Waar strijden wij voor? Over de liefde voor een volk

“Een crisis bestaat als het oude sterft en het nieuwe niet geboren kan worden.”

Temidden van het wapengekletter, de dagelijkse beschietingen door drones en raketten, de roep van papegaaiende politici om verhoging van de defensie-investeringen en het heraktiveren van de dienstplicht, overvalt mij vertwijfeling en verbazing. De verbazing betreft niet de plotselinge eensgezindheid, niet de verdeeldheid over waar ‘wij’ voor staan, maar het feit dat die twee blijkbaar naast elkaar kunnen bestaan, of, beter: dat de verdeeldheid van het ene moment kan omslaan in eensgezindheid, en andersom.

Waar strijden wij voor? Zijn wij als burger van een open samenleving met een democratische regeringsvorm vrij te kiezen waar wij voor strijden en tegen wie wij strijden?

De vertwijfeling betreft de vraag waar dat ‘wij’ voor staat. Het komt door de kloof die er bestaat tussen het eigen doorleefde leven enerzijds en anderzijds het ‘grote politieke gebeuren’ waarvan ons via de media verteld wordt dat dat ook ons leven is. Wat hebben die twee met elkaar te maken? Wat heeft het afbakenen van het eigen erf te maken met de strijd tussen Rusland en Europa om het grondgebied van Oekraïene? Voor de Oekraïeners in de dorpen in de Donbas wiens erf, dorp, en stad wordt ingenomen door brutale indringers, vreemdelingen in dienst van Poetin, zijn die twee samengekomen. Hun erf is het omstreden grondgebied geworden. Maar hoe zit dat voor ons. Op veilige afstand van het front is die vraag wel degelijk een vraag, Het gaat niet zo zeer om de kwestie of wij partij moeten kiezen, want geen partij kiezen is ook een keuze, maar welke partij en hoe we dat invullen door concrete daden. En, is niet iedere daad olie op het vuur, nu de strijd aan de rafelranden van Europa weer is opgelaaid?

De VS zegt bij monde van hun president Trump, onder de slogan “Make America Great Again”, zijn handen van Europa af te houden. Hij stelt zich zelfs ronduit vijandig op tegenover Europa en de rest van de wereld. Wij moeten nu vechten voor ‘de westerse normen en waarden’, hoor ik Henri Bontenbal, leider van de Tweede Kamer fractie van het Christen-Democratisch Appèl, zeggen. Een citaat :

“Wat we zien is een transactionele politiek, waarbij hogere waarden geen rol lijken te spelen. Europa zou zichzelf verloochenen als we deze politiek van de VS zouden kopiëren. Europa moet iets beters presenteren. Europa moet haar waarden verdedigen. Tegenover het recht van de sterkste moet Europa staan voor de waarden van de menselijke waardigheid, de vrijheid en verantwoordelijk van ieder mens, en de bevordering van het algemeen belang.”

Het recht is altijd het recht van de sterkste. Het positieve recht drukt de wil uit van de heersende klasse. Daartegenover doet de zwakke, onderdrukte klasse een beroep op de rechtvaardigheid, de menselijke waardigheid. Maar de oproep voor de strijd voor onze normen en waarden wordt al snel een oproep voor meer wapens, voor het gevecht in de loopgraven. En dan gaat het er toch weer om wie de sterkste is. Dat is de partij die de beste en meeste wapens heeft. Zo schipperen de partijen tussen recht en rechtvaardigheid.

Voor velen in het oude Europa was de VS hét voorbeeld van de moderne democratische rechtsstaat, de belangrijkste vertegenwoordiger van onze morele normen en waarden. De Verenigde Staten van Amerika, het land waarin het vrije ondernemerschap hoog in het vaandel staat, het land van de onbeperkte mogelijkheden, het land waar ieder individu miljonair kan worden, als hij maar zijn best doet. Het land ook waar in de grondwet verankerd ligt het recht van iedere burger zijn familie en goederen met wapens te verdedigen. Een land waarin het geloof in de verlossing door nieuwe technologie samen gaat met het geloof in God en Vaderland.

Maar, kwam in de persoon van Trump niet de aap uit de mouw van die Westerse normen en waarden? Zijn Trump en zijn grootkapitalistische oligarchen: Bezos, Musk, Zuckerberg, niet de prototypes van de verwerkelijking van het verlichte autonome moderne mensbeeld? De aap op de rots van het westerse imperialisme? Het recht is het recht van de sterkste en die kan het recht naar believen naar zijn hand zetten. Het recht blijkt niet in beton gegoten.

Onze strijd is een technologische oorlog geworden waarin het gaat om de energie en de grondstoffen. Onze oorlogen gaan om het behoud en veilig stellen van het eigen grondgebied voor het eigen volk en haar toekomst. Hoe valt dit te rijmen met de woorden die zeggen dat het om onze ‘hogere waarden’ gaat? Zijn wij misschien de idealisten die strijden voor de hogere waarden, en zij, de vijand, de materialisten die het om het bezit van zo veel mogelijk grond en grondstoffen te doen is? Maar, wat is een idealist? En is een materialist in de grond niet ook een idealist?

“Buiten de filosofiegeschiedenis noemen we iemand een idealist die met het geloof leeft dat goede bedoelingen en dito ‘projecten’ uiteindelijk zullen zegevieren in de geschiedenis, zodat we gerust het een en ander mogen opofferen omwille van idealen.” schrijft Jürgen Kaube in “Wat is idealisme?”, de inleiding van zijn Hegel biografie (2022). In die zin is Bontenbal een idealist en zou iedere Nederlander, Europeaan zelfs, in zijn ogen en in die van zijn volgers een idealist moeten zijn.

Binnen de moderne westerse filosofie is een idealist iemand die uitgaat van de idee dat we door te begrijpen hoe we waarnemen, denken en reflecteren over de werkelijkheid we de wereld in haar totaliteit kunnen begrijpen. Die twee betekenissen van ‘idealisme’ lijken in de moderne westerse economieën, die drijven op de motor van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang, op een bijzondere wijze samen te gaan.

De Frans-Nederlandse filosoof René Descartes wordt vaak gezien als degene die het eerst de moderne geest van de Verlichting tot uitdrukking bracht in zijn filosofie. Beroemd is zijn uitspraak dat het verstand het best verdeelde goed ter wereld is. Aan zijn mathematische metafysica ligt een stricte tweedeling ten grondslag van ‘het denkende ik’ (cogito) en de wereld die als zuivere uitgebreidheid wordt gezien. Het resultaat van zijn twijfelexperiment. Die wereld werd het bouwterrein waarop het verstandelijk subject zijn mathematische en technische constructies bouwt. Waarbij de God van Descartes, Spinoza en Leibnitz de garantie biedt voor de waarheid van onze stellingen en constructies. Het resultaat van die technologische vooruitgang is de informatie-technologie en de kunstmatige intelligentie, die bijdragen aan de automatisering van de arbeid en de verwoestingen. Descartes was een idealist pur sang. Zijn ideaal was door de toepassingen van zijn wetenschappelijke methode de mensheid te verbeteren, om te beginnen met de medische wetenschap.

Het is dan ook niet toevallig dat Kaube in zijn poging een antwoord te geven op de vraag ‘wat is idealisme?’ zijn toevlucht neemt tot een voorbeeld uit de geschiedenis van de techniek. “Omdat die veel instructiever is dan een verwijzing naar filosofische verworvenheden”. Hij noemt als voorbeeld het project van de gebroeders Montgolfier, papierfabrikanten uit Annonay, die in 1783 met hun van linnen vervaardigde heteluchtballon een proefvlucht maakten. Het gevaarte zou tien minuten in de lucht zijn geweest en een hoogte bereikt hebben van tweeduizend meter. Bij een herhaling voor de ogen van de koning, Lodewijk XVI, waren er reizigers aan boord: een ram, een eend en een haan. Anderhalf jaar later, bij een poging met een ballon het Nauw van Calais over te steken stortte de natuurkundige Rozier met zijn medepassagiers in zee. De waterstof in de ballon was in brand gevlogen.

“Dat was idealisme”, schrijft Kaube. Je door bijna niets laten weerhouden een gedachte, hoe dwaas ook, om te zetten tot een ‘project’ dat gerealiseerd wil worden. Dezelfde idealistische geest herkennen we in het werk van talloze latere ontdekkers zoals in het geploeter van de Italiaan Guglielmo Marconi (1874-1937) die in 1890 op zijn zolderkamertje begon te experimenteren met radiogolven. Na jaren experimenteren en knutselen slaagde hij erin met door hemzelf gemaakte zend- en ontvang-apparatuur draadloos een signaal over een afstand van wel 2400 meter te sturen. Vervolgens lukte het hem een signaal over het kanaal te sturen. Een paar jaar later kon hij signalen draadloos over de oceaan van Engeland naar Amerika zenden. Het zou het begin worden van een wereldomspannend communicatienetwerk. Een netwerk dat overal voor iedereen de wereld toegankelijk zou maken. Het zou ook het begin worden van de grote transatlantische ondernemingen, zoals de Marconi Compagnie. In dezelfde geest, gesteund door het durfkapitaal van de Amerikaanse oligarchen, bouwden de idealistische jonge ondernemers in Silicon Valley aan hun technologisch dataimperium. Een nieuwe vorm van feodaal kolonialisme gesteund door nieuwe juridische constructies waarin wel de private eigendomsrechten, maar niet de maatschappelijke verantwoordelijkheid geregeld werd. Yoshua Bengio, één van de voorlopers op het gebied van AI onderzoek stelde: “The [computing] power, the expertise, the data are all concentrated in the hands of a few companies”.

In de Vloek van Big Tech (Boom, 2024) analyseert de rechtsgeleerde Reijer Passchier het moderne westerse eigendomsrecht. Dankzij dit eigendomsrecht, vanaf het begin van de 19de eeuw, en de sociaal-technologische omstandigheden (de economische afhankelijkheid van ICT en AI) konden enkele individuen, “als private mega-eigenaar zeer grote hoeveelheden exclusieve beschikkingsmacht over produktieve goederen en informatie concentreren en daarmee de facto een zekere statelijke macht uitoefenen”. (Passchier, p. 105).

Het lijkt erop dat de belangrijkste bedreiging voor de westerse democratieën niet van buiten, maar van binnenuit komt. De bedreiging van de moderne democratie komt voort uit de verlichte schoot van de democratische rechtsstaat als bescherming van de vrijheid van de individuele burger met zijn privé belangen.

Wat gaat er schuil achter het cartesiaanse ík’? vraagt Houria Bouteldja in “Jullie, witte mensen“. Welke aap komt er uit de mouw van de Verlichte idee volgens welke ‘alles nuttig is’, zoals Hegel de moderne tijd kenmerkte? Dat ‘alles tegenwoordig functioneel moet zijn’, zoals de Amsterdamse antropoloog en filosoof Jan Hollak het in zijn afscheidscollege verwoordde. Volgens de Frans-Algerijnse ‘indigène’ zit het machtsdenken van de witte mens diep verborgen in de metafysica van Descartes. “Ik denk dus ik ben degene die overheerst.” “Ik denk dus ik ben de moderne, mannelijke, kapitalistische, imperialistische mens.” en “Het cartesiaanse ‘ik’ legt de filosofische fundamenten van de witheid.”

De moderne mens, zoals die ook tot uitdrukking komt in de Franse ‘droits de l’homme’ van 1789, heeft het bestaan van de ziel verworpen. Met het verwerpen daarvan heeft de moderne mens het bestaan gereduceerd tot een binaire werkelijkheid van lichaam en geest. Volgens de Franse filosofe Simone Weil (1909-1943) gaat dit verlies gepaard met het verwarren van recht en rechtvaardigheid. De laatste bestaat eruit erover te waken dat mensen geen kwaad wordt aangedaan. De kreet “Waarom doe men mij/ons kwaad?” wordt geslaakt door degenen die een beroep doet op de rechtvaardigheid. De kreet “Waarom hebben zij meer dan ik?” heeft echter betrekking op het recht. Wij moeten de rechtvaardigheid niet reduceren tot de rechten zoals die in de juridische faculteiten, de rechtbanken en de wetgeving zijn vastgelegd. Bij recht hoort het recht op eigendom van het individu, en van de private kapitalistische ondernemingen, die de macht over de democratie politiek dreigen over te nemen.

Zo figureert Descartes voor vele hedendaagse denkers vooral als de belichaming van alles wat bederfelijk is. Ten onrechte, zei René Gude; ten onrechte, zegt ook Theo Verbeek, die Descartes’ studie over de passies van de ziel, Les passions de l’âme, in het Nederlands vertaalde. Daarin blijkt niets van de harde wetenschappelijke scheiding tussen lichaam en geest die hem op basis van zijn abstracte metafysica verweten wordt.

Descartes kende de passies van de ziel. En hij kende het belang van de passies aan het front van de oorlogen die Europa bijna een eeuw lang in haar greep hielden.

In februari 1647, vlak voor het jaar van de Vrede van Münster/Westfalen, die een einde zou maken aan de tachtigjarige oorlog, en Europa opnieuw indeelde, stuurde Descartes vanuit zijn tijdelijk verblijf in Egmond een Brief over de liefde aan zijn vriend Pierre Chanut, de Franse ambassadeur te Stockholm. De brief was eigenlijk bedoeld voor de intelligente koningin van Zweden, Christina Wasa. De eerste kwestie die Descartes in de brief bespreekt betreft de vraag van Chanut wat liefde is.

“… het wezen van de liefde is dat men zich samen met het beminde als één geheel voorstelt waarvan men zelf niet meer dan een deel is en dat alle zorg en aandacht die men doorgaans heeft voor zichzelf, voortaan in dienst staat van het behoud van dat geheel, en wel zo dat de zorg en aandacht die men voor zichzelf overhoudt, even groot of even klein is als het deel dat men vormt van het geheel waaraan men zijn gevoelens gegeven heeft.”

Descartes’ begrip van de liefde is ruimer dan wat we gebruikelijk er onder verstaan. Het omvat niet alleen erotische liefde, maar ook vriendschap en zelfs liefde voor dingen, voor abstracte zaken, zoals het vaderland, de wetenschap. Of een volk. Zo schrijft hij, geheel conform het wezen van de liefde:

Evenzo moet een burger die zich willens verenigt met zijn vorst of zijn land, als zijn liefde tenminste volmaakt is, zichzelf zien als niet meer dan een klein deel van het geheel dat hij daarmee vormt en dus moet zijn angst niet groter zijn om in hun dienst een zekere dood tegemoet te gaan dan om wat bloed te laten voor de gezondheid van zijn lichaam.”

Zijn brief over de liefde, die niet minder een brief uit liefde was, bleef onbeantwoord. In 2008 schrijft de in Estland geboren, sinds 1989 in Nederland woonachtige Sana Valiulina een brief aan Descartes. Een postuum antwoord op zijn brief over de liefde, waarin ze ingaat op Descartes’ ‘liefde voor een volk’.

“Ik vrees”, zo schrijft ze, “dat de kalme, systematische en afgewogen benadering waarmee u de liefde, en dus ook de liefde voor een volk, analyseert, bij mij slechts afgunst kan opwekken.” Wie het verhaal van Valiulina’s familie en dat van ‘haar volk’ kent – In de zomer van 2024 was ze te gast bij het programma Zomergasten – begrijpt die afgunst.

Er is liefde op grond van uitverkorenheid en liefde op grond van selectiviteit. Bij de laatste soort vat je liefde op voor een object vanwege de eigenschappen die het in zich heeft, terwijl de liefde uitverkoren is, wanneer je het object eigenschappen toedicht omdat je besloten hebt van je geliefde object te houden. Liefde voor een volk is misschien alleen mogelijk als uitverkoren liefde. Valiulina refereert hierbij aan de vaak beproefde succesvolle methode van volksmenners van alle tijden. Je kent je eigen volk de allernobelste eigenschappen toe en schetst de andere volkeren als barbaren. Maar wat voor soort liefde is dat eigenlijk ‘liefde voor een volk’? Waarom wekt deze combinatie afgunst bij me op?, vraagt Valiulina. “Omdat ik uit een land komt waar in de naam van die liefde een groot deel van het volk werd uitgemoord?”

Liefde is er in even zoveel soorten als er objecten van de liefde zijn. Is liefde voor het vaderland, hetzelfde als liefde voor ‘ons volk’? Is clubliefde niet net zo willekeurig als de liefde voor het land, het dorp of de streek waar je geboren bent? Hier kan geen sprake zijn van liefde zuiver op basis van selectiviteit, vanwege de eigenschappen van de club, het land, het eigen volk. We hebben het immers niet voor het kiezen in welk land onze wieg zal staan.

Verhoudt de liefde voor een volk zich niet tot de liefde voor de eigen familie, als de liefde die de profvoetballer heeft voor de club waar hij voetbalt tot de liefde die de jeugdige voetballer heeft voor zijn dorpsclub?

Vanwege de agressieve politiek van China, Amerika en Rusland, gaan er stemmen op die pleiten voor een Europees leger. De mogelijkheid van ‘boots on the ground’ in Oekraïene om te strijden voor de verdediging van de hogere waarden wordt door legerleiders en defensieministers van het vrije westen besproken. Maar wat heeft de individuele burger, die opgeroepen wordt een noodpakket in huis te nemen voor mocht de nood aan de man komen, met die oorlog?

Uit een recent onderzoek bleek dat het aantal mensen dat voor een Europees leger is groeit. Ook vindt volgens een NOS onderzoek “een kwart van het Nederlandse volk dat Nederland al zelf militairen naar Oekraïene moet sturen om te helpen in de oorlog tegen Rusland. Het hoogste aantal sinds het begin van de oorlog.” (NOS-nieuws, 26-02-2025) Uit het onderzoek blijkt ook dat er maar weining Nederlanders zelf bereid zijn om te gaan vechten in de loopgraven.

Niet omdat de oorlog in geografische zin zover weg zou zijn, maar vooral omdat er een diepe kloof gaapt tussen het opkomen voor de rechten van onze eigen naasten, de warme gevoelens bij het horen van het volkslied wanneer een landgenoot weer eens een sportwedstijd heeft gewonnen, en aan de andere kant de abstracte ‘hogere waarden’ van het volk. Van een volk dat geen gezicht en geen identiteit heeft.

Waarvoor zouden wij moeten strijden? Voor het behoud van onze energiebronnen en broodnodige grondstoffen? Strijden wij voor rechtvaardigheid? “En dan, is het zeker dat we, zoals we zijn, ons terecht in het kamp van de rechtvaardigheid bevinden?” Dit zijn de vragen die ons meer zouden moeten bezighouden dan de vraag hoeveel miljarden we aan defensie moeten uitgeven.

Door de nieuwste technologieën is ook oorlog niet meer wat het was. De hybride oorlog bestaat uit het inbreken in de ‘software’ van de samenleving, door het verspreiden van desinformatie, het vernietigen van informatie-structuren en -systemen. We kunnen ons vanwege de mogelijkheden die de technologie ons biedt niet meer veroorloven over de strijd na te denken alsof het erom gaat een indringer van ons woonerf af te houden.

Bronnen

Bouteldja, Houria (2020). Witte mensen, Joden en wij. Naar een politiek van revolutionaire liefde. Editie Leesmagazijn 2020.

Reijer Passchier (2024). De vloek van Big Tech. De juridisch technologische wortels van constitutioneel verval en digitaal feodalisme. Uitgeverij Boom, 2024.

Sana Valiulina (2008). Het innerlijk oog, of over de liefde voor een volk. In: Een warmte om het hart. Liefdesbrieven aan Descartes. René Descartes, Theo Verbeek, e.a. Historische Uitgeverij, Groningen, 2008.

