“Das Schwanken wissenschaftlicher Definitionen: Was heute als erfahrungsmässige Begleiterscheinung des Phänomens A gilt, wird morgen zur Definition von ‘A’ benützt.”
(Ludwig Wittgenstein, Philosophische Untersuchungen 79)
“De woorden hebben voor het denken dezelfde betekenis als de ontdekking de wind te gebruiken om tegen de wind in te varen heeft voor de scheepvaart. Vandaar, laat niemand de waarde van de woorden vergeten!”
(Gottlob Frege, 1882)
Het Portugese spelen
Het Portugees kent drie werkwoorden voor het Nederlandse ‘spelen’.
Waar de Nederlander zegt “de kinderen spelen op straat” zal de Portugees zeggen “as crianças brincam na rua”. Het kinderspel is “a brincadeira de criança”. Het Portugees voor “wij spelen trompet” is “nós tocamos trompete”. Vioolspel is “o violino tocando”. Het Portugees voor “op dit bord spelen wij schaak” is “nós jogamos xadrez neste tabuleiro”. Het balspel is “o jogo de bola”.
Je zou hieruit kunnen concluderen dat de Portugees drie begrippen “spel” kent, aangeduid met de drie werkwoorden: brincar, tocar en jogar. Portugezen hebben deze drie begrippen met hun taal geleerd. Maar kun je dan ook zeggen dat ze drie soorten spelen kennen? Zou dat niet suggereren dat ze een algemeen spelbegrip hebben, het begrip dat in de Nederlandse taal met het woord ‘spel’ wordt uitgedrukt, waarvan hun drie begrippen dan ‘deelbegrippen’ of nadere bepalingen zouden zijn? Alsof de Portugezen eerst in hun ontwikkeling het algemene spelbegrip leren en daarna de verschillende soorten spelen leren onderscheiden. Wellicht is het eerder andersom: dat ze eerst leren wanneer ze de drie woorden gebruiken om pas later het gemeenschappelijke erin te zien. Maar het Portugees kent het woord “spel” helemaal niet! Kunnen we daar niet uit concluderen dat ze ook geen algemeen begrip spel kennen? Kun je een “soort van” begrip hebben maar er geen woord voor hebben?
Omgekeerd: zou de Portugees die kennis maakt met het Nederlands (of het Duits) het niet heel erg merkwaardig vinden dat je in al deze zo verschillende situaties het zelfde woord ‘spelen’ (‘spielen’) gebruikt? Begrijpen de Nederlanders en de Duitsers dan niet dat het hier om heel verschillende dingen gaat! Want wat heeft het spelen dat kinderen in de speeltuin doen nu gemeen met het bespelen van een muziekinstrument of met het spelen van een bordspel of het voetbalspel? Dit ‘gebrek’ aan onderscheid is iets anders dan kleurenblindheid. Wie kleurenblind is kun je niet het verschil tussen twee kleuren, die de kleurenblinde nu eenmaal niet kan zien, leren onderscheiden, terwijl je de Nederlander wel kan leren wat het gebruik is van de verschillende Portugese woorden voor ‘spelen’. Wanneer we in het schaakspel de torens en de lopers niet meer onderscheiden door er dezelfde regels voor op te stellen dan hebben we met een ander spel van doen. Zo zouden we kunnen zeggen dat het Portugees een ander taalspel is dan het Nederlands of het Duits.
Taalspel
De term ‘Sprachspiel’ is een door Ludwig Wittgenstein bedacht neologisme dat in zijn filosofische beschouwingen over taal een sleutelpositie inneemt . (Zie zijn Philosophische Untersuchungen I, p.65). Wanneer in het taalspel woorden als schaakstukken zijn, niet als instrumenten, dan verwacht je dat het Portugees voor taalspel luidt: jogo de linguagem. Dit is de vertaling die het machinale vertaalprogramma Google translate geeft. De vraag is: baseert Google deze vertaling op grond van de betekenis die Wittgenstein aan deze term geeft? Of is het puur toeval dat het deze vertaling geeft? Geen van beide. Voor zover statistiek geen (puur) toeval is, is het geen toevallige hit. Ik weet niet met welke taaldata deze vertaalmachine van Google gevoed is, maar ik vermoed dat deze vertaling gebaseerd is op het meer dagelijkse, gangbare gebruik van het woord taalspel, zoals dat in teksten en wellicht ook in gesproken corpora voorkomt. Een taalspel is in de normale betekenis een spel dat je met woorden speelt zoals scrabble, of een kruiswoordpuzzel, of Lingo, een populair tv-spel, waarin de deelnemers woorden moeten raden. Wie met de zoeksleutel “taalspel” op het internet zoekt vindt uitsluitend referenties naar dit soort taalspelletjes.
