“Een crisis bestaat als het oude sterft en het nieuwe niet geboren kan worden.”
Temidden van het wapengekletter, de dagelijkse beschietingen door drones en raketten, de roep van papegaaiende politici om verhoging van de defensie-investeringen en het heraktiveren van de dienstplicht, overvalt mij vertwijfeling en verbazing. De verbazing betreft niet de plotselinge eensgezindheid, niet de verdeeldheid over waar ‘wij’ voor staan, maar het feit dat die twee blijkbaar naast elkaar kunnen bestaan, of, beter: dat de verdeeldheid van het ene moment kan omslaan in eensgezindheid, en andersom.
Waar strijden wij voor? Zijn wij als burger van een open samenleving met een democratische regeringsvorm vrij te kiezen waar wij voor strijden en tegen wie wij strijden?
De vertwijfeling betreft de vraag waar dat ‘wij’ voor staat. Het komt door de kloof die er bestaat tussen het eigen doorleefde leven enerzijds en anderzijds het ‘grote politieke gebeuren’ waarvan ons via de media verteld wordt dat dat ook ons leven is. Wat hebben die twee met elkaar te maken? Wat heeft het afbakenen van het eigen erf te maken met de strijd tussen Rusland en Europa om het grondgebied van Oekraïene? Voor de Oekraïeners in de dorpen in de Donbas wiens erf, dorp, en stad wordt ingenomen door brutale indringers, vreemdelingen in dienst van Poetin, zijn die twee samengekomen. Hun erf is het omstreden grondgebied geworden. Maar hoe zit dat voor ons. Op veilige afstand van het front is die vraag wel degelijk een vraag, Het gaat niet zo zeer om de kwestie of wij partij moeten kiezen, want geen partij kiezen is ook een keuze, maar welke partij en hoe we dat invullen door concrete daden. En, is niet iedere daad olie op het vuur, nu de strijd aan de rafelranden van Europa weer is opgelaaid?
De VS zegt bij monde van hun president Trump, onder de slogan “Make America Great Again”, zijn handen van Europa af te houden. Hij stelt zich zelfs ronduit vijandig op tegenover Europa en de rest van de wereld. Wij moeten nu vechten voor ‘de westerse normen en waarden’, hoor ik Henri Bontenbal, leider van de Tweede Kamer fractie van het Christen-Democratisch Appèl, zeggen. Een citaat :
“Wat we zien is een transactionele politiek, waarbij hogere waarden geen rol lijken te spelen. Europa zou zichzelf verloochenen als we deze politiek van de VS zouden kopiëren. Europa moet iets beters presenteren. Europa moet haar waarden verdedigen. Tegenover het recht van de sterkste moet Europa staan voor de waarden van de menselijke waardigheid, de vrijheid en verantwoordelijk van ieder mens, en de bevordering van het algemeen belang.”
Het recht is altijd het recht van de sterkste. Het positieve recht drukt de wil uit van de heersende klasse. Daartegenover doet de zwakke, onderdrukte klasse een beroep op de rechtvaardigheid, de menselijke waardigheid. Maar de oproep voor de strijd voor onze normen en waarden wordt al snel een oproep voor meer wapens, voor het gevecht in de loopgraven. En dan gaat het er toch weer om wie de sterkste is. Dat is de partij die de beste en meeste wapens heeft. Zo schipperen de partijen tussen recht en rechtvaardigheid.
Voor velen in het oude Europa was de VS hét voorbeeld van de moderne democratische rechtsstaat, de belangrijkste vertegenwoordiger van onze morele normen en waarden. De Verenigde Staten van Amerika, het land waarin het vrije ondernemerschap hoog in het vaandel staat, het land van de onbeperkte mogelijkheden, het land waar ieder individu miljonair kan worden, als hij maar zijn best doet. Het land ook waar in de grondwet verankerd ligt het recht van iedere burger zijn familie en goederen met wapens te verdedigen. Een land waarin het geloof in de verlossing door nieuwe technologie samen gaat met het geloof in God en Vaderland.