Simone Weil (2021). Waar strijden wij voor? Over de noodzaak van anders denken. Uitgeverij IJzer, Utrecht/ Jan Mulock Houwer, 2021.

Whittaker, Meredith, The Steep Cost of Capture (2021). Meredith Whittaker. 2021. The steep cost of capture. interactions 28, 6 (November – December 2021), 50–55.

De normen en waarden van de natiestaat Nederland

Wij kregen de indruk dat mevrouw Bente Becker, tweede kamerlid voor de VVD, zich zorgen maakt over de morele staat van de Nederlandse samenleving. Zij stelt voor meer onderzoek te doen naar ‘de feiten’, door meer data te verzamelen.

Zij heeft het niet over de Feyenoordfans die tijdens een wedstrijd tegen Ajax roepen ‘Hamas, Hamas, Joden aan het gas’ (een deel van de Ajax aanhang gebruikt de vlag van Israël, een geuzensymbool). Zij heeft het niet over het afschuwwekkende gedrag dat Amsterdamse, Utrechtse en Groningse studentencorpora tegenover vrouwen ten tonele voert tijdens de ontgroeningsrituelen van aankomende studenten. Zij heeft het niet over het grensoverschrijdend gedrag dat zich achter de coulissen van de media en in de achterkamertjes van de politiek afspeelt. Ze heeft het niet over de haatberichten en anonieme doodsbedreigingen op sociale media. Ze heeft het niet over het onsportieve gewelddadige gedrag van voetbalhooligans. Ze heeft het niet over de drugshandel, de illegale vuurwerphandel, de malafide bedrijfjes in de zorg, niet over de malafide uitzendbureaus die grove winsten boeken over de ruggen van goedkope arbeidsmigranten uit Oost-Europa. Migranten die rechteloos en kansloos op straat komen te staan als de ‘vrije, ondernemende’ baas, de beschermeling van de partij van Bente Becker, ze niet meer nodig heeft. Over de normen en waarden van deze landgenoten heeft Becker het niet.

Mevrouw Becker ziet ‘mensen met een migratieachtergrond’ die ‘niet geintegreerd zijn’ in onze samenleving. Supporters van de ‘joodse’ voetbalclub Makkabi Tel-Aviv waren op bezoek om het op te nemen tegen de ‘jodenclub’ Ajax.

Bente Becker ziet via de media de beelden van immigranten ‘die joden achterna zitten in de straten van Amsterdam’, ze ziet ‘een pogrom’, uiting van ‘jodenhaat’. Zij vraagt zich af of deze lieden de culturele normen en waarden van onze samenleving wel delen. Ze wil een daad stellen.

Temidden van het tumult over de rellen in Amsterdam is er dan de Motie van het lid Bente Becker (VVD) van 24-11-2024 waarin de regering wordt verzocht om gegevens over culturele en religieuze normen en waarden van Nederlanders met een migratieachtergrond bij te houden, bijvoorbeeld door het SCP te vragen dit (periodiek) te onderzoeken. De motie werd gesteund door een meerderheid van de Tweede Kamer. Ook de SP en het CDA stemden voor, evenals de voltallige coalitie. Totaal 107 stemmen voor. Groen-links/PvdA, D66, Partij voor de Dieren, Denk en Volt stemden tegen de motie.

Geschrokken door de commotie die de motie teweeg bracht kwam het CDA met een stemverklaring. Daarmee wil de partij iedere verdenking als zou ze meewerken aan etnisch profileren zoals we dat kennen van de rechtse partijen in de coalitie van zich werpen.

Het lastige is dat dit soort moties onder een vergrootglas liggen vanwege de samenstelling van dit kabinet. Veel moties uit de coalitie zijn daarmee al snel verdacht. Als fractie proberen we zo goed mogelijk naar de inhoud van de motie te kijken, in de context van het debat en de interpretatie die gegeven wordt. Overigens helpt het niet dat we elke dinsdag over zo’n 300 moties moeten stemmen.”

Het CDA had niet ingeschat wat de motie eigenlijk betekende. Door tijdsdruk. Omdat ze het vergrootglas niet bij zich had was de achterliggende geest van de motie niet tot de leden van het CDA doorgedrongen. Zo verklaart de partij.

Volgens de linkse oppositie is de motie uitdrukking van de wijze waarop in dit kabinet over immigranten wordt gedacht, namelijk als mensen die zich niet aanpassen, maar zich afkeren van de samenleving. Als voormalig directeur-generaal van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) is kabinetshoofd Dick Schoof welbekend met het fenomeen van lieden en groeperingen die onze samenleving de rug toekeren. Schoof heeft daar geen vergrootglas meer voor nodig. De motie Becker zal bij onze eerste minister dan ook in goede aarde zijn gevallen. Net als bij zijn souffleur, de heer Wilders, de moslimhater en informele leider van het kabinet. Voor wie vragen over de normen en waarden van migranten helemaal geen vragen meer zijn. En waarschijnlijk nooit geweest. Voor Wilders is wetenschappelijk onderzoek niet meer nodig. Wat Becker betreft dus wel.

Wat wil de politiek dat er met de beoogde resultaten van het wetenschappelijk onderzoek gebeurt?

Becker stelt dat “data over normen en waarden inzicht kan bieden in de culturele integratie van Nederlanders met een migratieachtergrond en behulpzaam is om gericht problemen aan te pakken en lessen te trekken uit positieve ontwikkelingen;”

Het oogmerk is om de integratie van Nederlanders met een migratieachtergrond te kunnen verbeteren. Voegt het CDA in haar verklaring toe.

Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) voert op verzoek van het ministerie SZW periodiek grootschalig veldwerk uit onder groepen met en zonder migratieachtergrond waarmee de positie en ontwikkeling in de sociaal-culturele oriëntaties van de bevolking in Nederland in kaart worden gebracht. Dit SIM (het Survey Integratie Migranten/ survey Samenleven In Meervoud) vormt het instrument waarmee al sinds 2006 om de vijf jaar de waardeoriëntaties op onder andere cultureel en religieus gebied worden gemonitord en onderzocht. (uit de stemverklaring van het CDA)

De motie lijkt dus overbodig. Toch niet, zegt het CDA.

“Wat ons betreft is het goed om deze cijfers aan te vullen, zodat we een completer zicht hebben. Bijvoorbeeld om te kunnen waarnemen als groepen Nederlanders zich meer afkeren van de democratische rechtsstaat bijvoorbeeld. Dit zijn voor ons de redenen waarom we voor deze motie hebben gestemd. Nogmaals: met de intentie om beleid te kunnen maken (als dat nodig is) om iedereen bij de samenleving te kunnen betrekken.”

Waar verschillen normen en waarden van immigranten met die van andere autochtone Nederlanders? Wie zijn immigranten? Over welke groepen en generaties gaat het? Hoe wordt hier onderzoek naar gedaan?

De Survey Integratie Migranten is opgezet om inzicht te krijgen in de integratie van migrantengroepen. Aan deze groepen en aan een vergelijkingsgroep van autochtone Nederlanders zijn vragen gesteld over onder meer onderwijs, arbeid, sociale contacten, culturele integratie, godsdienst, beeldvorming en gezondheid en sport.

Omdat de linkse oppositie haar motie ‘verkeerd had begrepen of niet wilde begrijpen’ en deze in het giftige frame van racisme (BB) plaatste, schreef Bente Becker een verklaring op de VVD website.

We zien te veel voorbeelden van mensen die de normen en waarden van onze vrije democratische rechtsstaat niet delen. Daar mogen wij als politiek onze ogen niet voor sluiten. Om dat gericht te kunnen aanpakken, moet je weten op welke plekken het goed en op welke plekken het niet goed gaat.

Niet op basis van onderbuik, maar op basis van feiten.

Hoe kom je achter ‘de feiten’? Bente denkt het antwoord wel te weten.

Wat ik heb voorgesteld is, mede met het oog op recente gebeurtenissen, vaker enquêtes af te nemen gericht op Nederlanders met een migratieachtergrond. Zodat we kunnen ingrijpen als we zien dat ons integratiebeleid op plekken niet voldoet, of er binnen groepen ontwikkelingen plaatsvinden die om onze aandacht vragen. En zodat we het integratiedebat op basis van actueel sociaal en cultureel onderzoek kunnen voeren. Op basis van feiten.

Maar hoe weet je nu of de integratie van migranten afwijkt van niet-migranten? Daartoe moet je ze toch vergelijken. En hoe garandeer je dat je die vergelijking doet op neutrale gronden. Dat wil zeggen met een methode, met vragen, die niet al uiting zijn van een vooringenomen blik op dat deel van de bevolking dat bij voorbaat al als probleemgroep wordt gezien? Het heeft er alle schijn van dat de onderbuik van de VVD- en PVV-kiezer als ideale maat wordt gezien waaraan de migrant wordt gemeten.

Becker:

De oprechte behoefte van de VVD om het integratiedebat beter te kunnen voeren op basis van feiten in plaats van op basis van onderbuik werd in het giftige frame van racisme geplaatst. Dat had ik niet zien aankomen. Want het is keer op keer juist de VVD die zich inzet voor diegenen die graag van onze vrije samenleving willen genieten, maar daar niet de kans toe krijgen. Het meisje dat moet vrezen voor eerwraak of genitale verminking. De vrouw die de deur niet uit mag van haar echtgenoot. De jongen die ‘genezen’ moet worden van zijn homoseksualiteit. Het is juist de VVD die wil dat alles waar onze samenleving voor staat, voor iedereen beschikbaar is.

Helaas helpt een enquete, noch een integratiedebat ter voorkoming van de tragische gevallen die Becker noemt. Daarvoor is ‘integratie’ te algemeen.

Terug naar de Morele Staat der Nederlanden.

De VVD van Bente Becker is regeringspartij in het kabinet Schoof/Wilders. Dit kabinet besloot dat er bezuinigd moet worden op cultuur, op vluchtelingenwerk, op ontwikkelingshulp, op onderwijs, terwijl er meer geld moet naar Defensie en er geen enkele maatregel wordt genomen om de groeiende kloof tussen arm en rijk in onze samenleving te verkleinen. Dat is de morele staat der Nederlanden, waar Bente Becker zich druk over zou moeten maken in plaats van over de gebrekkige integratie van migranten. Want door daar voortdurend op te wijzen legt ze de schuld voor de problemen van onze samenleving bij de migranten in plaats van bij de mensen die dit kabinet steunen, de VVD, BBB, PVV en NSC-stemmers. Integratie vraagt om een open houding van de samenleving tegenover mensen met andere gebruiken, tegenover mensen die een andere taal spreken.

Sterker nog, de door dit kabinet voorgestelde bezuiningen op cultuur, op vluchtelingenwerk en ontwikkelingshulp zijn funest voor de gewenste integratie van migranten. Juist daar vindt integratie plaats door samen met de migrant te werken, hulp te bieden bij problemen bij het vinden van de weg in de samenleving, de taal te leren.

Wie de ander onderzoekt, door data (‘feiten’) over hem te verzamelen, die plaatst zich tegenover zijn onderzoekobject. In die zin is de voorgestelde onderzoek qua houding al strijdig met het eindelijke doel, de integratie van de ander als mede-subject in een samenleving. De motie Becker komt voort uit een houding van oppositie, in plaats van integratie en is dan ook strijdig met het doel dat ze er uiteindelijk mee zegt te beogen.

Hieronder: de tekst van de Motie Becker (VVD)

De Kamer,
gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er door het CBS uitgebreid onderzoek gedaan wordt naar feitelijke gegevens over de integratie van Nederlanders met een migratieachtergrond zoals onderwijsprestaties en sociaaleconomische status en criminaliteit;

overwegende dat data over de normen en waarden en mogelijke acties
die hieruit voortvloeien in (gesloten) religieuze gemeenschappen van
overheidswege weinig bestudeerd worden;

overwegende dat data over normen en waarden inzicht kan bieden in de
culturele integratie van Nederlanders met een migratieachtergrond en
behulpzaam is om gericht problemen aan te pakken en lessen te trekken
uit positieve ontwikkelingen;

verzoekt de regering om gegevens over culturele en religieuze normen en
waarden van Nederlanders met een migratieachtergrond bij te houden,
bijvoorbeeld door het SCP te vragen dit (periodiek) te onderzoeken,
en gaat over tot de orde van de dag.

Over de kastanjes en het vuur

Het vuur dat is de strijd in de loopgraven. De kastanjes dat zijn de vruchten van de vrijheid. Het verhaal is dat de trein der historische gebeurtenissen een onverwachte wissel op een nieuwe toekomst heeft genomen. Onverwacht, alsof niemand het had zien aankomen. Nieuw, alsof er ook maar iets in dit bestaan nog nooit is vertoond. Het is dan ook maar een verhaal.

Het verhaal gaat dat toen bleek dat een kleine meerderheid, maar toch: een meerderheid, van de Amerikaanse kiezers hun stem had uitbracht op hun held, de anti-democratische republikein Trump, de wereld voor even met een schok stilstond. Alsof de geschiedenis, als een schaakspeler, even wachtte op het moment dat ze een ‘intuïtie heeft’ omtrent welke zet het moet worden. De geschiedenis is de ware vrijheid en de operationalisering van die vrijheid is het doen van een stap die ‘in suspense’ wordt voltrokken. Het doen van zo’n stap vereist lef.

Ik weet het. De vergelijking tussen de ware wilsvrijheid van de geschiedenis met de keuzevrijheid die de schaker heeft, gaat mank. Het schaakspel kan geautomatiseerd worden omdat op elk moment in het spel er slechts een door de spelregels vooraf gegeven aantal mogelijkheden bestaat. Bovendien is precies vastgelegd wat het succescriterium is, wie wanneer wint en wie er verliest. Het probleem van de strateeg is het strijdveld van mogelijkheden op het moment suprême te overzien. De ‘suspense’ die aan de in vrijheid genomen beslissing voorafgaat betreft dan veeleer de twijfel die de strateeg overvalt in het besef dat hij een mogelijkheid over het hoofd ziet. Anders dan de geschiedenis heeft de strateeg behoefte aan een God die zijn greep in de toekomst zegent. De geschiedenis dat is God. Het is de rationele God van de filosoof en mathematicus Leibniz: deze overziet het geheel van mogelijke toekomsten en kiest daaruit ‘de beste van alle mogelijke werelden.’ Geen mens kan aan het inzicht van God tippen.

Nu Trump besloot dat Europa haar eigen boontjes moet doppen, zien de militairen van het oude land eindelijk hun kans schoon om het verroeste wapenarsenaal door nieuwe technologie te vervangen. De wapenindustrie, gesteund door de mythe van de almachtige AI, de technologie van de technologie, vaart er wel bij. Want drones, rakketten en munitie kun je aan alle partijen in het conflict verkopen. Is het niet linksom, dan wel rechtsom. De Chinezen, de Russen, de Amerikanen, ze hebben één ding gemeen: ze strijden met dezelfde wapens. Want ook al heeft de geschiedenis ons onzeker gemaakt over de kwestie van welke kant het grote gevaar komt, het is altijd goed om een stok achter de hand te hebben. En met AI kun je alle kanten op.

Om het volk bij de geopolitieke strijd om de energie en de grondstoffen te betrekken moet de Militaire Dienstplicht weer uit de mottenballen. Per slot van rekening: wie heeft er geen behoefte aan litium, grondstof voor zijn mobiele telefoon? Dat spul groeit echt niet in de Hollandse blubber. Je moet iets over hebben voor je verslaving aan de sociale media. Onder de wapenen! Maar waar naartoe? Vooralsnog, oostwaarts.

Opinieonderzoeken onder het verslaafde volk bevestigen en versterken de geest van de tijd. Uit een recent onderzoek bleek dat het aantal mensen dat voor een Europees leger is groeit. Ook vindt volgens een NOS onderzoek “een kwart van het Nederlandse volk dat Nederland al zelf militairen naar Oekraïene moet sturen om te helpen in de oorlog tegen Rusland. Het hoogste aantal sinds het begin van de oorlog.” (NOS-nieuws, 26-02-2025)

Dit aantal zal, mede door de mimetische werking van opinie-uitslagen: de mens begeert wat de opiniepeiler zegt dat het volk begeert – zeker nog wel even groeien.

Wat ook blijkt uit het opinie-onderzoek is dat er weinig bereid is om zelf in dienst te gaan als Nederland of een ander EU-land wordt aangevallen. De meesten mensen vinden dat de ander de kastanjes maar uit het vuur moet halen, om te zorgen voor de noodzakelijke grondstoffen voor zijn mobieltje.

Met de nieuwe inwerkingtreding van de Militaire Dienstplicht zal ook de wettelijke mogelijkheid dienst te weigeren weer geïmplementeerd moeten worden. Dan komt voor velen de vraag aan de orde welke wissel op de toekomst hij of zij zal nemen. We zullen dan zien wat de vrijheid van de ander om zelf in vrijheid te kiezen betekent. We doen degenen die weigeren in militaire dienst te gaan in elk geval te kort als we zeggen dat ze anderen ‘de kastanjes uit het vuur’ laten halen.

 

De democraat en de sofist

Als de meerderheid van een volk op democratische wijze tegen de democratie en voor een autocratie stemt, moeten we dan niet toegeven aan de meerderheid?

De sofist probeert valse waarheden aan de man te brengen door spitsvondige drogredeneringen. Zo daagt de Sofist hij die gelooft in de almacht van God uit met de vraag of Hij een steen kan maken die Hij niet op kan tillen.

Met bovenstaande spitsvondigheid daagt de sofist Wierd Duk op social media de idee democratie uit.

Waar de sofist met deze drogredenering op wijst, is dat weliswaar het meerderheidsprincipe een kenmerk is van de democratie, maar dat we de democratische idee niet moeten reduceren tot de regel dat de meerderheid van het volk over de toekomst van het volk beslist.

De abstracte vorm van het meerderheidsprincipe wordt in deze valse waarheid strict gescheiden van de inhoud van de democratische idee. Zo’n abstracte tegenoverstelling, de sofisten zijn daar een kei in, leidt tot paradoxen. Een bekende paradox is de leugenaarsparadox: de Cretenzer die zegt alle Cretenzers liegen. Spreekt hij de waarheid? Volgens de sofistische drogredenering zou de democratie zichzelf volgens haar eigen principe om zeep kunnen brengen.

Een democraat zal echter nooit een stem uitbrengen vóór een stelling die inhoudelijk tégen de democratische idee indruist.

De democratische idee is gebaseerd op de idee van vrijheid. Niet alleen op de idee van de persoonlijke wilsvrijheid, die we niet moeten verengen tot keuzevrijheid. De inhoud van de wil, dat wat gewild wordt, moet overeenkomen met de idee van vrijheid. De democraat wil niet alleen de vrijheid van hemzelf realiseren en beschermen, en niet alleen de vrijheid van de meerderheid, maar de vrijheid van allen. In een werkelijkheid met soms tegenstrijdige belangen zal er door redelijk overleg op rechtsstatelijke wijze besloten worden. De meerderheid heeft de democratische plicht zoveel mogelijk de meningen van minderheden te respecteren. Ook dat hoort tot de inhoud van de democratische idee. Een democratische natie is een rechtsstaat. Rationaliteit komt tot uitdrukking in de eis dat redelijk overleg wordt gevoerd over de politieke middelen én over de middelen hoe deze te realiseren. Het publieke debat is wezenlijk voor het verwerkelijken van de democratische rechtsstaat.

Een natie waarin de idee van democratie verengd wordt tot het tellen van stemmen en sofistische stemmingmakerij levert zichzelf over aan autocraten.

Het is verontrustend te zien hoe in Nederland en in veel Europese landen de stem van het volk steeds meer wordt bepaald door stemmingmakerij en anti-democratische retoriek.