Met de term ‘woordenspel’ wordt nog weer iets anders bedoeld dan een woordspelletje zoals Scrabble. We onderscheiden nog twee betekenissen. Van een woordenspel, een spel met woorden, is sprake wanneer iemand woorden gebruikt zonder werkelijk iets te zeggen, om de aandacht van de zaak zelf af te leiden. Het heeft dan een negatieve connotatie. Politici zijn er goed in. In mijn blog Het memo-debat: het verloren vertrouwen in “de overheid’’ citeer ik een uitspraak van onze minister president Rutte: “Oh u bedoelde zoiets? Maar dat is geen memo, dat is een kattebelletje.’’
Het Portugees kent dit soort woordspelletjes ook: jogo de palavras. Een tweede betekenis van ‘woordenspel’ duidt op het op speelse wijze omgaan met woorden: een woordspeling. Deze heeft niet de negatieve connotatie die de eerste betekenis heeft. In het Portugees: trocadilho. (Met dank aan mijn Portugese schoondochter Miriam Cabrita die mij hierop attent maakte.) In beide betekenissen wordt op een vernuftige manier met woorden gespeeld. Om de verwarring te voorkomen zou Scrabble misschien beter een ‘letterspel’ genoemd kunnen worden.
Zou Google de uitspraak van Wittgenstein waarin deze zegt dat woorden als schaakstukken zijn, niet als instrumenten, “kennen”, dan zou deze machine op grond daarvan tot deze vertaling van het Wittgensteins ‘taalspel’ hebben kunnen komen. Maar ik maak me sterk dat Google deze uitspraak niet kent. In de verschillende Portugese vertalingen van de Filosofische Onderzoekingen wordt ook deze vertaling aangehouden. De in PU 66 genoemde voorbeelden “van activiteiten die we spelen noemen”: bordspelen, kaartspelen, balspelen zijn dan ook allemaal instanties van spelen die vallen onder het Portugese ‘jogos’.
“Considere, por exemplo, os processos que chamamos de “jogos”. Quero dizer, jogos de tabuleiro, de carta, com bola, de combate, e assim por diante. O que todos eles têm em comum? – Não diga: “Tem que haver para eles algo em comum, senão eles não se chamariam ‘jogos’ ” (Investigações Filosóficas 66).
Heeft Wittgenstein helemaal geen oog gehad voor die andere activiteiten die we in het Nederlands ook met ‘spelen’ aanduiden en die in het Portugees niet onder ‘jogar’ vallen?
Machine Learning
Machinale vertalers en zoekmachines halen hun logica uit het feitelijk taalgebruik. Ze analyseren heel veel teksten en kijken welke woorden bij elkaar in de buurt staan. Zo maakte Victor Yngve in de vijftiger jaren bij MIT al zijn eerste machinale vertaalprogramma dat Duitse teksten in het Engels omzette (zie mijn stukje over Beurtwisselgedrag). Machine Learning methodes worden veel gebruikt om teksten te classificeren, bijvoorbeeld om te leren of een e-mail-bericht ongewenste spam is. Het zijn heel oppervlakkige methodes. Ze kijken naar het voorkomen van woorden of woordcombinaties (‘features’) in de te classificeren documenten en bepalen welke woorden karakteristiek zijn voor elk type document. Als (standaard voorbeeld) het woord ‘viagra’ vaak voorkomt in een spam mail bericht en (bijna) niet in andere berichten dan wordt er vanuit gegaan dat een e-mail bericht waarin dit woord voorkomt spam is. De quote uit PU 79: “Das Schwanken wissenschaftlicher Definitionen: Was heute als erfahrungsmässige Begleiterscheinung des Phänomens A gilt, wird morgen zur Definition von ‘A’ benützt.” deed mij direkt denken aan hoe kunstmatige intelligentie op basis van machinaal leren werkt. “wat vandaag op grond van ervaring geldt als begeleidend verschijnsel van het fenomeen A, wordt morgen voor de definitie van ‘A’ gebruikt.” (PU 79). Zo bepaalt Google door middel van taaltechnologie wat de gebruiker van haar vertaalmachine als de correcte Portugese vertaling van het Nederlandse woord ‘taalspel’ zal zien: jogo de linguagem.
Maar wat bedoelt Wittgenstein eigenlijk te zeggen met die term ‘Sprachspiel’ als het niet om een woordspel gaat zoals in het gangbare gebruik van ‘taalspel’? Het is de vraag die hij zelf aan de orde stelt. In PU 65.
“Hier stuiten wij op de grote vraag die achter al deze beschouwingen schuilt. – Want iemand zou me nu kunnen verwijten: ‘Je maakt het je gemakkelijk!’ Je praat over alle mogelijke taalspelen, maar je hebt nergens gezegd wat dan het wezenlijke is van taalspel, en dus van de taal. Wat al deze activiteiten gemeen hebben en wat ze tot taal, of tot onderdelen van de taal maakt. Je maakt je dus gemakkelijk af van juist dat deel van het onderzoek dat jou zelf indertijd de meeste hoofdbrekens gekost heeft, namelijk het deel dat de algemene vorm van de bewering en van de taal betreft.”