Maar, kwam in de persoon van Trump niet de aap uit de mouw van die Westerse normen en waarden? Zijn Trump en zijn grootkapitalistische oligarchen: Bezos, Musk, Zuckerberg, niet de prototypes van de verwerkelijking van het verlichte autonome moderne mensbeeld? De aap op de rots van het westerse imperialisme? Het recht is het recht van de sterkste en die kan het recht naar believen naar zijn hand zetten. Het recht blijkt niet in beton gegoten.
Onze strijd is een technologische oorlog geworden waarin het gaat om de energie en de grondstoffen. Onze oorlogen gaan om het behoud en veilig stellen van het eigen grondgebied voor het eigen volk en haar toekomst. Hoe valt dit te rijmen met de woorden die zeggen dat het om onze ‘hogere waarden’ gaat? Zijn wij misschien de idealisten die strijden voor de hogere waarden, en zij, de vijand, de materialisten die het om het bezit van zo veel mogelijk grond en grondstoffen te doen is? Maar, wat is een idealist? En is een materialist in de grond niet ook een idealist?
“Buiten de filosofiegeschiedenis noemen we iemand een idealist die met het geloof leeft dat goede bedoelingen en dito ‘projecten’ uiteindelijk zullen zegevieren in de geschiedenis, zodat we gerust het een en ander mogen opofferen omwille van idealen.” schrijft Jürgen Kaube in “Wat is idealisme?”, de inleiding van zijn Hegel biografie (2022). In die zin is Bontenbal een idealist en zou iedere Nederlander, Europeaan zelfs, in zijn ogen en in die van zijn volgers een idealist moeten zijn.
Binnen de moderne westerse filosofie is een idealist iemand die uitgaat van de idee dat we door te begrijpen hoe we waarnemen, denken en reflecteren over de werkelijkheid we de wereld in haar totaliteit kunnen begrijpen. Die twee betekenissen van ‘idealisme’ lijken in de moderne westerse economieën, die drijven op de motor van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang, op een bijzondere wijze samen te gaan.
De Frans-Nederlandse filosoof René Descartes wordt vaak gezien als degene die het eerst de moderne geest van de Verlichting tot uitdrukking bracht in zijn filosofie. Beroemd is zijn uitspraak dat het verstand het best verdeelde goed ter wereld is. Aan zijn mathematische metafysica ligt een stricte tweedeling ten grondslag van ‘het denkende ik’ (cogito) en de wereld die als zuivere uitgebreidheid wordt gezien. Het resultaat van zijn twijfelexperiment. Die wereld werd het bouwterrein waarop het verstandelijk subject zijn mathematische en technische constructies bouwt. Waarbij de God van Descartes, Spinoza en Leibnitz de garantie biedt voor de waarheid van onze stellingen en constructies. Het resultaat van die technologische vooruitgang is de informatie-technologie en de kunstmatige intelligentie, die bijdragen aan de automatisering van de arbeid en de verwoestingen. Descartes was een idealist pur sang. Zijn ideaal was door de toepassingen van zijn wetenschappelijke methode de mensheid te verbeteren, om te beginnen met de medische wetenschap.
Het is dan ook niet toevallig dat Kaube in zijn poging een antwoord te geven op de vraag ‘wat is idealisme?’ zijn toevlucht neemt tot een voorbeeld uit de geschiedenis van de techniek. “Omdat die veel instructiever is dan een verwijzing naar filosofische verworvenheden”. Hij noemt als voorbeeld het project van de gebroeders Montgolfier, papierfabrikanten uit Annonay, die in 1783 met hun van linnen vervaardigde heteluchtballon een proefvlucht maakten. Het gevaarte zou tien minuten in de lucht zijn geweest en een hoogte bereikt hebben van tweeduizend meter. Bij een herhaling voor de ogen van de koning, Lodewijk XVI, waren er reizigers aan boord: een ram, een eend en een haan. Anderhalf jaar later, bij een poging met een ballon het Nauw van Calais over te steken stortte de natuurkundige Rozier met zijn medepassagiers in zee. De waterstof in de ballon was in brand gevlogen.