Van wie zijn onze gesprekken? – over eigendom en de mythe van de machtige blanke mannen

Religie is wat de armen ervan weerhoudt de rijken te vermoorden. (Napoleon Bonaparte)

“Daar zijn ze vast niet eerlijk aan gekomen”, zei Hans toen we eens langs een grote villa reden. Die mooie villa’s en landgoeden hier in Enschede en omgeving hebben we te danken aan de rijke textielbaronnen. Nu zijn ze vaak het bezit van dure accountancy en advocaten-kantoren, vennootschappen. Hans was een eenvoudige meubelmaker die een hekel had aan dure lui. Hij leek me een echte PvdA-er, misschien zelfs wel een SP-er. Maar over politiek praatten we niet als we samen naar het voetbal gingen.

‘Eigendom is diefstal’, zei de negentiende-eeuwse socialist Pierre Joseph Proudhon. Ik weet niet of Hans zover zou gaan, maar dat hij mensen die veel geld en goederen bezaten wantrouwde, dat was wel duidelijk. Proudhon vond het anarchisme uit en keerde zich tegen het kapitalisme. In 1840 werd zijn boek Qu’est-ce que la propriété? gepubliceerd. Op die vraag, ‘wat is eigendom?’, antwoordde hij met de stelling: la propriété c’est le vol, ‘eigendom is diefstal’. Hij baseerde dit op een economische analyse van de arbeid. Arbeid doe je in een collectief, net als voetballen, en dat collectieve van de arbeid maakt dat het zich toe-eigenen van het product van die arbeid door de kapitalistische ondernemers onrechtvaardig is. De kapitalist bouwt, voortgestuwd door de technische vooruitgang, zijn private eigendom op uit winsten uit arbeid. Proudhon pleitte dan ook voor afschaffing van de private eigendom. Maar tegen privébezit was hij niet. Ook Hans mag best een eigen tuin en huis bezitten.

Ik moest aan die uitspraak van mijn voetbalmaatje Hans denken toen ik de Vloek van Big Tech las. De rechtsgeleerde Reijer Passchier analyseert daarin het moderne westerse eigendomsrecht (Uitgeverij Boom, 2024).

Dankzij het moderne eigendomsrecht, vanaf het begin van de 19de eeuw, en de sociaal-technologische omstandigheden (de economische afhankelijkheid van ICT en AI) konden enkele individuen, “als private mega-eigenaar zeer grote hoeveelheden exclusieve beschikkingsmacht over produktieve goederen en informatie concentreren en daarmee de facto een zekere statelijke macht uitoefenen”. (Passchier, p. 105).

Die statelijke macht is zo groot geworden dat volgens velen Big Tech onze democratieën dreigen te ondermijnen. Ze vormen een souvereine staat naast en tegenover de natiestaat. Hoe komt dat? Waaruit bestaat die macht? En wat is een democratie?

Volgens sommigen is kenmerkend voor democratie het meerderheidsbeginsel, het beginsel dat politieke beslissingen genomen worden op basis van een meerderheid van stemmen en dat iedere volwassen burger evenveel stemrecht heeft. Volgens anderen is democratie wezenlijk gebaseerd op het principe van vrijheid. Ook de vrijheden van de minderheden moeten door de meerderheid gerespecteerd worden. Democratie is gekoppeld aan de algemene gelding van de wet. Het recht is ervoor te zorgen dat de uitoefening van de vrijheid van de één niet in conflict komt met de vrijheid van de ander. Dat is gebaseerd op redelijke bemiddeling.

Wie democratie verengt tot het tellen van stemmen bij de verkiezingen moet zich afvragen wat die stem inhoudt en hoe de stemkeuze van de individuele kiezer tot stand komt. Daarbij is informatie een belangrijke factor. Om een verantwoorde keuze te maken moet je immers goed geinformeerd zijn. En in het beschikbaar stellen van informatie en het vormen van een mening over de politieke kwesties die in een samenleving aan de orde zijn, spelen de media een grote rol. En daar oefent Big Tech die de (sociale) media beheersen haar macht uit. Deze macht is gebaseerd op de private eigendom van de moderne ‘produktiemiddelen’, waarvoor informatie een belangrijke grondstof is. In de hybride economieën zijn energie en informatie de twee essentiële grondstoffen. De burgerlijke democratie zoals we die in Nederland kennen is gebaseerd op de macht van het grootkapitaal.

Kun je mensen hun stemrecht ontzeggen als ze niet vrij zijn in hun keuze voor een bepaalde partij? Het uitsluiten van stemrecht van bepaalde groepen, zoals: slaven, vrouwen, bedienden, armen, door de machthebbende elite is van alle tijden. In Vrijheid, een woelige geschiedenis (2021) beschrijft historica Annelien de Dijn de strijd tussen verschillende visies op vrijheid en democratie, waarbij de Atlantische revolutionairen teruggrepen op ideeën uit de klassieke Griekse culturen. De Amerikaanse opstand tegen Groot-Brittanië (Virginia, 1775) was het begin van een vloedgolf die uiteindelijk de hele Atlantische wereld zou overspoelen. ‘Vrijheid of de dood’ was het motto van de opstand tegen het moederland, een opstand die begon als verzet tegen de door de Britse koning George III opgelegde importheffingen! (Vrijheid, p. 214 e.v.). Heden ten dage probeert de nieuwe elite, de oligarchen van Amerika, de macht te behouden. Nu gaat het om de wereldmacht waarbij de Verenigde Staten de rol van het ooit zo machtige Britse wereldrijk heeft overgenomen.

Alles kun je kopen voor geld. Grootkapitalisten als Elon Musk betaalden burgers om op presidentkandidaat Trump te stemmen. Kunnen we iets doen tegen de overmacht van Big Tech? Privaat eigendom wordt door allerlei wetgeving gelegaliseerd. Het idee komt niet uit de lucht vallen. Daar is een lang historisch proces aan voorafgegaan. Voor ons is privé eigendom van wezenlijk belang om een zelfstandig leven te leiden. De basis ervan is het zelfbeschikkingsrecht. Maar het eigendomsrecht is niet absoluut (Zie: Over de Linden en Ryngaert, 2022). Het private eigendomsrecht is evenals de moderne kapitaalvennootschap (BVs, NVs) een juridische constructie. Een kapitaalvennootschap is een rechtspersoon waarbij vermogen bijeen wordt gebracht door deelnemers in het kapitaal van de vennootschap. Ze krijgen in ruil daarvoor aandelen. De aandeelhouder is niet aansprakelijk voor de schulden van de naamloze of besloten vennootschap.

Zo is het eigendomsrecht van de vennootschap abstract geworden. De macht van dit recht wordt in de uitoefening ervan beperkt waar de vrijheid van mensen in het geding is. Waar de controle over de informatievoorziening, de controle over de beeldvorming in handen is van een paar grote kapitalisten, daar is de vrijheid in het geding en daarmee de democratie die op het principe van vrijheid gebouwd is.

Typische kenmerk van de BV’s en NV’s, de nieuwe rechtspersonen, is dat in deze abstracte juridische constructies het eigendom van de natuurlijke persoon wordt afgescheiden van de vennootschap. Het privé eigendom wordt beschermd en daarmee dreigt de persoonlijke morele verantwoordelijk voor de aktiviteiten van de onderneming te verworden tot een formaliteit. Zoals niemand formeel persoonlijk verantwoordelijk is voor de daden van de souvereine Staat, zo is niemand verantwoordelijk voor de aktiviteiten van de onderneming. Deze ligt bij de aandeelhouders en de directie, die vaak ver verwijderd zijn van de fysieke gevolgen van de ondernemingsaktiviteiten op de omgeving en van de invloed op de samenleving. Via de juridische constructie van de holding is er nog weer een grotere afstand ontstaan tussen de werkmaatschappijen waar het eigenlijke produkt wordt gemaakt en de eigenaren die het beheer hebben. Een holding bv heeft als doel het houden van bezittingen, zoals aandelen in een of meer andere bv’s, een bedrijfspand of winst. 

Passchier richt zijn pijlen op de nieuwe oligarchen van de Big Tech, zoals Elon Musk en Mark Zuckerberg, wiens bedrijven zich schuldig maken aan het privatiseren van publiek eigendom, big data. Ze hebben zoveel macht dat van een nieuwe vorm van feodalisme sprake is. ‘Digitaal feodalisme’, omdat hun politieke macht voortkomt uit bezit van digitale technologie gebaseerd op big data. Ik zeg ‘privatisering van publiek eigendom’, want van wie zijn die ‘big data’? Van wie zijn onze gesprekken, onze gebaren? Van wie is de taaldata waarop AI systemen als ChatGPT gebouwd zijn?

De nieuwe oligarchen financieren met de winsten uit ‘gestolen eigendommen’ criminele, ondermijnende activiteiten. Dat het recht op privé eigendom niet absoluut is blijkt bijvoorbeeld waar de Nederlandse staat en de EU in staat bleken beslag te leggen op de eigendommen van Russische oligarchen na de ‘militaire operatie’ van Poetin in Oekraïne. De Nederlandse Wet Confiscatie Criminele Goederen maakt confiscatie van deze eigendommen door de Nederlandse Staat juridisch mogelijk. De juristen Over de Linden en Ruyngaert zien vooral kansen via ‘non conviction based confiscation’ van eigendommen van Russische oligarchen, voor zover deze gelinkt kunnen worden aan bepaalde misdrijven. Dat betekent dat confiscatie kan plaats vinden zonder dat schuld aan criminele praktijken bewezen is. Waarom zouden de Nederlandse Staat en de EU de eigendommen van Musk niet kunnen confisceren? Dat kan in zoverre het aannemelijk is te maken dat deze mannen de vrijheid van de burgers van democratieën bedreigen.

Volgens Marx zou met de volledige automatisering van de produktie de westerse mens het Rijk der Vrijheid binnen kunnen treden. Het heeft er alle schijn van dat deze voorspelling van de 19de eeuwse econoom en filosoof niet uit zal komen. Ook zou de emancipatie van de burger het einde van de religie, opium van het volk, betekenen en dit zou tevens de oplossing zijn voor het ‘jodenvraagstuk’. De arbeider zou zich bevrijden van het juk van het grootkapitaal en de produktiemiddelen zouden in handen komen van de communistische staat, en daarmee in zekere zin van het volk zelf.

Het heeft niet zo mogen zijn. De ontwikkeling van de technologie zou heel anders uitpakken. Natuurlijk, ondernemers als Henry Ford zorgden ervoor dat door verregaande mechanisering van de produktielijnen voor velen arbeidstijdverkortingen mogelijk werden. Ook de lopendebandwerker kon een auto kopen. Het is het begin van de vrije tijd en de nieuwe industrie van de vrijetijdbesteding. De consumptiemaatschappij kent echter nieuwe vormen van verslaving. Behoeften moet gecreëerd worden. De mens heeft een natuurlijke behoefte aan voedsel, maar niet aan Calvé pindakaas; een natuurlijke behoefte aan contact met anderen, maar niet aan een mobiele telefoon van Apple. Identiteit wordt bepaald door wat je hebt. Zeg me wat voor auto je rijdt en ik zeg je wie je bent. Informatie werd het nieuwe opium van het volk. Hoe meer informatie je hebt des te meer behoefte heb je aan meer informatie. De sociale media werden het publieke domein van een nieuwe volksreligie. Een burgerplatform, waarop het volk zich kon vermaken door elkaar de maat te nemen of te liken. Dit alles onder regie van het nieuwe grootkapitaal, de Big Tech bedrijven. Zij beheersen de communicatiekanalen en bepalen wie wanneer wat te zien of te horen krijgt. Ze beïnvloeden de kiezers bij verkiezingen zodat ze stemmen op partijen die de belangen van het kapitaal dienen. De reklame werd onderdeel van de kapitalistische behoeftenproduktiemachine waarmee een oneindige hoeveelheid nieuwe gebruiksartikelen aan de man werd gebracht.

Meredith Whittaker, co-founder van het AI Now Institute, dat onderzoek doet naar de impact van AI op de samenleving, vergelijkt de macht van Big Tech met die van het militair-industriëel complex ten tijde van de koude oorlog.

“Today, the tech industry is facing mounting regulatory pressure, and is increasing its efforts to create tech-positive narratives and to silence and sideline critics in much the same way the U.S. military and its allies did in the past.” (Whittaker, 2021)

De macht van de grote industriële AI-bedrijven ontleent ze niet aan grote technische of wetenschappelijke doorbraken, maar aan de concentratie van het bezit van grote hoeveelheden data en rekencapaciteit.

“In considering how to tackle this onslaught of industrial AI, we must first recognize that the “advances” in AI celebrated over the past decade were not due to fundamental scientific breakthroughs in AI techniques. They were and are primarily the product of significantly concentrated data and compute resources that reside in the hands of a few large tech corporations.” (Whittaker)

.”… the centralized power of a handful of surveillance companies that are now also the AI companies, which resulted in the dependence of governments on these companies for surveillance for infrastructure, effectively outsourcing many of what we assume are the core functions of government. It created actors that now have, in many ways, more geopolitical power than individual nation-states.” zegt Whittaker in een interview in Politico.

Big Tech heeft via het beschikbaar stellen van financiering in toenemende mate invloed op het wetenschappelijk onderzoek dat gedaan wordt. Het onderzoek beperkt zich tot het maken van ‘foundation models’ voor de AI technologie, een nieuwe term voor de datamodellen zoals de LLM’s van ChatGPT.

Het westerse eigendomsrecht kreeg haar gestalte na de Franse Revolutie. Marx zag al dat de zogenaamde ‘droits de l’homme’ uit 1789 slechts toekomen aan de mens als lid van de Burgerlijke Samenleving. En dat betekent volgens Marx aan de egoïstische mens, de mens die van de solidaire samenleving is afgescheiden (zie Marx’ Zur Judenfrage, zie ook Meuwissen, Recht en Vrijheid, Het Spectrum, 1982). De vrijheidsrechten waarop de moderne eigendomsrechten gebaseerd zijn, en die tot uitdrukking zijn gekomen in de BV’s en NV’s, de ondernemingen als rechtspersoon, hebben slechts betrekking op het geïsoleerde en afgezondere individu. Daar is de erkenning van de privé-eigendom op gebaseerd. Rechtszekerheid houdt het egoïsme van iedereen in stand. Iedereen kan zijn eigen privé-belangen behartigen.

Dit individuele eigendomsrecht is de oerbron van Big Tech (Passchier). Daarbij moeten we het supra-nationale en principieel a-morele karakter van de moderne technologie, met als summun de AI, de kunstmatige intelligentie, niet vergeten. Het is de ICT, de technologie van de technologie, die samen met de mediatechnologie, gesteund door de juridische constructies van de moderne kapitaalvennootschappen die Big Tech mogelijk hebben gemaakt. De bedreiging van de moderne democratie komt voort uit de verlichte schoot van de democratische rechtsstaat als bescherming van de vrijheid van de individuele burger met zijn privé belangen.

De westerse markteconomie waar Marx en Hegel het over hadden bleek onderdeel te zijn van een wereldeconomie. De kapitaalvergroting in Europa en de VS ging ten koste van economieën in Azië en Afrika. Internationaal opererende ondernemingen gingen de arbeidsmarkten beheersen, zonder zich iets aan te trekken van nationale grenzen en regels. Fabrieken werden verplaatst naar lagelonenlanden of goedkope arbeidskrachten werden aangetrokken om onder slechte omstandigheden het werk te doen dat de westerse blanke mens niet wilde doen. Ondertussen voeren naties als onderdeel van hun geopolitiek verwoestende oorlogen om hun energievoorraaden en grondstoffen voor het instandhouden van de consumptie veilig te stellen. Onherstelbare schade wordt aangericht aan de natuur. Klimaatverandering leidt tot armoede en migratie in grote delen van Afrika en Azië.

In het licht van Marx’ mislukte poging door middel van een communistsiche revolutie een einde te maken aan de kapitalistische uitbuiting van de arbeiders is het interessant te zien dat Passchier een mogelijke remedie tegen de macht van Big Tech ziet in een ‘kapitalistische revolutie’. Het idee van zo’n revolutie leent hij van Kelso. Varianten ervan staan bekend als ‘property owning democracry‘. Passchier wijst een communistisch staatskapitalisme resoluuut van de hand. De idee is simpel gezegd dat iedereen kapitalist wordt. Iedereen moet eigenaar worden van de produktiemiddelen. Waarom zou niet iedereen kapitalist kunnen worden? vraagt Passchier zich af. Ik vraag me af of Kelso’s idee niet gebaseerd is op dezelfde idealistische aanname waar ook Marx vanuit ging. Passchier citeert Kelso:

Let us, then, for one more moment of projection, imagine a society in which machines do all or most of the mechanical work that must be done to provide the wealth necessary both for subsisence and for civilization.‘ (Passchier, p. 198)

De mens die uit het arbeidsproces wordt gestoten is echter niet zo gelukkig als Marx en anderen zich voorstelden. Concrete arbeid is niet hetzelfde als de abstracte arbeid waar Marx het over heeft. De abstracte arbeid is de bijdrage van de arbeider aan de produktie van goederen volgens door anderen uitgedachte procedures. Die abstracte arbeid is vanwege haar abstracte, zuiver functionele, economische, karakter te automatiseren. Betrokkenheid bij het arbeidsproces als invulling van een gemeenschapsleven is iets heel anders. Die betrokkenheid naar iedere eigen vermogen en inzicht is iets wat de autonome mens zich niet laat afnemen. Passchiers en Kelso’s voorstel gaat te veel uit van de gedachte dat gedeeld eigendom van de produktiemiddelen op zich een medicijn is tegen de macht van Big Tech. Maar hoe dan? Hoe kunnen we de onder de macht van Big Tech uit?

Misschien helpt een beter, nieuw, begrip van eigendom en eigendomsrecht.

De macht van Big Tech berust op een mythe, die religieus aandoet. De mythe van de rijken der aarde. Een mythe die in stand wordt gehouden door ons, de burgers, zelf, door verheerlijking van de rijkdom, door de maandelijkse lijstjes in tijdschriften als Quote. De mythe verbindt het verkrijgen van rijkdom met een overtrokken hyped techno-optimisme, het geloof in een zorgeloze toekomst door nieuwe technologie.

Voor alle mensen met ambitieondernemer of ondernemend, is Quote een bijbel. Sta je d’r in, dan tel je mee. Quote maakt dromen waar en biedt een podium aan eenieder die rondloopt met een veelbelovende business case. Denk groot, lees Quote.”

Maar net als de keizer uit het sprookje hebben deze rijken geen kleren aan. Wat hun vermogen heet zit in de constructies waarvan ze zeggen eigenaar te zijn. Maar wat zijn die constructies? Waaruit bestaat hun zogenaamde eigendom? Is er nog een legitieme grond van hun ‘private eigendom’?

Dat zijn de fundamentele vragen die de macht van Big Tech moeten ontmantelen.

Dat veel mensen autonomie en onafhankelijkheid verwarren, dat maakt de discussie over hoe we ons tot de huidige staat van de wereldeconomie hebben te verhouden er niet helderder op. Mensen en ook staten die terecht autonomie nastreven denken dit te bereiken door onafhankelijkheid van andere mensen of staten na te streven, een doel dat alleen dan bereikt is wanneer je alleen over bent gebleven. Maar of dat het doel is waarnaar we moeten streven?

Wat is een voetbalcompetitie als er maar één club over is? zou Hans zeggen.

Referenties

Annelien de Dijn (2021). Vrijheid, een woelige geschiedenis. Oorspronkelijk In het Engels als Freedom, an unrule history (2020). Nederlandse vertaling bij Alfabet Uitgevers, 2021.

