor de kinderen om te hollen, nadat ze de diverse race en flight-simulatoren hadden uitgeprobeerd. Maar pa was druk, erg druk, en we gingen dus maar gauw weer naar buiten; op weg naar de ijscowinkel.
Ze wilden allebei hetzelfde: chocolade ijs. De ijscoman steekt de twee hoorntjes waarop grote klodders chocoladeijs in een framepje op de toonbank. Lily kan er net bij en pakt ze eruit. Met in elke hand een hoorntje houdt ze ze haar broertje voor. “Welke wil je?” vraagt ze. “Die” zegt Abel en hij probeert het door hem gekozen hoorntje van zijn zus over te nemen. Die trekt haar hand terug en roept “Nee, die wil ik!” Tijd om in te grijpen voordat het nu door beide begeerde ijsje op de grond terecht komt. “Maar Lily; ze zijn precies hetzelfde! Geef hem zijn ijsje.” probeer ik. Gelukkig heb ik nog enig gezag. Even later zitten ze bij oma aan een tafeltje heerlijk van hun ijs te genieten. Met dikke bruine toeten. Het ijs druipt al snel langs de hoorntjes en hun vingertjes. Oma probeert de schade beperkt te houden met wat haastig opgeduikelde zakdoekjes en servetjes.
Natuurlijk waren die ijsjes niet meer hetzelfde, zoals ik Lily wilde doen geloven. Het ene ijsje, hoewel precies eender als het andere, werd immers door Abel gewild, het andere niet. En wat maakt iets nou meer begerenswaardig dan dat het door anderen begeerd wordt?
De grondgedachte van de mimetische begeerte van René Girard is simpel: `De mens begeert wat anderen in zijn omgeving begeren.’ (%) Om de eigen keuze voor iets goeds te bevestigen hebben we er kennelijk behoefte aan dat de ander deze keuze ook bevestigt. In de wil van Lily het zich door Abel gewilde ijsje eigen te maken erkent ze tevens de waarde van haar broertjes wil als gelijkwaardig aan haar zelf. Zo ontwikkelen onze kleintjes zich in spel, ruzie en strijd tot zelfstandige mensen.
In De nacht in de mens – Hegels Fenomenologie van de Geest, hoofdstuk 7 van Jürgen Kaube’s prachtige Hegel-biografie schrijft de auteur:
“Het probleem van de erkenning is daarom niet op te lossen zoals ouders een ruzie om een speeltje tussen twee kinderen proberen te beslechten door de aanschaf van een tweede exemplaar. Het ene kind wil niet het speeltje als zodanig, maar specifiek het speeltje dat het andere kind heeft. Want het is het speeltje dat een ander begeert wat mij in mijn begeren bevestigt. Het komt onvermijdelijk tot een geschil dat alleen door een verbod kan worden beëindigd. (Kaube, 2022, p. 162).
En wij? De oudjes blijven met een plodde chocoladepapieren zakdoeken achter. Thuis gekomen ligt de kamer bezaaid met speelgoed. “En nu: handen wassen en opruimen!”
Noot (%)
“Het zelfbewustzijn is gereflecteerde begeerte.”
Mijn filosofiedocent Louk Fleischhacker schreef er een mooi boekje over waarin een door hem vertaald en becommentarieerd hoofdstuk over de ontwikkeling van het zelfbewustzijn als begeerte uit Hegels Phänomenologie des Geistes en een essay: Liefde, Begeerte en Zelfbewustzijn. Hierin probeert Louk via Hegels tekst meer begrip te krijgen voor deze kerngedachte in de filosofie van Girard. Het boekje bevat de kortste samenvatting aller tijden van Hegels werk over de zelfbewustwording van de menselijke geest. Alleen daarom al is dit juweeltje het lezen meer dan waard.
Bronnen
Louk Fleischhacker (2004). Hegel – Zelfbewustzijn, Begeerte en de Ander. Vertaling, commentaar en essay: Liefde, Begeerte en Zelfbewustzijn. Uitgeverij DAMON, Budel, 2004.
Jürgen Kaube (2022). Hegel – een biografie. Uitgeverij Ten Have, 2022.