“Dat was idealisme”, schrijft Kaube. Je door bijna niets laten weerhouden een gedachte, hoe dwaas ook, om te zetten tot een ‘project’ dat gerealiseerd wil worden. Dezelfde idealistische geest herkennen we in het werk van talloze latere ontdekkers zoals in het geploeter van de Italiaan Guglielmo Marconi (1874-1937) die in 1890 op zijn zolderkamertje begon te experimenteren met radiogolven. Na jaren experimenteren en knutselen slaagde hij erin met door hemzelf gemaakte zend- en ontvang-apparatuur draadloos een signaal over een afstand van wel 2400 meter te sturen. Vervolgens lukte het hem een signaal over het kanaal te sturen. Een paar jaar later kon hij signalen draadloos over de oceaan van Engeland naar Amerika zenden. Het zou het begin worden van een wereldomspannend communicatienetwerk. Een netwerk dat overal voor iedereen de wereld toegankelijk zou maken. Het zou ook het begin worden van de grote transatlantische ondernemingen, zoals de Marconi Compagnie. In dezelfde geest, gesteund door het durfkapitaal van de Amerikaanse oligarchen, bouwden de idealistische jonge ondernemers in Silicon Valley aan hun technologisch dataimperium. Een nieuwe vorm van feodaal kolonialisme gesteund door nieuwe juridische constructies waarin wel de private eigendomsrechten, maar niet de maatschappelijke verantwoordelijkheid geregeld werd. Yoshua Bengio, één van de voorlopers op het gebied van AI onderzoek stelde: “The [computing] power, the expertise, the data are all concentrated in the hands of a few companies”.
In de Vloek van Big Tech (Boom, 2024) analyseert de rechtsgeleerde Reijer Passchier het moderne westerse eigendomsrecht. Dankzij dit eigendomsrecht, vanaf het begin van de 19de eeuw, en de sociaal-technologische omstandigheden (de economische afhankelijkheid van ICT en AI) konden enkele individuen, “als private mega-eigenaar zeer grote hoeveelheden exclusieve beschikkingsmacht over produktieve goederen en informatie concentreren en daarmee de facto een zekere statelijke macht uitoefenen”. (Passchier, p. 105).
Het lijkt erop dat de belangrijkste bedreiging voor de westerse democratieën niet van buiten, maar van binnenuit komt. De bedreiging van de moderne democratie komt voort uit de verlichte schoot van de democratische rechtsstaat als bescherming van de vrijheid van de individuele burger met zijn privé belangen.
Wat gaat er schuil achter het cartesiaanse ík’? vraagt Houria Bouteldja in “Jullie, witte mensen“. Welke aap komt er uit de mouw van de Verlichte idee volgens welke ‘alles nuttig is’, zoals Hegel de moderne tijd kenmerkte? Dat ‘alles tegenwoordig functioneel moet zijn’, zoals de Amsterdamse antropoloog en filosoof Jan Hollak het in zijn afscheidscollege verwoordde. Volgens de Frans-Algerijnse ‘indigène’ zit het machtsdenken van de witte mens diep verborgen in de metafysica van Descartes. “Ik denk dus ik ben degene die overheerst.” “Ik denk dus ik ben de moderne, mannelijke, kapitalistische, imperialistische mens.” en “Het cartesiaanse ‘ik’ legt de filosofische fundamenten van de witheid.”
De moderne mens, zoals die ook tot uitdrukking komt in de Franse ‘droits de l’homme’ van 1789, heeft het bestaan van de ziel verworpen. Met het verwerpen daarvan heeft de moderne mens het bestaan gereduceerd tot een binaire werkelijkheid van lichaam en geest. Volgens de Franse filosofe Simone Weil (1909-1943) gaat dit verlies gepaard met het verwarren van recht en rechtvaardigheid. De laatste bestaat eruit erover te waken dat mensen geen kwaad wordt aangedaan. De kreet “Waarom doe men mij/ons kwaad?” wordt geslaakt door degenen die een beroep doet op de rechtvaardigheid. De kreet “Waarom hebben zij meer dan ik?” heeft echter betrekking op het recht. Wij moeten de rechtvaardigheid niet reduceren tot de rechten zoals die in de juridische faculteiten, de rechtbanken en de wetgeving zijn vastgelegd. Bij recht hoort het recht op eigendom van het individu, en van de private kapitalistische ondernemingen, die de macht over de democratie politiek dreigen over te nemen.