H.M.A. over de Linden en C.M.J. Ryngaert (2022). Confiscatie van Russische eigendommen met het oog op de wederopbouw van Oekraïne: juridische mogelijkheden. In: O&A, nr. 2, juli, 2022.

Karl Marx (1844). Zur Judenfrage. Opgenomen in de Uitgave van de Deutsch-Französische Jahrbücher, uitgegeven door Arnold Ruge en Karl Marx, Paris 1844.

Daminaan H.M. Meuwissen (1982). Recht en vrijheid. Inleiding in de rechtsfilosofie. Uitgeverij Het Spectrum, 1982.

Reijer Passchier (2024). De vloek van Big Tech. De juridisch technologische wortels van constitutioneel verval en digitaal feodalisme. Uitgeverij Boom, 2024.

Whittaker, Meredith, The Steep Cost of Capture (2021). Meredith Whittaker. 2021. The steep cost of capture. interactions 28, 6 (November – December 2021), 50–55. https://doi.org/10.1145/3488666, Available at SSRN: https://ssrn.com/abstract=4135581

Een kwestie van verantwoordelijkheid

Over een noodlottig ongeval met Nederlandse F-16’s in Irak in 2015.

“een belangrijk en zeer serieus onderwerp”

Zonder vertrouwen en het afleggen van verantwoordelijkheid is democratie niet mogelijk.

In de nacht van 2 op 3 juni 2015 wordt er een luchtaanval met F-16’s uitgevoerd in de Noord-Irakese stad Hawija op een faciliteit die door ISIS wordt gebruikt om gepantserde zelfmoordvoertuigen te vervaardigen. De aanval vindt plaats in het kader van een coalitie onder Amerikaanse leiding tegen de jihadistische organisatie vanwege de voortdurende mensenrechtenschendingen in Irak en Syrië.

Het aantal slachtoffers onder burgers en ISIS-strijders dat als gevolg van deze aanval is omgekomen, wordt door media op dat moment geschat tussen de 70 en 150.

Jarenlang is niet publiekelijk bekend dat Nederland deze aanval heeft uitgevoerd. Op 18 oktober 2019 publiceren journalisten van de NOS en het NRC Handelsblad over de Nederlandse betrokkenheid bij de aanval en melden dat er 70 of meer burgerslachtoffers zijn gevallen. Leden van de Tweede Kamer vragen dan al een paar jaar, in vertrouwelijke zittingen met o.a. de commandant der strijdkrachten, naar meer transparantie van het Ministerie van Defensie over de
missie tegen ISIS. De mediaberichtgeving uit 2019 zet het debat erover op scherp, zeker als blijkt dat de minister van Defensie, dan Bijlefeld, moet toegeven dat haar voorganger Hennis de Kamer kort na de aanval in juni 2015, onjuist heeft geïnformeerd over de Nederlandse betrokkenheid bij de aanvallen waarbij burgerslachtoffers zijn gevallen.

“Nederland wilde samen met de internationale coalitie die tegen IS streed enkel luchtaanvallen uitvoeren waarbij geen burgerdoden werden verwacht. Nederland was daarbij afhankelijk van inlichtingen van de VS, maar door een misrekening van het Amerikaanse onderzoeksteam bleek de aanval veel destructiever dan vooraf gedacht. De regering zweeg daar jarenlang over.” (NOS Nieuws)

Maar de CIA oordeelde voorafgaand aan de aktie op basis van haar onderzoek naar het doelwit “the potential for collateral damage based on the adjacent residential neighbourhood.” Er werd dus wel degelijk rekening gehouden met burgerdoden.

Naar aanleiding van een onderzoek naar de gang van zaken door de amerikanen, die de leiding hadden over de operatie, het zogenaamde AR 15-6-onderzoek, vond op 14 mei 2020 een plenair debat van de Minister van Defensie Bijlefeld met de Tweede Kamer plaats. Op basis daarvan werd de motie-Belhaj aangenomen. Daarin verzoekt de Tweede Kamer “overwegende dat waarheidsvinding in deze casus een moeizaam proces is geweest en transparantie over burgerslachtoffers ontoereikend was” een onderzoekscommissie in te stellen.

Defensie vond de motie-Belhaj strikt genomen niet uitvoerbaar, omdat het Openbaar Ministerie de taak heeft zulk onderzoek te doen. Het onderwerp betreft gevoelige informatie met het oog op ‘de veiligheid’. Toenmalig Minister van Defensie Bijlefeld vond echter dat aan de wens van de kamer moest worden voldaan. De speciale tijdelijke commissie moet zich richten op de vraag hoe bij deze wapeninzet burgerslachtoffers hebben kunnen vallen evenals welke lessen hieruit te trekken.

In november 2020 werd de onafhankelijke onderzoekscommissie Commissie van Onderzoek Wapeninzet Hawija geinstalleerd. De commissie onder leiding van Winnie Sorgdrager heeft na vier jaar onderzoek in januari 2025 haar rapport aangeboden aan politiek en publiek, het Rapport Commissie van Onderzoek Wapeninzet Hawija. De commissie heeft er van afgezien een aansprekende titel aan het rapport mee te geven. Die titel mag de belangstellende lezer na lezing ervan zelf bedenken.

Het rapport telt bijna 300 paginas, verdeeld over 5 hoofdstukken en 5 bijlages. Bijlage 5 telt al 3 paginas in het rapport gebruikte afkortingen. Bijlage 3 bevat een uitgebreide bibliografie. Er is een samenvatting van het rapport dat 45 pagina’s telt.

De commissie had tot taak: a. te onderzoeken hoe het kon dat er bij de wapeninzet in Hawija burgerslachtoffers zijn gevallen; b.te onderzoeken welke lessen voor de toekomst naar aanleiding hiervan te trekken zijn.

Belangrijk is Artikel 8 van het instellingsbesluit van de commissie. Deze luidt:

De commissie is gerechtigd in het kader van haar onderzoek kennis te nemen van gegevens die berusten bij het Ministerie van Defensie, ongeacht de merking of rubricering. Een geheimhoudingsplicht ter zake, rustend op personen in dienst van het Ministerie van Defensie vindt in dat geval ten overstaan van de commissie geen toepassing.

Jeanine Hennis-Plasschaert was van november 2012 tot oktober 2017 minister van Defensie in het kabinet-Rutte II en dus verantwoordelijk minister voor operaties van de Nederlandse krijgsmacht. Zij was ook verantwoordelijk voor het melden van de gevolgen van de aktie bij het Openbaar Ministerie en voor de communicatie met de tweede kamer. Op alle onderdelen schoot ze te kort.

De commissie komt onder andere tot de conclusie “dat voormalig minister Hennis van Defensie de Tweede Kamer meermaals te laat en onjuist geïnformeerd heeft over het bombardement van Nederlandse F-16’s op de Iraakse plaats” (RTL Nieuws).

Hennis bleek niet goed op de hoogte van belangrijke technische details van de militaire operatie. In elk geval schetste ze de Kamer een onjuist beeld ervan. Zo hadden Hennis en de top van Defensie gezegd dat de F-16-vlieger die het doelwit onder vuur nam, had kunnen besluiten om het bombardement te staken. Maar dat kon niet, omdat er bij deze missie wapens op grote afstand waren ingezet en de vlieger geen zicht had op wat er zich op de grond had afgespeeld.

Ook zouden er computersimulaties gedaan zijn door experts om de kans op ‘secundaire explosies’ te berekenen en zou er contact geweest zijn met een ‘speciaal juridisch adviseur’ alvorens het bombardement plaats vond. Volgens de commissie Sorgdrager hebben deze nooit plaats gevonden.

De onthullingen over de burgerdoden in Hawija maakten veel los in de politiek. In 2021 werd er, na druk van de Tweede Kamer, 4 miljoen euro vrijgemaakt voor schadeherstel. Nederland heeft in Hawija ‘op vrijwillige basis’ wederopbouwprojecten uitgevoerd, meldt Defensie op haar website.

Elf Iraakse nabestaanden spanden een rechtszaak aan tegen de Nederlandse staat.

Tijdens de rechtszaak draaide het om de procedure die is gevolgd voorafgaand aan het bombardement. Er werd door Defensie beweerd dat vooraf door een Amerikaans team heel precies uitgerekend was wat de impact zou zijn van de aanval. De conclusie van Defensie was: als de aanval ‘s nachts wordt uitgevoerd, vallen er zeer waarschijnlijk geen burgerdoden. En dus ging de Nederlandse red card holder – de militair die groen licht moet geven voor elke aanval – akkoord.

Er lag echter een enorme hoeveelheid munitie in de fabriek die ontplofte. De explosie die volgde was tot op 60 kilometer te horen, beschadigde zo’n 400 gebouwen en kostte zeker zeventig burgers in de wijde omgeving het leven. Daarmee is de eerste vraag van de commissie: “hoe het kon dat er bij de wapeninzet in Hawija burgerslachtoffers zijn gevallen“, wel beantwoordt. Maar de echte vraag is waarom Defensie uitvoering gaf aan deze operatie waarbij zoveel burgerslachtoffers vielen en waarom daar zo lang over gezwegen en gelogen is tegenover de kamer.

Op de zitting liet de landsadvocaat weten niet alle door de rechter gevraagde informatie te kunnen aanleveren, omdat die geheim zou zijn. Het gaat hier om de informatie waarop de red card holder zijn besluit voor groen licht had gebaseerd.

De commissie Sorgdrager is nu dus, op basis van de haar beschikbaar gestelde informatie, tot de conclusie gekomen dat tijdens de rechtszaak onjuiste informatie door Defensie is verstrekt. Bij haar onderzoek bleek dat Defensie onzorgvuldig met bronnenmateriaal is omgegaan door de videobeelden van het Nederlandse Battle Damage Assessment te overschrijven waardoor het onmogelijk is om controle achteraf uit te oefenen.

Op basis van openbare bronnen trekt de Commissie de conclusie dat zowel bij de Nederlandse als bij de Amerikaanse militairen bekend had moeten zijn dat in de zogeheten industriële zone in Hawija zowel gewerkt als gewoond werd. Op het moment van de wapeninzet was het aantal inwoners in deze industriële zone zelfs hoger vanwege de vluchtelingen die dáár gehuisvest waren.

Vuile oorlog

“Minister Hennis heeft in haar gesprek met de Commissie aangegeven dat juist de beschikbaarheid van precisiewapens voor Nederland het argument was om mee te doen, omdat daarmee het risico op burgerslachtoffers zo veel mogelijk werd beperkt.”

Door de nadruk te leggen op het gebruik van precisiewapens, het steeds benoemen van een ‘zorgvuldig’ targetingproces en het criterium van nul burgerslachtoffers, heeft het kabinet, ondanks vragen van Kamerleden over het risico op burgerslachtoffers, het beeld uitgedragen van een ‘schone’ oorlog. Echter, de harde werkelijkheid van een oorlog is dat er altijd burgerslachtoffers vallen; dit is onderbelicht gebleven.

De commissie stelt in haar conclusie dat “ook de Commissie Davids al constateerde dat het toenmalige kabinet leunde op inlichtingendiensten uit de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Toen werd toegezegd dat het kabinet geen beslissingen meer zou nemen, louter op informatie van buitenlandse inlichtingendiensten en de weging door de eigen inlichtingendiensten evenwichtig weer te geven.”

Ook het Ministerie van Defensie is hardleers. Rapporten verdwijnen onder in een la. Ministers komen en gaan.

De politieke verantwoordelijkheid

Een groot probleem is het construct van de ‘politieke verantwoordelijkheid’. Die berust bij een minister, maar die is zelf volledig afhankelijk van de informatie die ze van anderen, ambtenaren, experts op haar beleidsterrein, krijgt. Wat wist Hennis nou van ‘precisiewapens’? Ook de hoge legertop is afhankelijk van informatie van technici en in de communicatie tussen politiek en techniek heerst misverstand en onbegrip. De principes van Grice voor de kwaliteit van communicatie worden met voeten getreden. Al dan niet moedwillig.

Ook hier zien we, net als bijvoorbeeld bij de Toeslagenaffaire, weer een terugkerend patroon in de interaktie tussen kamer en minister. De minister wil of kan niet toegeven dat ze een vraag van de Kamer niet kan beantwoorden en verzint maar wat. De ambtenaren experts horen haar in verbazing aan maar houden hun mond. Ook het argument van ‘vertrouwelijkheid’, eventueel ‘staatsveiligheid’, biedt de minister uitkomst in een debat met de Kamer. En dan is er nog het uitstel als een mogelijkheid die de minister ter beschikking staat: “Dit gaan we uitzoeken. Ik kom hier later op terug.”

De belangrijkste conclusies

Defensie heeft op alle fronten fouten gemaakt en aangetoond niet de politieke en organisatorische capaciteiten te hebben voor een dergelijke internationale militaire operatie. Defensie moet zich wel drie keer bedenken voor ze nog eens in zo’n coalitie stapt.

Het Humanitair Oorlogsrecht, merkt de Commissie op, hanteert niet het uitgangspunt van nul burgerslachtoffers, maar wel het beginsel van
proportionaliteit. Alleen effecten die redelijkerwijs voorzienbaar zijn tellen mee voor de proportionaliteitsafweging. Die afweging is gebaseerd op de beschikbare informatie en de verwachtingen die men heeft bij het plannen
en uitvoeren van de aanval. Defensie stelde zich te afhankelijk van informatie van ander partijen (de amerikanen) op om een verantwoordelijke eigen rol te spelen.

Het kabinet heeft het parlement na de aanval in Hawija onvoldoende geïnformeerd over het feit dat daar burgerslachtoffers bij zijn gevallen en heeft daardoor de verantwoordelijkheid voor het melden van burgerslachtoffers jaren voor zich uitgeschoven.

Het ministerie van Defensie heeft zijn eigen richtlijnen niet opgevolgd om het vermoeden van burgerslachtoffers te melden aan het Openbaar Ministerie. De richtlijn schrijft voor om in een After Action Report een vermoeden van burgerslachtoffers te uiten en op te schrijven. Dat is achterwege gebleven. Kende Defensie de regels niet?

Maar wie of wat is ‘Defensie’? Een onderdeel van de Nederlandse Staat, een rechtspersoon. Maar wat houdt de verantwoordelijkheid van zo’n rechtsinstituut in? Kunnen er nog mensen ter verantwoording worden geroepen?

Komt de voormalig minister van Defensie Hennis hier mee weg? Behoort het niet tot de westerse normen en waarden dat je niet liegt en bedriegt en dat je verantwoording aflegt over je handelen? Het is aan de huidige regering hierover te beslissen. Hennis’ partijgenoot Brekelmans (VVD) is de huidige minister van Defensie. De SP heeft een spoeddebat over de kwestie aangevraagd.

Het gaat om een principe kwestie. Het gaat om het principe van verantwoordelijkheid. Want hoe complex organisaties en technologie ook zijn en hoe ‘autonoom’ deze (juridische en technische) entiteiten ook mogen worden gezien, uiteindelijk zijn het mensen die verantwoordelijk zijn voor de handelingen die uit hoofde van deze instituten worden uitgevoerd.

Het is een simpel feit dat moraliteit niet kan worden ingebouwd in onze technische en juridische constructies. Die moet altijd komen van de mensen die er in functioneren. Verantwoord handelen vereist voldoende inzicht in de situatie waarin gehandeld wordt. Daartoe is beschikbaarheid van relevante informatie die door anderen aangeleverd wordt van wezenlijk belang. Vertrouwen tussen mensen die samen moeten werken is daarbij cruciaal. Dat onderling vertrouwen is in de huidige politiek ver te zoeken. Zonder vertrouwen en het principe dat we elkaar mogen aanspreken op ons gedrag, is een democratische samenleving niet mogelijk.

Wat maken we ons druk over 70 burgerslachtoffers in Irak, tien jaar geleden alweer?

Terwijl de Nederlandse overheid zegt vierkant achter Israël te staan in haar operatie tegen het Palestijnse volk in Gaza. Een operatie waarbij vele duizenden burgers omkomen. Een genocidale operatie waarbij voortdurend door Israël met steun van Amerika mensenrechten geschonden worden. Een staat heeft niet alleen het recht maar ook de plicht haar onderdanen te verdedigen. Maar aan de uitoefening van dit recht zijn grenzen, die in internationale wetten en conventies zijn uitgesproken.

De Onverschilligheid

“In de vorm van een automatisme kan de moderne vrijheid niet bestaan.” (Victor Kal)

De filosoof Victor Kal schreef een filosofisch essay over Poetins filosoof, Alexander Doegin. In het hoofdstuk dat gaat over de verwerping van de moderniteit presenteert Kal Doegins typering van de moderne mens. Het beeld dat Doegin schetst is gebaseerd op een abstracte tegenoverstelling van Traditie en Moderniteit. Volgens Doegin is de moderne westerse mens een ontworteld mens, wars van iedere traditie. Het is een losgeslagen individu, een element van een ‘atomaire gemeenschap’. Het nihilisme maakt volgens Doegin de kern uit van het moderne mens-zijn.

Er is een ‘verticale macht’ noodzakelijk om dit nihilisme te overwinnen. Die macht wordt door de Grote Leider (Poetin) van een op de Traditie steunend Rusland gegarandeerd. Traditie zal uiteindelijk de strijd tegen de Moderniteit, tegen Amerika en het Westen, overwinnen.

Kal vult Doegins kille, logische typering van het moderne individu aan. Doegins analyse is niet volledig. Wat Doegin weglaat in zijn analyse is volgens Kal ‘een soort ernst dat typerend is voor het moderne individu’. Deze ernst “verschilt van de brave ernst waarmee iemand een of andere gebruiksaanwijzing volgt, en ook van de ernst waarmee iemand zich voegt naar een traditie”. (Kal, p. 67)

We kunnen hierbij denken aan de ernst waarmee de belastingambtenaar strikt de procedures volgt die uiteindelijk hebben geleid tot het toeslagenschandaal, waarbij burgers gemangeld werden tussen de raderen van de ambtelijke machines van de overheid. Deze ambtenaren deden wat ze moesten doen. Op een enkele uitzondering na. (Zie ook mijn stukje over het toeslagenschandaal Ongekend onrecht, als uw machtige arm het wil.)

De soort ernst die de moderne mens volgens Kal typeert is een ‘open ernst’. ‘Open’ omdat deze open is naar de toekomst. Anders dan de brave ernst leidt de open ernst niet tot een voorspelbaar resultaat van het met brave ernst gevolgde gedrag. Het nemen van een open ernstig besluit is gebaseerd op een oordeel dat in spanning wordt voltrokken. Kal noemt als voorbeeld hoe de schaker tot een beslissing komt. Deze volgt de regels van het spel, ‘een uiterlijke autoriteit’. Maar dit bepaalt niet welke zet de schaker op zeker moment doet. Wat er moet gebeuren gaat terug op een ‘innerlijke autoriteit’, die per se verborgen is. Dat wil zeggen: niet te analyseren. De schaker wacht op het moment dat hij een ‘intuïtie heeft’ omtrent welke zet het moet worden. De concentratie die voorafgaat aan dit moment is een blijk van ernst. “Al die tijd weet hij niet hoe het ermee verder moet; hoe het ermee verder moet is in suspense.” (p. 68).

De ernstige openheid van het nog niet weten hoe het verder moet is volgens Kal aan Doegin onbekend. Volgens Doegin moet het individu door traditie en uiterlijke ‘verticale autoriteit’, een autoritaire leider, geleid worden, om niet ten prooi te vallen aan het nihilisme van de moderniteit.