Zo figureert Descartes voor vele hedendaagse denkers vooral als de belichaming van alles wat bederfelijk is. Ten onrechte, zei René Gude; ten onrechte, zegt ook Theo Verbeek, die Descartes’ studie over de passies van de ziel, Les passions de l’âme, in het Nederlands vertaalde. Daarin blijkt niets van de harde wetenschappelijke scheiding tussen lichaam en geest die hem op basis van zijn abstracte metafysica verweten wordt.
Descartes kende de passies van de ziel. En hij kende het belang van de passies aan het front van de oorlogen die Europa bijna een eeuw lang in haar greep hielden.
In februari 1647, vlak voor het jaar van de Vrede van Münster/Westfalen, die een einde zou maken aan de tachtigjarige oorlog, en Europa opnieuw indeelde, stuurde Descartes vanuit zijn tijdelijk verblijf in Egmond een Brief over de liefde aan zijn vriend Pierre Chanut, de Franse ambassadeur te Stockholm. De brief was eigenlijk bedoeld voor de intelligente koningin van Zweden, Christina Wasa. De eerste kwestie die Descartes in de brief bespreekt betreft de vraag van Chanut wat liefde is.
“… het wezen van de liefde is dat men zich samen met het beminde als één geheel voorstelt waarvan men zelf niet meer dan een deel is en dat alle zorg en aandacht die men doorgaans heeft voor zichzelf, voortaan in dienst staat van het behoud van dat geheel, en wel zo dat de zorg en aandacht die men voor zichzelf overhoudt, even groot of even klein is als het deel dat men vormt van het geheel waaraan men zijn gevoelens gegeven heeft.”
Descartes’ begrip van de liefde is ruimer dan wat we gebruikelijk er onder verstaan. Het omvat niet alleen erotische liefde, maar ook vriendschap en zelfs liefde voor dingen, voor abstracte zaken, zoals het vaderland, de wetenschap. Of een volk. Zo schrijft hij, geheel conform het wezen van de liefde:
“Evenzo moet een burger die zich willens verenigt met zijn vorst of zijn land, als zijn liefde tenminste volmaakt is, zichzelf zien als niet meer dan een klein deel van het geheel dat hij daarmee vormt en dus moet zijn angst niet groter zijn om in hun dienst een zekere dood tegemoet te gaan dan om wat bloed te laten voor de gezondheid van zijn lichaam.”
Zijn brief over de liefde, die niet minder een brief uit liefde was, bleef onbeantwoord. In 2008 schrijft de in Estland geboren, sinds 1989 in Nederland woonachtige Sana Valiulina een brief aan Descartes. Een postuum antwoord op zijn brief over de liefde, waarin ze ingaat op Descartes’ ‘liefde voor een volk’.
“Ik vrees”, zo schrijft ze, “dat de kalme, systematische en afgewogen benadering waarmee u de liefde, en dus ook de liefde voor een volk, analyseert, bij mij slechts afgunst kan opwekken.” Wie het verhaal van Valiulina’s familie en dat van ‘haar volk’ kent – In de zomer van 2024 was ze te gast bij het programma Zomergasten – begrijpt die afgunst.
Er is liefde op grond van uitverkorenheid en liefde op grond van selectiviteit. Bij de laatste soort vat je liefde op voor een object vanwege de eigenschappen die het in zich heeft, terwijl de liefde uitverkoren is, wanneer je het object eigenschappen toedicht omdat je besloten hebt van je geliefde object te houden. Liefde voor een volk is misschien alleen mogelijk als uitverkoren liefde. Valiulina refereert hierbij aan de vaak beproefde succesvolle methode van volksmenners van alle tijden. Je kent je eigen volk de allernobelste eigenschappen toe en schetst de andere volkeren als barbaren. Maar wat voor soort liefde is dat eigenlijk ‘liefde voor een volk’? Waarom wekt deze combinatie afgunst bij me op?, vraagt Valiulina. “Omdat ik uit een land komt waar in de naam van die liefde een groot deel van het volk werd uitgemoord?”