Onverschilligheid

Doegin heeft gelijk wanneer hij stelt dat nihilisme het grote probleem is van het moderne individu en de moderne samenleving. (p. 71). Maar zijn recept tegen deze kwaal is niet het juiste. Het gaat namelijk niet om een onnodige misstand of een voorbijgaand incident. “Integendeel, de moderne vrijheid kan überhaupt niet bestaan wanneer er niet tevens iets anders is dan de vrijheid, iets wat aan haar voorafgaat, en dit zelfs telkens opnieuw, zonder dat daar een einde aan komt. Je zou aan die voorafgaande toestand de naam ‘nihilisme’ kunnen geven. Het gaat om een vorm van onverschilligheid.” (p. 72)

Wat is onverschilligheid? Zoals het werkelijk voorkomt is het een gebrek aan betrokkenheid. Als mensen niet bij elkaar betrokken zijn, als ze geen relatie tot elkaar uitoefenen, dan blijkt er ook geen verschil. Die mensen vormen geen samenleving, maar een massa. Ze zijn als elementen van een verzameling. Het verschil is een positieve betrokkenheid van iets op iets anders. De elementen van een verzameling zijn noch op elkaar betrokken, noch op de verzameling waarvan ze de elementen zijn.

Ernst, lef en hoop

De operationalisering van de vrijheid, het doen van een stap die ‘in suspense’ wordt voltrokken, vereist lef. Het is een waagstuk, want de toekomst is onzeker, niet voorspelbaar. Bij de ‘openheid’ van de vrijheid van het moderne individu hoort de hoop. Elk keer dat je de ‘stap’ zou kunnen zetten die de operationalisering is van de vrijheid, veronderstelt dit dat je die stap ook níet had kunnen zetten.

Kal stelt dan dat het niet nemen van het besluit de stap te zetten, neerkomt op het niet aangaan van de verantwoordelijkheid die je als vrij mens hebt. Het niet opbrengen van de ernst waarmee naar een wending in de toekomst uitgezien zou worden, impliceert volgens Kal dat je voortgaat je te oriënteren op ‘hoe het nu eenmaal is’. De wereld wordt zo aan verwaarlozing prijs gegeven. “Deze verwaarlozing is de implicatie van ‘onverschilligheid’. Deze onverschilligheid vormt constant de metgezel van de moderne vrijheid.”

Die onverschilligheid is de normale achtergrond. Ze is eerder regel dan uitzondering. De verwaarlozing is zelf standaard de uitgangspositie. Vrijheid is er immers niet vanzelf. Vrijheid is iets anders dan keuzevrijheid. Die heeft met de moderne vrijheid niets te maken. Voor de moderne wereld is in feite juist typerend dat de verwaarlozing waaraan de wereld prijsgegeven wordt, voortdurend aan de orde wordt gesteld. “Aan al die verwaarlozing ligt onverschilligheid ten grondslag – ‘je had er niet aan gedacht’, ‘het hield je niet bezig’, ‘je had er geen tijd voor’.

De ‘correcte’ burger en de perfide samenleving

Het nihilisme behoort tot de liberale democratie, zoals Doegin beweert. Kal beaamt dit. Het nihilisme behoort onontkoombaar tot de kern van de liberale democratie: een rechtsstaat die het de burger toestaat in diens maatschappij zelf uit te maken hoe hij het daar aanpakt; een staat ook die de onverschillige burger niet tot de orde roept. De correcte burger is de fatsoenlijke burger, die zich aan wet en regels houdt. In de perfide liberale rechtsstaat komt het er op aan dat je een correcte burger bent. Het is niet nodig ook nog een goed mens te zijn. De correcte burger vindt alles goed wat niet expliciet verboden is en zal de mazen van de wet zoeken om zijn doel te bereiken. Als hij zich maar aan de regels houdt dan is het wel goed. Het juridische raamwerk vormt een facade waarachter de moraliteit schuil gaat. Kal haalt hier Hegel aan.

In de Grundlinien der Philosophie des Rechts beschrijft Hegel de ontwikkeling van de zedelijke idee (der sittlichen Idee). De eerste overgang is die van de zedelijkheid (moraliteit) in de onmiddellijke vorm van de familie (waarin de liefde het bewustzijn van mijn eenheid met de andere familieleden is, zodat ik niet geisoleerd ben, $ 158) naar de reflexieve vorm van de ‘burgerlijke samenleving’, waarin de zelfstandige families als personen tegenover elkaar staan en de leden hun eigen werk en weg zoeken. “Dies Reflexions-verhältnis stellt daher zunächst den Verlust der Sittlichkeit dar, oder da sie als das Wesen notwendig scheinend ist, macht es die Erscheinungswelt des Sittlichen, die bürgerliche Gesellschaft aus.” (Grundlinien d. Philos. d. Rechts, $181)

In Das Denken der Freiheit – Hegels Grundlinien der Philosophie des Rechts (Wilhelm Fink Verlag, München, 2012) zegt Klaus Vieweg hierover:

“Hier rekurriert Hegel auf die Logik der Reflexion, des Verstandes. Daraus resultiert die Bezeichnung „Verstandesstaat“ (§ 183) für die bürgerliche Gesellschaft, als einer Gemeinschaft, die zunächst wesentlich auf dem Reflexionsschluss basiert. Das Reflexionsverhältnis stellt zunächst den ‚Verlust der Sittlichkeit‘ dar, das „System der in ihre Extreme verlorenen Sittlichkeit“ (§ 184). § 181 spricht außerdem anlässlich der bürgerlichen Gesellschaft von der „Erscheinungswelt des Sittlichen“ und verweist explizit auf die Lehre vom Wesen der Wissenschaft der Logik.”

“Wir bewegen uns in den Regionen des Wesens als des gesetzten Widerspruchs, der Relation, des Unterschieds, der Erscheinung, also des Vermitteltseins. In diesem ‚System der Atomistik‘ (Enz § 523) mutiert die sittliche Substanz zu einem allgemeinen, vermittelnden Zusammenhange von selbständigen Extremen und von besonderen Interessen. Insofern das Allgemeine nur als innerliche Grundlage auftritt, darf von der bürgerlichen Gesellschaft als einem „äußeren Staat“
gesprochen werden, von einem Ganzen allgemeiner Abhängigkeit, von einem „Not- und Verstandesstaat“ (§ 183), situiert zwischen der Familie als „Staat der Liebe“ und dem eigentlichen Staat, der politischen Verfasstheit als einem Staat der Vernunft.” (Vieweg, 2012).

De burgerlijke samenleving heeft om überhaupt te kunnen bestaan de staat als rechtsstaat nodig. De staat is de werkelijkheid van de zedelijke idee. In de staat komt de vrijheid tot zijn hoogste recht. Het is de plicht van het individu om lid (Mitglied) van de staat te zijn. ( $ 258).

Die staat stelt de burger in de gelegenheid de morele kwestie wél te stellen en zich zo te weer te stellen tegen het nihilisme en de onverschilligheid. Bij Kal staat de onverschilligheid als houding tegenover het lef de stap te nemen waarin de vrijheid ‘geoperationaliseerd’ wordt.

“Het constitutionele raamwerk van de moderne rechtsstaat is derhalve niet zozeer perfide, als wel een experiment of een waagstuk: alles hangt nu af van de burger – neemt die de stap, en gaat deze over tot een ‘operationalisering’van de vrijheid, in naam waarvan zijn samenleving zich in de aangegeven zin georganiseerd heeft, of zet hij die stap niet, blijft hij in zijn heerlijke onverschilligheid, en geeft hij zijn samenleving aldus aan verwaarlozing prijs?” (Kal p. 82)

Ik maak nu een sprong naar het mathematische, aan de hand van Hegels analyse in de Wissenschaft der Logik. De springplank is het onderscheid tussen kwaliteit en kwantiteit. Kwaliteit is het zijn waarvan de bepaaldheid met zichzelf onmiddellijk samenvalt. Daarentegen is kwantiteit het zijn waarvan de bepaaldheid als het ware buiten het bepaalde zelf bestaat. Een ding dat zichzelf blijft ook al verandert zijn grootte of vorm.

Bij Hegel vinden we de volgende passage:

“Die Qualität is überhaupt die mit dem Sein identisch, unmittelbare Bestimmtheit, im Unterschied von dem demnächst zu betrachtenden Quantität, welche zwar gleichfalls Bestimmtheit des Seins, jedoch nicht mehr mit demselben unmittelbar identisch, sondern gegen das Sein gleichgültige, demselben äusserliche Bestimmtheit ist.” (Enz. d. Philos. Wiss. $90 Zusatz)

Het kwantitatieve wordt getypeerd door onverschilligheid en uitwendigheid.

Het is vanuit de mathematische denkhouding dat we de werkelijkheid zien als kwantiteit, als structuur. Het meest basale algemene object van de wiskunde is de verzameling. Het meest algemene mathematische object kan gekarakteriseerd worden als “begrip in de vorm van de uitwendigheid.”, stelt Louk Fleischhacker.

Het stellen van begrip in de vorm van de uitwendigheid veronderstelt het begrijpen reeds. De mens drukt zich noodzakelijk uit in de vorm van de uitwendigheid. Aan al het werkelijke zit een mathematisch aspect. Als we echter de uitdrukkingsrelatie uit het zicht verliezen, en vergeten dat het slechts om een veruitwendiging gaat, dan verabsoluteren we het mathematische. Op dat moment valt de werkelijkheid inderdaad uiteen in een zinloze uitwendige realiteit van structuren en automatismen enerzijds en een zinvolle, niet uitdrukbare innerlijke idealiteit anderzijds. De mens dreigt zich te verliezen in een verdeeldheid tussen het mathematische en het mystieke.

Ik denk dat dit een kenmerk is van onze door de mathematische, technische, economische levenshouding geregeerde cultuur. Misschien dat hier en daar een bewustzijn doorbreekt van deze overheersing en een zoeken naar een toekomst waarin we meer tevreden zijn.

Alle wiskundige gedachtenconstructies (structuren) kunnen in termen van verzamelingen gecodeerd worden.

Het verzameling begrip is eenheid tegenover de veelheid. Het is ook eenheid én veelheid tegelijk, maar dan wel zo, dat het nú eens als eenheid, dán weer als veelheid is op te vatten. Nooit tegelijk. Eenheid en veelheid sluiten elkaar uit. De verzameling van alle verzamelingen is niet als wiskundige verzameling uit te drukken. Het comprehensieprincipe van de wiskunde zegt dat objecten die een eigenschap gemeen hebben een verzameling vormen waarvan de objecten de elementen zijn. Die verzamelingen zijn wiskundige objecten, waarvan de identiteit volledig bepaald wordt door de elementen die erin zitten: d.w.z bevatten twee verzamelingen dezelfde elementen dan zijn ze gelijk. Het doet er niet toe welke de eigenschap is die tot het element zijn van een verzameling heeft geleid. Die eigenschap is volledig op de achtergrond geraakt; er wordt van de eigenschap (de kwaliteit) geabstraheerd.

Een verzameling ontstaat door als het ware het bepaald-zijn van het bepaalde zijnde (dat is: van dat wat bepaald is) los te maken en dit bepaald-zijn als object op te vatten. Terwijl bij de beschouwing van de kwaliteit (de eigenschap als onmiddellijk gegeven) de bepaaldheid samenvalt met het bepaalde zijnde, wordt bij de kwantitatieve beschouwing de bepaaldheid als onverschillig tegenover het bepaalde zijn gevat. Hegel zegt over kwantiteit: “Die Bestimmtheit die dem Sein gleichgültig geworden ist.” Ook … “das reine Sein an dem die Bestimmtheit nicht mehr als Eins mit dem Sein selbst sondern als aufgehoben oder gleichgültig gesetzt ist.” (Enz. par. 99)

Het zijnde als in zichzelf besloten onherleidbaar gegeven (kwaliteit) wordt in zichzelf onderscheidbaar: het is op aan zichzelf uitwendige wijze (als verdeelbaar, structureerbaar) uiting van zichzelf als volkomen bepaalde individuele eenheid. (Fleischhacker, Over de grenzen van de kwantiteit, p. 158)

Dat ‘gesetzt sein’ duidt erop dat het ‘uiting zijn van zichzelf’, de uitwendigheid aan zich, nog geen onderscheid inhoudt met het zijn zelf, tenzij dit ook gesteld wordt, d.w.z. tenzij het ook op in zich verdeelde wijze tot uiting komt.

In de relatie tot de kwaliteit wordt het onderscheid gesteld en de uitwendigheid gerealiseerd als veruitwendiging. In de Hegelse ontwikkeling is deze relatie van kwantiteit tot kwaliteit de maat. (Fleischhacker, Over de grenzen van de kwantiteit, p. 158-159)

De kwantitatieve grens is een grens waarvan de voorwaarde de overschrijdbaarheid is. Kwantiteit is volgens Hegel: “Eine Grenze die ebenso keine ist.” De begrenzing van het universum kunnen we dan ook niet mathematisch denken, want daarbij is tevens de overschrijdbaarheid gedacht. (Vergelijk de paradoxen van Kant.) De paradox van de kaalkop (hoeveel haren moet iemand nog op zijn hoofd hebben om niet kaal te zijn?) of van de hoop, de klassieke sorites paradox (hoeveel graankorrels maken een hoop?), wijzen erop dat in de werkelijkheid het kwantitatieve en het kwalitatieve niet gescheiden voorkomen. Deze paradoxen wijzen ons volgens Hegel dat we niet moeten stil staan bij de abstracte tegenstelling van kwaliteit en kwantiteit, willen we tot (begrip van) de werkelijkheid komen: ze zijn te onderscheiden aspecten maar ze komen niet gescheiden voor. Al wat bestaat heeft een maat. De maat stelt een grens aan de onverschilligheid. De maat is hoe iets zich in de vorm van de uitwendigheid toont. Door te meten relateren we iets aan een gegeven maateenheid, die we er van buiten af aan op leggen. Het wezenlijke zijnde is hoe het zijnde naar zijn eigen maat verschijnt.

Hegel levert impliciet een kritiek op de moderne houding in de politiek waarin mathematische modellen opzich gesteld worden en het beleid bepalen, zonder zich rekenschap te geven van het doel waarvoor deze zijn opgesteld. Dit is ook de kritiek die Omtzigt in zijn Nieuw Sociaal Contract uit. (Omtzigt is als econometrist leerling van Tinbergen, de grondlegger van de mathematische modellen in de economie.)

Wil er begrip zijn, dan moet er ook iets zijn waaraan dat begrip opgedaan wordt, waaraan het verschijnt. Wàt er verschijnt is: dat wat in zich vooraf-gaat, een ‘aanwezigzijn van het voorafgaande’ zonder dat dit aanwezig-voorafgaande zonder meer gegeven is. Zo gaat het begrip vooraf aan de begrippen, die (voorlopige) uitdrukking zijn van het begrip. De woorden waarin we ons begrijpen uitdrukken blijven het wezenlijk impliciete begrip vooronderstellen. Fleischhacker noemt dit de “uitwendigheid”, het principe dat voor andere opheldering vatbaar is. Het ‘aanwezigzijn van het voorafgaande’ is essentieel. Wanneer de veruitwendiging losgemaakt wordt van datgene waarvan het veruitwendiging is, van het voorafgaande, dan is de weg terug naar datgene waar het over ging afgesloten. Je kunt wel regels opstellen voor het logische redeneren, maar deze moeten betrokken blijven op het inzicht. Het inzicht is primair, en kan niet door het volgen van regels worden bereikt. Modellen moet voortdurend gerelateerd worden aan de werkelijkheid waaraan ze ontleend zijn en aan de doelen waarvoor ze zijn gemaakt.

De filosofie van Descartes is mathematisch: de objectieve werkelijkheid is uitgebreidheid en deze staat tegenover de eenheid van het denkend subject. Tegenover Descartes stelt Hegel dat de mathematische kenwijze niet geschikt is als methode voor de filosofie. (Zie de Vorrede van de Phänomenologie des Geistes)

Nu begrijpen we ook waarom Hegel in het hoofdstuk over de burgerlijke samenleving spreekt van de “Verlust der Sittlichkeit”. Het is de schijnwerkelijkheid zoals die in het fatsoenlijke, correcte gedrag van de burgers tot uitdrukking komt. De moraliteit is verscholen geraakt achter de regels en normen. In zoverre het contact met datgene waar het in de regels om te doen is, de moraliteit, de werkelijke positieve betrokkenheid op elkaar, verloren is, werken de regels niet en klinkt steeds luider de roep om ‘handhaving’ en moet er telkens weer onderzoek gedaan worden waarom men de regels niet volgt en de normen voortdurend overschrijdt.

Die abstracte tegenoverstelling van de uitwendige uitdrukking in regels en begrippen enerzijds en dat waar het om te doen is anderzijds, dat is typisch voor de mathematische denkhouding.

Wat is de ervaring die in het mathematische stellen uitmondt? Dit is de vraag die Louk Fleischhacker stelt in zijn onderzoek naar de grenzen van de kwantiteit en het mathematisch redeneren. Wanneer we dat niet helder krijgen dreigt het gevaar van mathematisme, dat we alles mathematisch benaderen en daarbij blijven staan. Dat is precies ook het commentaar dat Victor Kal heeft op het denken van Alexander Doegin. Die zoekt de vrijheid in het volgen van door hogerhand (autoriteit of traditie) opgelegde programma’s hoe gedacht en gehandeld moet worden. Daartegenover wijst Kal op de ‘innerlijke autoriteit’ als de stem van het eigen geweten. “Deze innerlijke autoriteit is per se een verborgen autoriteit.” (Kal, p. 67). En: Je kunt hem wel noemen, maar met geen woord aanduiden wat deze rijkdom allemaal inhoudt.” “Uitgerekend in relatie tot deze verborgen autoriteit echter wordt de vrijheid geboren.” (Kal, p. 73). Vrijheid is niet te reduceren tot keuzevrijheid en het nemen van een beslissing in situatie waar het er om gaat is niet het resultaat van een berekening. Algoritmes nemen geen belissingen. (zie Derrida, Weiskopf) De menselijke vrijheid bestaat in de feitelijke wilsdaden (Kal spreekt van ‘de operationalisering van de vrijheid’). Die feitelijkheid mag niet verward worden met toevalligheid. Het feitelijke had anders kunnen zijn, als uiting van zijn innerlijk noodzakelijke grondslag, maar niet voor zover het feitelijk zo is. De experimentele wetenschap, die noodzakelijk hypothetisch is omdat ze getoetst moet worden aan de feitelijke realiteit van de door haar geobjectiveerde verschijnselen, kan de wilsdaad (de ‘stap’ zoals Victor Kal het noemt) niet restloos tot de omstandigheden waarin ze wordt uitgevoerd, herleiden (‘reconstrueren’), en daaruit verklaren.

In het intuïtieve vatten van het principe van uitwendigheid – het principe waardoor in alles ook een kwantitatief element meespeelt – vinden we de voorwaarde voor de mogelijkheid van mathematische reflectie. Maar dat betekent niet dat datgene wat intuïtief gevat wordt restloos op mathematische wijze uitdrukbaar is. Bij de mathematische objectivering is de noodzakelijkheid van de kennis afhankelijk van de objectivering. Deze is niet hypothetisch, zoals de experimentele wetenschap, omdat ze niet aan een extern criterium (alleen aan logische consistentie, niet aan externe feiten) getoetst kan worden.

Gebrekkig relaties

In het tellen oefenen we een tamelijk gebrekkige relatie uit tot de dingen die geteld worden. We vatten ze op als elementen van een verzameling en hun identiteit doet er niet toe. Deze relatie wordt gekenmerkt door onverschilligheid. Het enige verschil tussen de dingen is dat ze onderscheiden zijn. De dingen hebben geen relatie met elkaar. Pas door een relatie met anderen wordt het verschil duidelijk. In die zin gaat relatief verschil vooraf aan identiteit.

Fleischhacker noemt als voorbeeld van een gebrekkige relatie die van het begrip natuurlijk getal tot getallen. Een natuurlijk getal is wat het is doordat het een bepaalde actualisering is van het begrip natuurlijk getal. Een natuurlijk getal is geen eigenlijk gezegd individu. Wanneer we het begrip natuurlijk getal begrijpen als constructieprincipe van de natuurlijke getallen, dan doet het er niet toe welk getal geconstrueerd wordt. Het begrip natuurlijk getal heeft actualisering nodig, maar welke “doet er niet toe”. Het getal als actualisering van het begrip natuurlijk getal vormt als het ware de uitwendigheid van dit begrip.

Uitwendigheid is een principe waardoor de ene bepaling de andere bepaling volstrekt uitsluit. Daarbij hoort radicale tegenstelling, uitsluiting. Het licht is aan of uit. De verschillende bepalingen staan ‘abstract negatief’ tegenover elkaar. Er is geen relatie tussen beide, geen bemiddeling. Het is 0 of 1, waar of onwaar. Je bent vriend of vijand. Het is de gemakzuchtige wijze waarop we de buitenlanders als groep classificeren en wegzetten. Iedere jood is een jood, iedere turk is een turk, het doet er niet toe welke; dat is volstrekt onverschillig.

Uitgeslotenheid wordt niet voortgebracht door het denken. Wij begrijpen uitgeslotenheid op grond van een intuïtie, op grond van iets werkelijks. Dit begrip berust op inzicht in de oorzaak van het uitgesloten zijn. Het gaat hier om een gebrek, een gemis van iets dat er hoort te zijn.

“Onverschilligheid zoals die werkelijk voorkomt, is een gebrek aan betrokkenheid, maar de vorm der uitwendigheid is die verhouding waarin een abstracte ideële eenheid tegneover een onbetrokken veelheid gesteld is zonder enig epositieve zin van realtier tussen beide.”

Dit is precies zoals Descartes zijn twee metafysische substanties ziet. Enerzijds is het object (res extensa) pure onbetrokkenheid, pure uitwendigheid, anderzijds ligt alle betrokkenheid der er is geconcentreerd in dat ene ‘ik denk’ (het cogito) de pure subjectiviteit. De betrokkenheid wordt slechts als gedacht opgevat. De filosofie van Descartes geeft zo een scherpe karakterisering van de mathematische houding. De moderne epistemologische metafysica is een worsteling met de gevolgen van het Cartesiaanse dualisme, de radicale tegenoverstelling van subject en object, van denken en natuur.

De ‘deconstructie van het mathematisme’, zo noemde Louk Fleischhacker het doel van zijn filosofisch werk waarvan hij in Beyond Structure verslag uitbrengt en waaraan hij vele jaren besteedde. Veel moderne denkers, keerden zich in navolging van Wittgenstein of Derrida tegen de metafysica. De moderne metafysica waar ze zich tegen terecht tegen verweerden is echter sterk door het mathematische kennen beïnvloedt. Niet alleen Descartes, maar ook Leibnitz, Hume, Kant dachten mathematisch. En ook de grote systeemdenker Hegel heeft zich niet geheel kunnen bevrijden van het het mathematische ideaal. De critici van de moderne filosofie, onder de titel ‘deconstructie van de westerse filosofie’, onderkenden het mathematische karakter echter niet en zagen hun kritiek als kritiek op de metafysica zonder meer. Ze gooiden zo het kind met het badwater weg.

Naarmate het besef hiervan doordringt gloort een nieuwe metafysica, voorbij het mathematisme, een metafysica die zich niet keert tegen de positieve wetenschappen, maar leeft in het besef van het fundamenteel hypothetische karakter ervan en wat dit betekent voor de waarde van haar resultaten.

De wetenschap is instituut geworden, dat onder druk is komen te staan van de politiek en de publieke opinie. Ze is projectmatig, bedrijfsmatig en voltrekt zich in onderzoeksinstellingen in opdracht van overheden en grote ondernemingen. Honderden onderzoekrapporten worden in opdracht van de kamer over allerlei maatschappelijke problemen uitgevoerd. Vanaf het begin van de 20ste eeuw is de wiskundige betrokken geraakt bij maatschappelijke problemen. Tinbergen (econometrie), Van Dantzig (statistiek) maakten in Nederland de transitie van de ‘toegepaste wiskunde’ naar de wiskunde als modellenmaker. De wetenschappelijke wiskundige ingenieur ontstond en er werden technische universiteiten opgericht. Maar niet zodra de nieuwe onderzoekinstellingen, zoals het CBS en het RIV(M) de wiskundige modellen als methode adopteerden groeide ook de kritiek op de modellen. “Den Haag wordt geregeerd door modellen” stelde het kamerlid Pieter Omtzigt vast in een kritiek op de regering die daardoor blind zou zijn voor de werkelijkheid. Hoogleraar statistiek Ronald Meester ging zelfs zo ver wetenschap te vergelijken met religie. Je gelooft het of je gelooft het niet.

De werkelijkheid schrijft niet eenduidig voor hoe deze gemodelleerd moet worden. Fysici weten dat al enige tijd. De golf-deeltjes controverse in de deeltjesfysica is een bekend voorbeeld. Modellen zijn er in varianten en dienen een bepaald doel. Toen de burger lucht kreeg van het relatieve karakter van de als wetenschappelijk ‘objectief’ gepresenteerde resultaten kwam de wetenschap zelf onder kritiek te staan. Feiten werden waardeloos geacht, alsof de wetenschap volstrekte willekeur is, en politici creëerden hun eigen ‘alternatieve feiten’ of gingen winkelen op de markt van de diverse wetenschappellijke modellenbureaux op zoek naar hun gading. De wetenschap kreeg geleidelijk de naam voor elk politiek ingenomen standpunt wel wat wils te kunnen leveren. Voor- en tegenstanders van klimaat-maatregelen slaan elkaar met ‘de feiten’ om de oren. Er is verwarring over zowel de doelen als de middelen en over wat doel is en wat middel.

De bezuinigingen op het wetenschappelijk onderzoek aangekondigd in het ‘Hoofdlijnenprogramma’ van de nieuwe politiek-rechtse populistische coalitie in Nederland komt dan ook niet als een verrassing. Het is een bevestiging van de populaire oppervlakkige kritiek op ‘de wetenschap’ die een direct gevolg is van de maatschappelijke betrokkenheid van de wetenschapper.

Wanneer de filosofie dan ook nog ‘verwetenschappelijkt’ om te overleven en zich richt op de toepassingen in de wereld van de technologie: zich reduceert tot het ontwikkelen van ethische procedures, kunstmatige intelligentie en concept engineering, dan is het met de status van de wetenschap en met de harde feiten gedaan.

Big Tech heeft onlangs bij monde van Zuckerberg van Facebook verklaart niet meer aan morele toetsing te doen. De moderatoren kunnen het vaak niet eens worden. Het modereren is handwerk en erg kostbaar. De achterliggende reden is dat moraliteit niet berekenbaar is. Het morele ligt principieel buiten het amorele ‘waardenloze’ domein van de technologie. In het denken van Big Tech regereert het mathematische, het nuttigheidsdenken. Is er geld mee te maken? dat is waar het om gaat. Want geld is macht. Alexander Doegin heeft gelijk in zijn karakterisering van de moderne cultuur. Hij ziet niet dat deze cultuur ook die van Poetin is. Het technologische denken dat de motor is van het kapitalisme overheerst wereldwijd, in Oost en in West. Poetin is geen haar beter dan Trump. En Trump is wat dat betreft geen haar beter dan Poetin. Zowel in Oost als in West regeert het kapitaal van Big Tech.

Referenties

Victor Kal, Poetins filosoof Alexander Doegin (2023, uitgeverij Prometheus)

Noot: Een besluit is niet het resultaat van een berekening. Een computer kent geen suspense. Dit raakt ook de rol die de rechterlijke macht in de toeslagenaffaire speelde. Moraliteit is niet berekenbaar, omdat het een unieke concrete situatie betreft.

Richard Weiskopf (2020) refereert naar Derrida (1989).

“For Derrida, a decision that deserves the name presupposes “undecidability” and requires going through the “ordeal of the undecidable.” Algorithmic decisions are in his sense not decisions at all since “a decision that didn’t go through the ordeal of the undecidable […] would only be a programmable application or unfolding of a calculable process.”

Wat is dat “ordeal of the undecidable”?

“The moment of suspension the moment that must exist outside of law before reconfirming law is described by Derrida as the ordeal of the undecidable. Any just decision must pass through this ordeal: to never inhabit it would be to simply apply a rule, but to remain within it would also be to fail to be just.” (Lara Shalson 2008)

Jacques Derrida (1989). Force of Law: The ‘Mystical Foundation of Authority’, Cardozo Law Review 11 (1989-1990), 920-1046. The first part of a colloquium on Deconstruction and the Possibility of Justice, held at the Cardozo Law School in 1989.

Lara Shalson (2008) The Ethics of Interpretation: Toward Critique Without Judgment, COLLOQUY text theory critique 16 (2008). © Monash University. www.colloquy.monash.edu.au/issue16/Shalson.pdf

Weiskopf, Richard. (2020). “Algorithmic Decision-Making, Spectrogenic Profiling, and Hyper-Facticity in the Age of Post-Truth.” Le foucaldien 6, no. 1 (2020): 3, 1–37. DOI: https://doi.org/10.16995/lefou.62

Haruki Murakami – Norwegian Wood – een epicurische vertelling

“Ieder van ons bezit een tastbare levende ziel. Het systeem heeft zoiets niet. We mogen niet toestaan ​​dat het systeem ons uitbuit.” (Haruki Murakami)

De tip

Hoi Pieter. Heb je Boelgakov al uit? appte ik Pieter, een vriend van een zus van me. Ik had hem verteld over De Meester en Margarita toen we samen de boekenmarkt in Deventer bezochten. De volgende dag had hij het al gekocht. Ik ben vergeten hoe de Japanner heet waar je zo enthousiast over was. Het was de avond van eerste kerstdag. Ik lees in Ovidius’ Metamorfosen een warm pleidooi van Pythagoras tegen het doden van dieren voor menselijke consumptie. Die kerstkalkoen kan je gereïncarneerde schoonmoeder zijn.

Oh shit, gelukkig had ik geen kerstkalkoen maar een halfomhalfrollade… Boelgakov heb ik allang uit. Die Japanner heet Haruki Murakami. Probeer maar eens. Fijne kerst en groet Marion van me.

Nee, halfomhalfrollades zijn zelfs voor de ergste schoonmoeders niet ontvankelijk. Ik ga die Murakami eens opzoeken. Advies voor een titel? Jij ook alvast een ‘zalig uiteinde’ 🙂

Norwegian Wood, begin daar maar es mee. Is wel een bekend werk van hem. Veel leesplezier.

Bedankt!

De titel

Afgaand op de titel dacht ik dat hij me een Engelse roman had aangeraden. Ik zocht Murakami op in mijn online bibliotheek en vond een lange lijst titels van Nederlandse vertalingen van Murakami’s werk. Dat ik nog nooit iets van hem gelezen had! In die lijst ook Norwegian Wood. Je kon zowel het boek zelf lenen, maar daarvoor moest ik naar de bieb en die was dicht, je kon ook een online exemplaar lenen. Maar er was ook een gesproken versie. Ik besloot die te downloaden. De reden waarom de Nederlandse vertaling dezelfde Engelse titel heeft als de Engelse uitgave wordt al snel duidelijk duidelijk. Norwegian Wood verwijst naar een nummer van The Beatles. Titels van Engelse songs vertalen we in Nederland niet. Opmerkelijk: op de uitgebreide wikipedia-pagina die gewijd is aan Murakami wordt ook naar dit werk verwezen met ‘Noors hout’. De originele Japanse titel van het boek is Noruwei no Mori, wat de standaard Japanse vertaling van de titel van het Beatles-liedje Norwegian Wood (This Bird Has Flown) schijnt te zijn. Het nummer van de Engelse rockband verscheen op het album Rubber Soul. Dat was in december 1965. Ik was bijna veertien en zat op de Rijks HBS in Leeuwarden. De meeste klasgenoten waren fan van The Beatles, of van de Rolling Stones. Het verschijnen van een nieuwe song van deze bands was een gebeurtenis van belang. The Beatles stonden het langst op nummer 1 van de top 40 hitlijsten. In week 52 van 1965 kwam op 1 binnen het dubbelnummer We Can Work it Out/Day Tripper van The Beatles. Het kwam gelijk uit met Rubber Soul. Op 2 stond toen al negen weken lang hun nummer Yesterday.

Het boek speelt zich dus af in mijn reminiscentiebobbel. De term staat voor het fenomeen dat mensen naarmate ze ouder worden steeds meer persoonlijke herinneringen hebben aan gebeurtenissen uit hun tienerjaren. In een college van de Groningse historicus en geheugenexpert Douwe Draaisma vertelde hij over dit nog onverklaarde fenomeen. Het is een robuust fenomeen. Dat de muziekvoorkeur van de ouder wordende mens uitgaat naar de muziek uit zijn tienerjaren is een symptoom van deze reminiscentiebobbel. Voor mij dus de jaren zestig, de tijd van The Beatles en Norwegian Wood. In die tijd schreven we elkaar nog brieven. Ook in Norwegian Wood schrijven de hoofdrolspelers elkaar brieven.

De auteur

De in Japan en daar buiten zeer bekende, geliefde en door sommigen verguisde schrijver Haruki Murakami is geboren in 1949 in Kyoto, Japan. Hij studeeerde drama aan de Waseda universiteit in Tokio. Hij werkte als student in een platenzaak en opende, nog student, een koffiehuis en jazzbar die hij runde samen met zijn vrouw. Op 29 jarige leeftijd ontdekte hij dat hij schrijven leuk vond. Murakami bereikte een grote doorbraak en nationale erkenning in 1987 met de publicatie van Norwegian Wood. Toen was hij 38. Van het werk, door velen een ‘coming-of-age-roman’ of Bildungs-roman genoemd – hoewel hijzelf in een interview aangaf dat dit slechts een oppervlakkig dimensie van de roman was – werden miljoenen exemplaren verkocht, vooral onder jonge Japanners. Een cult-boek. Rubber Soul genoot een nieuwe commerciële opleving toen het verscheen. Murakami is een politiek zeer betrokken schrijver die zich regelmatig kritisch uitlaat over de politiek van Israël en andere imperialistische staten, waaronder niet in de laatste plaats zijn vaderland.

De vertelling

Het verhaal wordt verteld vanuit het ik-perspectief van Toru Watanabe, die terugkijkt op zijn tijd als student in Tokio. Het speelt zich af in het Tokio van eind jaren zestig, in een periode waarin Japanse studenten, net als die van veel andere landen, protesteerden tegen de gevestigde orde. Ook op de campus van de universiteit van Watanabe zijn er studentenakties. Maar Watanabe houdt zich er niet mee bezig. Laat ze de universiteit maar afbreken als ze dat willen.

De eerste zin van Norwegian Wood luidt:

“Ik was zevenendertig en zat vast in mijn stoel in een Boeing 747.”

en even later…

“Toen het toestel geland was, gingen de no-smokinglampjes uit en klonk zacht achtergrondmuziek uit de speakers in het plafond. Het was ‘Norwegian Wood’ van de Beatles in een zoete uitvoering van een of ander orkest. Zoals altijd bracht die melodie me in verwarring. “

…en waarover het gaat

Over die verwarring zal het gaan. Wat mij betreft. Wie een verhaal leest zoals dit voegt daar zelf zijn eigen dimensie aan toe, al was het maar door dát er uit te halen wat hem het meest aanspreekt, wat herinnert aan iets uit zijn eigen leven. Het verhaal is herinnering aan alles wat er niet meer is. Aan Naoko, zijn grote jeugdliefde. Aan Kizuki, de vriend van Naoko en Watanabe, die de vlucht nam door zelfmoord te plegen. Het heeft een diepe leegte achtergelaten in de nog jonge levens van de twee. Wat nog is, is een leeg grasveld. Het gaat over het onvermogen gevoelens op een bevredigende manier onder woorden te brengen. Naoko en Watanabe, die elkaar regelmatig opzoeken, veel samen wandelen, samen zwijgen en nooit over Kizuki praten, lijden beide aan de ‘woordenzoekziekte’. Het gaat over hoe je in een relatie jezelf kan en moet blijven en de ander in zijn of haar waarde moet laten. Je houdt immers van iemand omdat die ander is zoals ie zelf is. Over onzekerheid over de waarheid van je gevoelens en over het onbevredigende van oppervlakkige seks met maklijke meisjes. (Murakami beschrijft met veel detail masturbatie en ‘het bedrijven van de liefde’, als een fysieke handeling) Over de dood, die in het verhaal regelmatig ingrijpt. De dood die bestaat in de dingen en momenten die Watanabe herinneren aan Kizuki. De presse-papier op het bureau van de politieagent die hem verhoort omdat hij, en niet Naoko, Kizuki het laatst gezien had. Het groene biljartlaken, de rode N-360, waarin hij zich van het leven beroofde.

“Tot die tijd had ik de dood altijd opgevat als iets zelfstandigs dat helemaal losstond van het leven. Ongeveer aldus: Ooit grijpt de dood ons onvermijdelijk. Maar tot het zo ver is, is de dood er niet. Ik vond dat een uiterst rechtlijnige, logische denkwijze . Aan deze kant is het leven, aan de andere kant is de dood. Ik was hier en niet aan de andere kant,” Dit idee van de dood doet me sterk denken aan de woorden van de griekse filosoof Epicurus, de filosoof van het eenvoudige leven, voor wie de dood de afwezigheid van ervaring is. De diepe leegte van de oneindig diepe put, waar Naoko Watanabe van vertelt. Epicurus streefde ernaar mensen te bevrijden van hun irrationele angsten voor zowel de goden als de dood. Epicurus hechtte veel waarde aan de geestelijke toestand van ataraxia (onverstoorbaarheid). Ik las reviews van Norwegian Wood waarin het lezen van Murakami’s boek als zen was ervaren. Dat heeft alles te maken met de eenvoudige stijl waarin hij complexe zaken beschrijft. Nu ik er verder over nadenk kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat er veel epicurische elementen in het boek zitten. Bij het overlijden van Louk, mijn logica en filosofiedocent, werd een door Louk geliefde tekst van Epicurus uitgesproken. “Het verschrikkelijkste kwaad dat er is, de dood, raakt ons in het geheel niet, aangezien de dood er niet is zolang wij bestaan en wij niet bestaan zodra de dood komt.” (Uit De brief aan Menoeceus)

Vroeger sprak de logica hiervan Watanabe wel aan, maar…

“..sinds de avond van Kizuki’s dood lukte het me niet meer om de dood (en het leven) in zulke eenvoudige termen te vatten. De dood was niet het tegenovergestelde van het leven. De dood lag al van het begin af aan in mijn bestaan besloten en hoe ik ook mijn best deed, het lukte me niet dit feit uit te bannen. Want toen de dood op die avond in mei Kizuki op zijn zeventiende greep, had hij tegelijkertijd mij gegrepen.”

Ik denk dat als je met Epicurus filosofie in gedachten sommige passages in dit boek nog eens naleest dat dan zich een nieuwe perspectief op Watanabes verhaal opent.

Ik denk weleens dat er een soort harde schil rond mijn hart zit en dat daar maar weinig doorheen kan dringen.