Liefde is er in even zoveel soorten als er objecten van de liefde zijn. Is liefde voor het vaderland, hetzelfde als liefde voor ‘ons volk’? Is clubliefde niet net zo willekeurig als de liefde voor het land, het dorp of de streek waar je geboren bent? Hier kan geen sprake zijn van liefde zuiver op basis van selectiviteit, vanwege de eigenschappen van de club, het land, het eigen volk. We hebben het immers niet voor het kiezen in welk land onze wieg zal staan.
Verhoudt de liefde voor een volk zich niet tot de liefde voor de eigen familie, als de liefde die de profvoetballer heeft voor de club waar hij voetbalt tot de liefde die de jeugdige voetballer heeft voor zijn dorpsclub?
Vanwege de agressieve politiek van China, Amerika en Rusland, gaan er stemmen op die pleiten voor een Europees leger. De mogelijkheid van ‘boots on the ground’ in Oekraïene om te strijden voor de verdediging van de hogere waarden wordt door legerleiders en defensieministers van het vrije westen besproken. Maar wat heeft de individuele burger, die opgeroepen wordt een noodpakket in huis te nemen voor mocht de nood aan de man komen, met die oorlog?
Uit een recent onderzoek bleek dat het aantal mensen dat voor een Europees leger is groeit. Ook vindt volgens een NOS onderzoek “een kwart van het Nederlandse volk dat Nederland al zelf militairen naar Oekraïene moet sturen om te helpen in de oorlog tegen Rusland. Het hoogste aantal sinds het begin van de oorlog.” (NOS-nieuws, 26-02-2025) Uit het onderzoek blijkt ook dat er maar weining Nederlanders zelf bereid zijn om te gaan vechten in de loopgraven.
Niet omdat de oorlog in geografische zin zover weg zou zijn, maar vooral omdat er een diepe kloof gaapt tussen het opkomen voor de rechten van onze eigen naasten, de warme gevoelens bij het horen van het volkslied wanneer een landgenoot weer eens een sportwedstijd heeft gewonnen, en aan de andere kant de abstracte ‘hogere waarden’ van het volk. Van een volk dat geen gezicht en geen identiteit heeft.
Waarvoor zouden wij moeten strijden? Voor het behoud van onze energiebronnen en broodnodige grondstoffen? Strijden wij voor rechtvaardigheid? “En dan, is het zeker dat we, zoals we zijn, ons terecht in het kamp van de rechtvaardigheid bevinden?” Dit zijn de vragen die ons meer zouden moeten bezighouden dan de vraag hoeveel miljarden we aan defensie moeten uitgeven.
Door de nieuwste technologieën is ook oorlog niet meer wat het was. De hybride oorlog bestaat uit het inbreken in de ‘software’ van de samenleving, door het verspreiden van desinformatie, het vernietigen van informatie-structuren en -systemen. We kunnen ons vanwege de mogelijkheden die de technologie ons biedt niet meer veroorloven over de strijd na te denken alsof het erom gaat een indringer van ons woonerf af te houden.
Bronnen
Bouteldja, Houria (2020). Witte mensen, Joden en wij. Naar een politiek van revolutionaire liefde. Editie Leesmagazijn 2020.
Reijer Passchier (2024). De vloek van Big Tech. De juridisch technologische wortels van constitutioneel verval en digitaal feodalisme. Uitgeverij Boom, 2024.
Sana Valiulina (2008). Het innerlijk oog, of over de liefde voor een volk. In: Een warmte om het hart. Liefdesbrieven aan Descartes. René Descartes, Theo Verbeek, e.a. Historische Uitgeverij, Groningen, 2008.
Simone Weil (2021). Waar strijden wij voor? Over de noodzaak van anders denken. Uitgeverij IJzer, Utrecht/ Jan Mulock Houwer, 2021.
Whittaker, Meredith, The Steep Cost of Capture (2021). Meredith Whittaker. 2021. The steep cost of capture. interactions 28, 6 (November – December 2021), 50–55.