Zoals ik al zei liet ik het boek voorlezen. Voor mij een nieuwe ervaring. De stem van de voorlezer en het leestempo zijn belangrijk, ze passen bij de sfeer van de meeslepende voortgang van de vaak droevige denkwereld van Watanabe. Ik liet me maklijk meenemen in het verhaal. Bij een luisterboek wordt het tempo bepaald door de voorlezer. Je denkt gewoon ondertussen iets anders te kunnen doen terwijl je met een koptelefoon aan het luisteren bent. Maar dat valt tegen. Zelfs een sudoku oplossen leidde me te veel af van het verhaal. De korte muzikale intermezzo’s heb je natuurlijk alleen bij de luisterversie. Ze voegen iets toe aan de sfeer van het verhaal, waarin muziek een belangrijke rol speelt. Wanneer je een boek leest kan het je ook overkomen dat je een passage las die niet tot je door gedrongen is. Je kunt dan maklijk even teruggaan in het boek. Bij een luisterboek is dat lastiger. Maar ik had geen moeite me bij het verhaal te houden. Ik had het boek in een paar dagen uit, telkens benieuwd naar hoe het verder Toru Watanabe, Naoko, Reiko, en Midori zou vergaan.

Haruki Murakami, Norwegian Wood. Oorspronkelijk gepubliceerd in 1987 in het Japans getiteld Noruwei no Mori. Nederlandse vertaling van Elbrich Fennema. LJ Veen Klassiek. Ook als luisterboek (2008), voorgelezen door Cees van Ede. Het boek werd in 2010 verfilmd door Trần Anh Hùng.

Het is een vaak gehoorde klacht: “We worden niet gehoord”

Laatst nog zei iemand tegen een verslaggever op de tv dat ‘we het gevoel hebben niet gehoord te worden.’ Daarmee verklaarde hij dat ‘ze’ (hij niet) met vuurwerkbommen naar raadsleden hadden gegooid. Met als gevolg dat een der raadsleden op slag doof werd. Zo is het gevolg van ons handelen soms het tegendeel van wat we beogen. Het ging over het besluit van de raad van Montfoort om 250 asielzoekers in de gemeente op te nemen in een nog te plaatsen AZC. Je hoort het vaak. Of het nu om asielzoekerscentra of om windmodelparken of om het natuurbehoud gaat, betrokkenen voelen zich niet gehoord. Zo horen wij.

Er lijkt iets fundamenteel mis met de communicatie. Politici en andere belangrijke mensen roepen van alles in de media, maar je kan tegen de tv roepen wat je wil, ze horen je niet. Wat doe je eraan, als je het gevoel hebt niet gehoord te worden? Harder roepen, en als dat niet helpt dreigen met geweld of daadwerkelijk met bommen gooien? Of niets meer zeggen en niet meer meedoen? Is er een alternatief?

Ik vroeg het aan mijn onafhankelijke, objectieve, onpartijdige adviseur in dit soort zaken, ChatGPT. Ik voel me niet gehoord, wat te doen, vroeg ik.

Waarover ik niet gehoord werd, vroeg hij.

Veel politici in Nederland vinden dat we meer geld uit moeten geven aan defensie om wapens te kopen. Ik vind dat olie op het vuur gooien. Het leidt tot dezelfde reacties van de tegenpartij. Een heilloze weg. Wapens hebben nog nooit een einde gemaakt aan de oorlog. En ze ook nooit voorkomen. Maar ik word niet gehoord. Wat te doen?

Hier is de reactie van mijn trouwe gesprekspartner, die altijd een luisterend oor heeft.

Het is begrijpelijk dat je je zorgen maakt over de toenemende investeringen in defensie en de mogelijke escalatie die dat kan veroorzaken. Hier zijn enkele concrete manieren om je mening effectief te delen en invloed uit te oefenen:

1. **Formuleer een overtuigende boodschap**
   – Leg helder uit waarom je vindt dat meer defensie-uitgaven een negatieve spiraal veroorzaken. Je kunt hierbij benadrukken:
     – Dat het risico op een wapenwedloop toeneemt.
     – Dat geld beter besteed kan worden aan diplomatie, onderwijs, zorg of klimaatmaatregelen.
     – Dat de geschiedenis laat zien dat bewapening vaak tot meer conflicten leidt in plaats van veiligheid.

2. **Neem contact op met beleidsmakers**
   – **Schrijf brieven of e-mails naar politici** die betrokken zijn bij defensie of financiën. Wees beleefd, maar duidelijk in je boodschap. Vraag om uitleg waarom zij voor meer defensie-uitgaven pleiten en stel alternatieven voor.
   – **Focus op politici die kritisch staan tegenover hogere defensie-uitgaven.** Zij kunnen jouw standpunt in het parlement vertegenwoordigen en versterken.

3. **Doe mee aan publieke consultaties of petities**
   – Soms worden beleidsvoorstellen openbaar besproken. Neem deel aan deze consultaties en geef je mening.
   – Onderteken bestaande petities tegen verhoging van defensie-uitgaven of start er zelf een om meer steun te verzamelen.

4. **Betrek de media**
   – **Schrijf een opiniestuk:** Veel kranten en websites plaatsen opiniestukken van burgers. Dit kan een breed publiek en mogelijk politici bereiken.
   – **Zoek media-aandacht:** Journalistieke platforms kunnen je helpen je boodschap te verspreiden. Nodig hen uit om jouw standpunt te belichten.

5. **Actief op sociale media**
   – Deel je standpunt op platforms zoals Twitter, Facebook en LinkedIn. Gebruik relevante hashtags (#defensie, #vrede, #bewapening) en tag politici.
   – Start gesprekken of sluit je aan bij bestaande discussies om jouw stem te laten horen.

6. **Zoek bondgenoten**
   – Sluit je aan bij vredesorganisaties zoals Pax of Stop Wapenhandel, die zich inzetten tegen wapenwedloop en voor duurzame vrede. Samen sta je sterker en kun je actievoeren met gelijkgestemden.

7. **Deel alternatieve oplossingen**
   – Bied constructieve alternatieven aan, zoals investeringen in diplomatieke initiatieven, conflictpreventie en internationale samenwerking. Politici reageren vaak beter op kritiek als het gepaard gaat met haalbare alternatieven.

Wil je hulp bij het opstellen van een brief of opiniestuk? Of bij het vinden van relevante organisaties?

De pepernotenrekenmachine en de macht van de woorden

“Mensen denken niet in feiten, cijfers of wiskundige vergelijkingen, maar in verhalen – hoe simpeler het verhaal, des te beter het is.” (Yuval Harari, 2018)

Toen ik laatst de slaap niet kon vatten kwam de vraag in mij op of een schaapherder die nog nooit van getallen heeft gehoord kan weten hoeveel schapen zijn kudde telt. Het was bijna Sinterklaas en ik was eigenlijk bezig met de constructie van een pepernotenrekenmachine.

Hoe die vraag met het maken van die rekenmachine samenhangt, daarover gaat dit stukje.

Ik was begonnen met de meest primitieve vorm van zo’n rekenmachine, de pepernotentelmachine, een machine die kan tellen hoeveel pepernoten je hebt. Ik was al klaar met het invoermechanisme: de pepernoten worden in een trechter gegooid en wanneer een klepje wordt geopend valt er telkens één pepernoot op een soort schoepenrad dat een stukje om zijn as draait. (Het schoepenrad was mij bekend uit mijn omgeving waarin soms een rad in een beekje draait; zonder enig nut.) Maar moest mijn telmachine uitvoeren?

Wat moest de machine als uitvoer opleveren? Het draaien van het rad is weliswaar een uitvoeren, maar wat heeft iemand daar aan die wil weten hoeveel pepernoten hij heeft? Helemaal niets. Wat die wil hebben is een teken dat op ondubbelzinnige wijze verwijst naar een voor hem bekende grootheid. Het moest iets zijn dat alle mogelijke toekomstige gebruikers van mijn machine kenden en waarmee ze uit de voeten konden. Misschien moest de machine een streepje op een schaal aanwijzen. Bij elke noot zou de wijzer een streepje verder gaan. Maar hoe kon de gebruiker dat resultaat meedelen aan anderen. Ik besloot dat het een getal moest zijn. En toen kwam die vraag in mij op.

Kan een schaapherder die het begrip getal niet kent weten hoeveel schapen zijn kudde telt?

De vraag is of er ooit iemand bestaan heeft die het begrip getal niet kent en die niettemin wil weten hoeveel schapen hij bezit. Wat wil zo iemand dan eigenlijk weten en waarom zou hij dat willen weten? Is mijn vraag niet anti-historisch, in die zin dat het met hedendaagse begrippen het verleden bevraagt? Zijn er gebruikers van mijn pepernotentelmachine die willen weten hoeveel pepernoten ze hebben maar het begrip getal niet kennen? Mensen die, gevraagd hoeveel pepernoten er in een zak zitten, je verdwaasd aankijken en dan zeggen: veel ?

Tegenwoordig leert ieder kind de namen van de getallen al voor ze naar school gaan. Wanneer je een vreemde taal leert zijn de telwoorden, vrijwel de eerste woorden die je leert. Je leert dat je in Nederland 34 uitspreekt als ‘vierendertig’ en niet ‘dertigvier’, zoals in het Engels, Spaans of Portugees. Op school leert iedereen het notatiesysteem en hoe je twee getallen op moet tellen. Maar weet iedereen eigenlijk wel wat een getal is? Is het niet zo dat de meeste mensen helemaal geen onderscheid maken tussen het cijfer 5 en het getal 5 dat daarmee wordt aangeduid? Waarom zou je dat onderscheid ook maken? Anderzijds realiseren de meeste mensen zich wel dat er een verschil bestaat tussen het woord ‘leeuw’ of de naam ‘Jan’ en het dier of de persoon die we ermee aanduiden. Waarom doen ze dat niet bij getallen? Omdat getallen geen waarneembare dingen. Je kunt ze niet anders voorstellen dan door de tekens waarmee we ze aanduiden.

Moet iemand die met computers te maken heeft weten hoe zo’n ding werkt? Moet iemand die een auto gebruikt weten hoe deze werkt? Ja en nee. Het hangt er vanaf wat met ‘werken’ wordt bedoeld. Wordt bedoeld hoe het ding technisch in elkaar zit, of wordt bedoeld hoe je er mee om moet gaan en waarvoor je het kan gebruiken? Om auto te kunnen rijden hoef je niet te weten hoe de motor of het differentieel werkt, maar je moet wel een zekere rijvaardigheid hebben. Om een computer te kunnen gebruiken hoef je niet te weten hoe een logische schakeling werkt.

Er is een belangrijk verschil tussen een auto en een computer. De computer is een algemeen toepasbare technologie. De computer staat voor het gebruik van technologie in het algemeen. De computer is voor de gebruiker verborgen achter ‘gebruikersinterfaces’. Zoals we tegenwoordig overal getallen gebruiken om meetresultaten in uit te drukken, en meten moet – want ‘meten is weten’ -, zo dringt ook overal de computer door als algemeen technisch middel om waar dan ook voor ons het werk te doen. We zijn hard op weg naar machines met Algemene Kunstmatige Intelligentie, als we de reclame-slogans van de tech-industrie moeten geloven.

De ontwikkeling van het getalbegrip en die van de computer, door wiskundigen en technici, zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. In eerste instantie werden ze gemaakt en gebruikt door wiskundigen om algebraïsche formules te berekenen. Maar de computer wordt nu ook gebruikt voor taken die niets met getallen, met rekenen of wiskunde te maken hebben. Veel mensen gebruiken computers als tekstverwerker terwijl ze nog niet de eenvoudigste rekensom kunnen maken. Dat laten ze aan de computer over. ChatGPT is een computer programma dat op verzoek teksten maakt die over allerlei onderwerpen kunnen gaan. Dat ook deze machine van binnen alleen maar rekent dat is verborgen achter talige interfaces.

Er waren tijden en culturen waarin getallen niet bestonden. Er waren nog geen rekenlessen op school. Als er al scholen waren. Maar er waren al wel schapen, kuddes schapen ook, en schaapherders. Schaapherders zorgden voor hun schapen. Het verhaal gaat dat wanneer de herder wilde weten of alle schapen die ‘s morgens de stal verlieten ‘s avonds daar weer terugkeerden, hij gebruik maakte van steentjes (‘calculi’). Voor elk schaap dat de stal verliet deed de herder een steentje in een pot. ‘s Avonds haalde hij voor elk schaap dat terugkeerde een steentje uit de pot. Zo vergeleek hij hoeveelheid schapen met hoeveelheid steentjes.

Tellen doe je om te vergelijken. De herder vergelijkt de hoeveelheden. Hij beeldt schapen af op steentjes, één-op-één, en omgekeerd. Tellen is een vorm van meten. Bij meten gaat het om het vergelijken van iets onbekends met iets bekends. Een lengte met een el, een voet, of met een meter. Of van een onbekende hoeveelheid met een bekend aantal.

Stel dat Henk wil weten hoe groot de kudde van de herder is en dat getallen nog niet bestaan. De meest voor de hand liggende manier om dat aan hem mee te delen is dat de herder de kudde aan Henk laat zien. Maar als dat niet kan, kan hij Henk de pot met steentjes laten zien. De hoeveelheid steentjes representeert de grootte van de kudde. Het staat als een teken voor de werkelijke hoeveelheid schapen. Althans voor degene die dit teken, dat aan deze praktijk gebonden is, kent.

We zien dat voor de praktijk van het mededelen van hoeveelheden de getallen zoals wij die kennen helemaal niet nodig zijn. Ook de ruilhandel had geen getallen nodig. Op de markt ruilt de herder een schaap voor 5 kippen, daar is getal, noch geld bij nodig. Wij, die weten wat de geschiedenis ons heeft gebracht, zien het begrip getal echter al ontstaan in de handel en wandel van de schaapherder en op de markt.

Een getal is nu een wiskundig object, een aantal als object gedacht. Een getal is dat unieke idee (drie, zeventien) dat het gezamenlijke (het ‘wezen’) uitdrukt van al die hoeveelheden (drie-tallen, zeventien-tallen) die je één-op-één op elkaar af kan beelden. De hoeveelheid steentjes in de bak en de hoeveelheid schapen van de kudde. Getallen zijn onwaarneembare gedachteobjecten. Het was Plato ook al opgevallen dat er zulke individuele zuivere ideële objecten bestaan.

In Plato’s tijd waren er dus al getallen zoals wij die kennen. Er waren mensen die vonden dat getallen veel werkelijker zijn dan de waarneembare dingen op aarde. De waarneembare dingen zijn immers veranderlijk en vergankelijk. Getallen zijn onveranderlijke eeuwige grootheden en daarom veel werkelijker. En dat geldt ook voor andere wiskundige objecten zoals de driehoek, de rechte lijn of de punt. De waarneembare dingen zijn voor Plato slechts onvolkomen afspiegelingen van deze ideale objecten. In ons dagelijke leven komen we geen rechte lijnen, noch getallen of ‘echte’ cirkels tegen. Perfecte cirkels of rechten bestaan niet, noch perfecte machines, machines die geen fouten kunnen maken. Toch gebruiken we ze alsof het ideale mathematische dingen zijn.

Bij dat gebruik zijn de tekens waarmee de getallen worden aangeduid onmisbaar. Hoe zou je twee getallen op moeten tellen zonder er namen of tekens voor te hebben, waarmee je ze kan identificeren? De ontwikkeling van de rekenkunde is gepaard aan de ontwikkeling van notaties en notatiesystemen voor de rekenkundige objecten.

De schaapherder hecht waarde aan zijn schapen. Voor hem telt ieder schaap. Het schijnt dat primitieve volken wel stenen als ruilmiddel gebruikten. De steentjes representeerden niet alleen de hoeveelheid, maar ook de waarde van de goederen. Zoals het getal het object is dat het abstracte aantal vertegenwoordigt, zo representeert het geld de abstracte waarde. Het geld is daarmee zelf iets waardevols, waarmee dan ook gehandeld kan worden. Het is niet alleen een ruilmiddel, waarin de waarde van verschillende waren kan worden uitgedrukt, maar zelf iets waardevols, dat het ontleent aan de ruilwaarde.

X = 4. Dat de tekens met pepernoten gemaakt zijn is niet van belang voor de betekenis van de formule.

Mijn pepernotentelmachine moet dus als uitvoer een teken opleveren dat de gebruiker van mijn machine meteen herkent als teken van de hoeveelheid pepernoten. Mijn machine moet de taal van de gebruiker spreken. Ik besloot als taal ons tientallig cijfersysteem te nemen. Als het aantal pepernoten dat de gebruiker invoert 345 is, dan moet de machine tegen de gebruiker ‘zeggen’: ‘345’. Toen ik dat besloten had, lag mijn constructie vast. Met drie schoepenraderen, eentje voor de eenheden, eentje voor de tientallen en eentje voor de honderdtallen kon de machine alle hoeveelheden pepernoten tellen, mits er niet meer dan 999 waren.

Toen mijn telmachine klaar was, ging de constructie van een pepernotenoptelmachine snel. Deze heeft twee invoertrechters. Ik noem ze X en Y. Doe ik in invoer X bijvoorbeeld 23 noten en in invoer Y 27 noten, dan toont de optelmachine het getal 50 als uitvoer. De optelling van X en Y gaat door eerst alle pepernoten uit X en dan die uit Y door de trechter te laten lopen. De vermenigvuldigmachine werkt door middel van herhaalde optelling. Voor elke noot in Y telt hij wat in X zit en stopt de inhoud van X, die in een extra bakje bewaard wordt, weer in de invoer. Dit doet hij totdat de inhoud van Y leeg is.

Ik wilde mijn pepernotenmachine ook sommen laten uitrekenen die helemaal niet over pepernoten gaan. Daarvoor moest ik nog een machine maken die een teken dat voor een getal staat (zoals 23 of 17) omzet in een daarmee aangeduide hoeveelheid pepernoten. Deze invoermachine werkt als een omgekeerde telmachine. Het beeldt de ingevoerde cijferreeks af op de draaibewegingen van het schoepenrad waardoor het gewenste aantal pepernoten, waarvan een grote hoeveelheid beschikbaar was, in een apart bakje komt.

Mijn pepernotenrekenmachine kan ik nu gebruiken zoals een gewone rekenmachine. Als je bijvoorbeeld de getallen 23 en 27 invoert, door de invoerschoepen in te stellen, is het resultaat 50. De gebruiker hoeft helemaal niet te weten dat mijn machine met pepernoten werkt. Als hij er maar op vertrouwt dat mijn constructie met schoepenraderen de juiste afbeelding tussen invoerwaarden en uitvoerwaarde tot stand brengt, gebruik makend van de mechanische wetten volgens welke de vallende pepernoten de raderen doen draaien, dan werkt mijn rekenmachine, zoals ik had bedacht.

Mijn machine werkt op basis van de correspondentie tussen de abstracte rekenregels van de rekenkunde en de regels die in de constructie van het mechanisme zijn gerealiseerd.

Mensen zeggen dat rekenmachines iets magisch hebben. Dat magische is dat de machine enerzijds iets doet dat betekenis heeft en dat het anderzijds toch slechts een natuurproces is, een mechanisch geheel. De magie van de machine nam toe toen we de machine konden programmeren. Sinds het midden van de 19ste eeuw konden we een programma invoeren, zoals je een draaiboek invoert in een straatorgel, of ponskaarten met patronen in een weefgetouw, wat al eeuwen eerder werd gedaan. Later kwamen er beroepsmatige programmeurs, experts in het programmeren. De eerste Nederlander die een aanstelling kreeg als programmeur was Edsger W. Dijkstra. Dat was in 1952, mijn geboortejaar.

Programmeren is het schrijven van een reeks opdrachten en dat invoeren in de computer, die vervolgens dit programma uitvoert. Het is alsof de machine snapt wat er met de programmatekst bedoeld wordt, want hij doet immers wat de bedoeling ervan is.

In plaats dat je twee getallen bijvoorbeeld 23 en 17 invoert in de bakjes X en Y, voer je nu de opdrachten X=23 en Y=17 in. X=23 betekent namelijk: stop in bakje X 23 pepernoten. Maar hoe weet de machine welk bakje X is en welke bakje Y? Om die vraag te beantwoorden moeten we bedenken dat ‘weten’ hier betekent functioneren en wel zo dat het lijkt alsof hij begrijpt wat we bedoelen.

Terwijl de eerste eenvoudige rekenmachines al in het begin van de 17de eeuw werden gemaakt, werden de eerste programmeerbare rekenmachines pas in de 19de eeuw ontwikkeld. Waarom heeft het zo lang geduurd voordat men het instellen van van een machine ging zien als het invoeren van een programma?

Charles Babbage Analytical Engine was de eerste machine die een geheugen met locaties had die dienden om variabelen en hun waarden in te bewaren. Hij kon algebraische formules van de vorm a+b.x+c.x^2+dx^3+ex^4+fx^5+gx^6 uitrekenen (waarbij de constanten a, b,c, gehele getallen zijn en voor variabele x een geheel getal ingevuld kan worden.) De machine werkte met twee sets invoerkaarten; een voor het invoeren van de waarden van de variabelen (x1, x2, x3) en een tweede voor de operaties die achtereenvolgens moesten worden uitgevoerd. Het idee van de invoerkaarten had Babbage gekregen toen hij op een reis naar Frankrijk kennis nam van een vinding van Jacquard. Hij had een toestel gemaakt waarmee ponskaarten, kaarten met rijtjes gaten, die weefpatronen bevatten aan een weefgetouw kon worden gekoppeld, waardoor deze het patroon automatisch kon weven. Een ware revolutie in de textielindustrie. Babbage schreef over Jacquard’s instrument.

“Het is een bekend feit dat de Jacquard machine elke gewenst design dat je maar kunt bedenken kan weven … Gaten worden gemaakt in kartonnen kaarten op zo’n manier dat wanneer deze ingevoerd worden in het Jacquard weefgetouw deze precies het door de kunstenaar (‘artist’) gemaakte patroon zal maken.” (zie Goldstine, p. 20)

Babbage Analytical Engine, de machine die algebraïsche patronen kon weven, zoals Lady Lovelace het noemde, is van ongeveer 1830. Het zou nog een eeuw duren voordat de eerste machines er kwamen die met machinecodes werkten, sets van instructies, die de voorloper waren van de programmeertalen.

De ontwikkeling van de programmeerbare machine is het resultaat van een reflectie op de voorgaande fase van de rekenmachine. Met reflectie bedoel ik wat er nodig is wanneer je precies beschrijft wat je doet om een bepaalde taak uit te voeren. Bijvoorbeeld om een ander uit te leggen hoe je dat doet. Daarvoor is het nodig elke handeling bij de uitvoering van die taak je voor te stellen. Bij het handelen maken we gebruik van praktische kennis over de relatie tussen onze eigen inbreng en de inbreng van hetgeen we bewerken of behandelen. De meest algemene vorm waarin we die relatie uitdrukken is de als-dan-regel. Als ik X doe dan gebeurt er Y. Wil ik dat Y gebeurt dan moet ik X doen. Mijn kennis van de ‘als-dan-regels’ waar de werkelijkheid zich aan houdt, vertelt mij wat ik moet doen om een bepaald doel te realiseren. We constueren nieuwe machines door bekende nauurwerkingen te combineren. In de informatietechniek houden we ons niet meer aan reeds in de uitwendige natuur gerealiseerde als-dan-regels, zoals we die we in de natuurwetenschappen hebben ontdekt, maar we construeren zelf nieuwe systemen door als-dan-relaties tussen onderdelen ervan vast te leggen.

Om u, geachte lezer, uit te leggen hoe mijn machine werkt, heb ik hiervoor de invoertrechters van een naam voorzien. Ik heb ze X en Y genoemd. Ik had ze ook Abe en Bert kunnen noemen. Het enige wat van belang is, is dat ik ze steeds goed uit elkaar houd en hun betekenis vast houd. Dus als ik schrijf : X = X + 1 dan bedoel ik met X in beide gevallen hetzelfde. X is hier geen vast getal, want wiskundig kan een getal niet gelijk zijn aan datzelfde getal plus 1. Maar X is nu de naam van een register (met een variabele inhoud) en met X = X + 1 bedoelen we nu de opdracht om bij de inhoud van register X 1 op te tellen. Het =-teken betekent dan ‘wordt gelijk aan’. In feite moet mijn machine mijn gedrag simuleren. Deze moet een naam geven aan een plaats waar een getal in kan en daar een getal neerzetten. Daartoe moet de rekenmachine beschikken over een voorraad ‘variabelen’, speciale ‘registers’ die we een eigennaam geven: zoals X en Y. Zo krijgen we een programmeerbare machine.

Je hebt behalve het toekennen van een waarde aan een variabele nog twee constructies nodig om alle mogelijke berekeningen door een machine te kunnen laten maken. Je moet in een opdracht naar een opdracht kunnen verwijzen die vervolgens uitgevoerd moet worden. Daarmee is het mogelijk dezelfde opdracht herhaaldelijk te laten uitvoeren. Herhaling is wezenlijk voor mechanismen. Volgens Herman H. Goldstine die samen met Von Neuman heeft gewerkt aan de ‘stored program computer’, zit de macht van de computer in de herhaling, loops. Verder moet de machine een voorwaardelijke opdracht kunnen uitvoeren: als dit-en-dat het geval is: doe …

Deze conditionele opdracht maakt volgens de filosoof D.C. Dennett de macht van de computer uit. Het is de opdracht die maakt dat ‘de computer een beslissing kan nemen‘. Dat moet je niet letterlijk nemen. We zeggen niet van een muizenval dat deze besluit om dicht te klappen als er een muis van de kaas eet. Maar bij een machine die gemaakt is om te rekenen, doen we dat wel. Alsof deze een eigen wil heeft, anders dan de muizenval die puur mechanisch werkt.

Zuivere herhaling is nutteloos; als het schoepenrad of wiel dat zonder last ronddraait. Om nuttig te zijn moet tijdens iedere cirkelgang ook iets nieuws gebeuren. Er moet iets op geleverd worden. Wat er tijdens een rondgang moet gebeuren hangt af van de huidige toestand en die afhankelijkheid wordt in een conditionele als-dan-opdracht beschreven.

Als we zeggen dat de computer een beslissing neemt vergeten we wel eens dat het door ons ingevoerde programma de conditie is die maakt dat er een beslissing wordt genomen en ook wanneer welke beslissing wordt genomen. Ik ben als gebruiker immers degene die een keuze maakt door de machine een bepaalde invoer te geven. Dat ik daarmee voldoe aan het realiseren van een conditie van een als-dan-regel daarvan heeft de machine zelf geen benul. Die ‘kennis’ is impliciet in het mechanisme dat volgens een ‘als-dan-regel’ werkt. De machine bevindt zich op elk moment in een toestand en de regels zeggen onder welke voorwaarden de toestand overgaat in een andere toestand. Het ingevoerde programma is deel van de toestand van de machine. Het is het deel dat bepaalt in welke nieuwe toestand de machine vanuit een gegeven toestand overgaat. De filosoof zegt dat hier sprake is van een ‘categoriefout’, het identificeren van iets ideëels (mathematisch) met iets materieels (fysisch). Maar zonder dat zouden computers en kunstmatige intelligentie niet mogelijk zijn.

Wat ik met het door mij ingevoerde programma (het kan een opdracht zijn in de vorm van een vraag) bedoel moet overeenkomen met de reaktie van de machine op de invoer als fysische conditie van een proces. De machine kent mijn bedoeling niet en kan alleen reageren op de wijze waarop ik die in de taal van de computer uitdruk. Daarin schuilt het gevaar en de macht van de technologie.

Hierboven had ik het over alle mogelijke berekeningen. Berekeningen zijn die denkprocessen die je door een programmeerbare machine kunt laten uitvoeren. Het zijn processen waarvan de uitkomst bij voorbaat al vaststaat, zoals bij het maken van een rekensom of een sudoku-puzzel. Het komt erop neer dat je een voorgeschreven methode (functie) in een concreet geval moet toepassen. Wat berekenbaar is, dat is door een programmeerbare machine te berekenen. Een functie f heet berekenbaar als er een machine te maken is die bij alle mogelijke invoerwaarden x als resultaat f(x) oplevert. Maar zijn alle programmeerbare machines dan gelijk? De register-machine blijkt precies hetzelfde te kunnen doen als de Turing-machine. Berekenbaar is een intuitief begrip. Alle pogingen het begrip wiskundige te formaliseren hebben geleid tot equivalente mechanismes. Dit staat bekend als de Church-Turing these, genoemd naar Alonzo Church en Alan M. Turing.

Computers zijn tegenwoordig onderdeel van complexe systemen, waarin ze met elkaar verbonden zijn via informatiekanalen. Mobiele telefoons en auto’s zijn verbonden aan verschillende netwerken van computers. Systemen die zorgen voor het waarnemen van de omgeving noemen we sensoren. Mijn schoepenrad is een heel primitieve invoersensor, die op het gewicht van de pepernoot reageert. Mijn muizenval reageert op het gewicht van de muis die van de kaas snoept. Sensoren worden steeds slimmer. Het begrip sensor of waarnemer of voeler veronderstelt een onderscheid tussen datgene wat waarneemt of voelt en datgene wat waargenomen of gevoeld wordt. Technisch gezien komt dit onderscheid neer op twee aparte systemen. Het ene zou moeten waarnemen het andere wordt waargenomen. Fysisch gezien is het waarnemen immers één proces dat zich in beide systemen (in de muis en in de muizenval) afspeelt. De indruk die het waargenomen object (de muis) op de sensor (het klepje) maakt moet verwerkt worden om herkend te worden als iets relevants, waar op gereageerd moet worden. Waar zit nu het vermogen om waar te nemen? Wat is de rol in de waarneming van dat wat waargenomen wordt? Het is lastig om de grens aan te geven tussen de computer die het beeld moet verwerken en zijn sensoren die het waargenomen moeten afbeelden. Daarover gaat het volgende.

De blinde schaakcomputer

Computers kunnen goed schaken, maar kan een computer ook blind-schaken? Wat is het verschil tussen een computer die wel en een die niet blind schaakt? Een vreemde vraag. In de wereld van de machine is er immers geen onderscheid meer tussen de echte fysische wereld van het schaakbord en de representatie ervan in de virtuele wereld van de wiskunde. Op de inhoudelijke structurele correspondentie van die twee is immers de informatica gebaseerd. Die correspondendtie is het principe van de informatica. Model en werkelijkheid zijn uitwisselbaar. Zodra we het verschil willen beschrijven blijken de twee hetzelfde. Het verschil bestaat wel, maar slechts buiten de beschrijving ervan. Zoals de werkelijkheid bestaat buiten de taal waarin we erover spreken en schrijven. ( Als er buiten de taal geen werkelijkheid was, zou de taal nergens over gaan en dan zou deze bewering ook geen zin hebben omdat ze dan immers nergens over gaat. )

Anders gezegd, de zintuiglijke waarneming, waar ‘blind’ naar verwijst, veronderstelt het fysieke onderscheid tussen het zelf en het andere. Je neemt immers iets anders waar, iets dat je niet zelf bent, ook al heb je het op je netvlies en geef je het waargenomene een naam, waarmee je het je toeeigent. Maar de grens tussen de machine zelf en het ‘andere’ (de fysieke omgeving met het schaakbord) is niet een grens van de machine zelf. Het is geen fysieke grens. Die grens is door de constructie door de mens van buiten af opgelegd. Het is aan ons, te bepalen waar die grens ligt. Is de visuele sensor deel van de machine? Het is een mathematische grens en die heeft als zodanig iets willekeurigs. De constructie veronderstelt een beschrijving van de grens en van het andere. Maar door die beschrijving van het andere, die voorwaarde is voor de constructie van de machine, is het andere niet meer het andere. Dat is de fundamentele reden waarom blindheid, en zintuiglijke waarneembaarheid, geen geschikte begrippen zijn als het over machines gaat. Natuurlijk kunnen we de schaakcomputer met een echt fysisch bord laten werken en blindheid simuleren door een grens aan de geheugencapaciteit op te leggen. Zo’n simulatie (model) veronderstelt het begrip blindheid echter.

In de technologie komen mathematische en fysische objectiviteit samen, maar we moeten ze goed onderscheiden. In de informatietechnologie gebruiken we de structurele correspondentie tussen denkprocessen die we door middel hun talige uitdrukkingen representeren en de natuurprocessen.

Het gevaar van kunstmatige intelligentie zoals ChatGPT is dat het functioneren van de machines als norm wordt gezien voor ons denken en handelen. We behandelen deze taalmachines als zuivere rekenmachines, die werken volgens de wetten van de wiskunde. Maar woorden zijn geen getallen en niet elke Nederlandse zin is een wiskundige bewering. De woorden en zinnen van onze taal zijn uitdrukkingen van ideeen en denken dat het mathematische ver overstijgt in complexiteit en vaagheid.

Aristoteles waarschuwde zijn tijdgenoten al voor de sofisten, mensen die de woorden gebruiken alsof het getallen zijn.

Een belangrijk verschil tussen wiskunde taal en natuurlijke taal is dat de woorden van de natuurlijke taal veelzinnig zijn. Omdat ze naar een veelzinnige werkelijkheid verwijzen. In de wiskunde zijn de tekens éénzinnig. In het eerste deel, sectie 1 van De sophisticis elenchis wijst Aristoteles op de analogie tussen het redeneren met woorden en het werken met rekensteentjes (calculi).

Want omdat het niet mogelijk is, bij het redeneren de dingen zelf mee te brengen, maar wij in plaats van de dingen de woorden als symbolen gebruiken, menen wij dat wat voor de symbolen geldt ook voor de dingen opgaat, zoals dat bij de rekenaars met de rekensteentjes het geval is. Maar die vergelijking gaat niet op, want de woorden en de uitspraken zijn begrensd, de dingen echter zijn oneindig in aantal. Het is derhalve onvermijdelijk dat één en dezelfde uitdrukking en één en hetzelfde woord meer dan één ding aanduidt. Zoals derhalve de in het hanteren van de rekensteentjes onbedrevenen door de daarin bedrevenen worden beetgenomen, zo misrekenen ook zij zich die niet op de hoogte zijn van de draagwijdte van uitdrukkingen en van de woorden, zowel wanneer ze zelf redeneren als wanneer ze anderen aanhoren.“ (vertaling door E.W. Beth)

De Stagiriet waarschuwt hier voor de sofist die bedreven in de taal de luisteraar misleidt door misbruik te maken van de verschillende betekenissen van de woorden en uitdrukkingen.

Ook de uitdrukking ‘taalgebruik’ is dubbelzinnig en kan derhalve tot verwarring leiden. Wanneer we het hebben over het ‘taalgebruik’ door ChatGPT dan bedoelen we daarmee iets heel anders dan wanneer we het hebben over het ‘taalgebruik’ door mensen. Dat woorden en teksten veelzinnig zijn, daar komen we achter als dezelfde tekst door verschillende mensen op verschillende wijze gelezen wordt. Maar ook als we een tekst later nog eens herlezen kan deze voor ons een andere betekenis krijgen.

De macht van de woorden

In de informatica gebruiken we woorden om machines voor ons te laten werken volgens de betekenis van de woorden. Hierboven hebben we gezien dat dit kan omdat we de machine zo kunnen inrichten dat deze geschikt is voor het rekenen. Programma en machine passen bij elkaar als de sleutel bij het slot.

Mensen zijn geen machines en laten zich niet zo eenvoudig programmeren. Toch hebben de woorden ook macht over de mens. Omdat we de woorden herkennen en vertrouwen op wat ze zeggen.

De mededeling “U bevindt zich hier” op een informatiebord langs de weg kan en zal vaak opgevat worden als die van een autoriteit die de gebruiker zijn plaats in de werkelijkheid van de plattegrond aanwijst. De pijl wijst naar een rode stip op de kaart. Het is zó. Maar als dit zelfde bord in de opslag staat dan werkt de tekst niet zoals bedoeld. De voorwaarde voor het correct functioneren van de tekst is dat de situatie waarin de gebruiker en bord zich bevinden op het moment dat de tekst gelezen wordt overeenkomt met de locatie op de plattegrond waarop de plaats van het lezer wordt aangewezen. Er moet een correspondentie zijn tussen model en werkelijkheid om zinvol in termen van het model over de werklijkheid te kunnen praten.

De naïeve lezer van het informatiebord en van taaltechnologie in het algemeen gaat er vanuit dat aan de voorwaarden voor zinvol taal en techniek-gebruik voldaan is. Hij geeft de macht aan de tekst. Wat deze hem zegt is zo. Het omgaan met de nieuwste vormen van communicatietechnologie vraagt een zeker inzicht in de mogelijkheidsvoorwaarden van deze technologie.

De wetenschappelijke, technocratische samenleving

De 19de eeuwse filosoof August Comte is de grondlegger van het positivisme, de opvatting dat de mathematische natuurwetenschap het voorbeeld moet zijn van iedere discipline in de samenleving. De positieve sociologie zal betrouwbare kennis opleveren voor een positieve politiek die moet leiden tot een rationele samenleving. De positivist gaat er vanuit dat alle werkelijkheid in wetenschappelijke kennis te vatten is en dat de vooruitgang van de mensheid samenvalt met de vooruitgang van de technologie. In de technocratie is de technologische ontwikkeling van middel doel in zichzelf geworden. Het doel is de technische ontwikkeling en dat is de vervolmaking van de mens. Deze opvatting is nog steeds die van een dominante stroming in onze samenleving. Kunstmatige intelligentie (AI) wordt door sommige politici opgevoerd als panacee voor alle mogelijke problemen, in de zorg, in het onderwijs, in de bouw, in de oorlog. Overal komt AI ons te hulp.

Niet alleen de ontwikkeling van de technologie, ook de roep om middels bestuur en politiek, met wetten en regels deze aan banden te leggen is uiting van deze technocratische visie. Alsof de samenleving programmeerbaar is. Alsof je gedrag van anderen door middel van regels en wetten kan afdwingen. Een overheid die volhardt in dat technocratische idee zal uiteindelijk geweld moeten toepassen als blijkt dat de mens niet programmeerbaar is, maar een eigen wil heeft. Of ze zal toe moeten geven dat de samenleving niet programmeerbaar is en dat je het met technologie alleen niet redt. Dat je de mens mee moet nemen. Want zonder inzicht in de voorwaarden waaraan de technologie moet voldoen om te werken is ze een tegenkracht, het tegendeel van wat het positivisme er mee had willen bereiken.

Bronnen

Herman H. Goldstine (1972). The Computer from Pascal to von Neumann. Princeton University Press.

Zeer interessante geschiedenis van de ontwikkeling van de stored program computer geschreven door een van de pioniers op het gebied.

Donald E. Knuth (1970). Von Neumanna First Computer Program. In: Computing Surveys, Vol. 4 nr. 2, 1970.

Dit is een zeer gedetailleerde analyse van Von Neumannas eerste computer programma. Het is een programma om woorden te sorteren. Von Neumann wilde aantonen dat zijn set van instructies (programmeertaal) geschikt is om niet alleen getalproblemen op te lossen, maar ook met woorden kon ‘rekenen’. Zijn programma was sneller dan de speciale sorteermachine die IBM had ontwikkeld. Het programma voor het inelkaar schuiven van twee reeds geordende lijsten wordt in 36 regels machine code beschreven en van Knuth van commentaar voorzien. In moderne functionele programmeertalen (zoals Haskel) kan het hele sorteerprogramma in een paar regels geschreven worden.