Afstand tot de Tractatus
Het cursief gedrukte ‘algemene vorm van de bewering‘ verwijst naar zijn vroegere werk aan de Tractatus waarin hij geprobeerd heeft een mathematisch-logische vorm te vinden voor de taal als afbeelding van de wereld opgevat als verzameling van “alles wat het geval is”. (De bekende eerste stelling van de Tractatus luidt: “Die Welt ist alles was der Fall ist.“. De algemene formule voor de bewerende zin wordt gepresenteerd in stelling 6: een wiskundige formule die de abstracte structuur van een propositie geeft. Zie Figuur.)
Hoewel beide werken over de moeizame relatie tussen filosofie en de taal gaan, kan het verschil in de manier waarop over het onderwerp gedacht en geschreven wordt niet groter zijn dan die tussen de Tractatus en de Philosophische Untersuchungen. Het eerste werk wil de achterliggende logica van de taal als uitdrukking van kennis van de wereld in een logische taal vastleggen.
“Der Satz kann die logische Form nicht darstellen, sie spiegelt sich in him.” (…) Der Satz zeigt die logische Form der Wirklichkeit. Er weist sie auf.” (Tractatus, 4.121).
“Was gezeigt werden kann, kann nicht gesagt werden.” (4.1212)
De relatie die de filosoof tot de taal heeft is uiterst paradoxaal. De taal leent zich helemaal niet voor wat de filosoof moet zeggen, omdat dat onzegbaar is. In zijn voorwoord spreekt hij dan ook de verwachting naar de lezer als volgt uit: “Dieses Buch wird viellecht nur der verstehen, der die Gedanken, die darin ausgedrückt sind – oder doch ähnliche Gedanken – schon selbst einmaal gedacht hat.”
En geheel hiermee in overeenstemming besluit hij zijn stellingen met:
“Meine Sätze erläutern daduch, dass sie der, welcher mich versteht, am Ende als unsinnig erkennt, wenn er sie – auf ihnen – über sie hinausgestiegen is. (Er muss sozusagen die Leiter wegwerfen, nachdem er auf ihr hinausgestiegen ist.) Er muss diese Sätze überwiden, dann sieht er die Welt richtig.” (6.54).
De filosoof moet de woorden die hem enig zicht op de werkelijkheid hebben verleend weer weggooien als de ladder waarmee hij naar boven is geklommen om van boven de wereld te kunnen beschouwen.
Wie de weg van de Tractatus gegaan is, die moet aan het eind gekomen wel inzien dat:
“Wovon man nicht sprechen kann, darüber muss man schweigen.” (7).
In het woordje ‘muss’ komt de ethische en mystieke lading van deze slotconclusie en daarmee van de Tractatus tot uitdrukking: we moeten respect hebben voor de diepere dimensie van het bestaan door er niet over te spreken zoals we over de feiten spreken.
De taak van de filosofie is eigenlijk een onmogelijke, namelijk een logische taal ontwerpen die zegt wat in de dagelijkse taal op verhullende wijze wordt gezegd. Onmogelijk; want hoe leg je uit wat de relatie is tussen de uitdrukkingen in de formele taal en in de gewone taal? In Over de grenzen van de reflexiviteit vergelijkt Boukema dit met de functie van een oorlog die aan alle oorlogen een eind moet maken. (Boukema, 1987, p. 14).
Zo’n 25 jaar na het verschijnen van de Tractatus leest Wittgenstein zijn eerste boek weer eens en vat het plan op de resultaten van zijn nieuwe filosofische zoektocht samen met de oude gedachten van de Tractatus te laten verschijnen, omdat zo de nieuwe gedachten tegen de achtergrond van de oude in het juiste licht zouden verschijnen. Hij kwam namelijk bij herlezen en na discussie met onder anderen Frank Ramsey tot de conclusie dat hij “ernstige fouten” had gemaakt (Voorwoord van PU).
In PU gaat het over de taal als sociaal medium, als onderdeel van een levensvorm. Eerst was het idee dat de logicus nodig was om te zeggen wat de mensen precies bedoelen wanneer ze een zin uitspreken, op grond van de logische structuur van de werkelijkheid. De zoektocht is nu naar de regels van het dagelijkse taalgebruik zelf, waarbij het feitelijk gebruik van de taal leidend is. “De filosofie mag het feitelijk gebruik van de taal op gene enkele manier aantasten, zij kan dit gebruik uiteindelijk dus alleen beschrijven. Zij kan er ook geen reden voor geven. Zij laat alles zoals het is.” (PU 124). Het gaat echter om ons zelf om het ophelderen van verwarringen die door het gebruik, de werking, van onze taal ontstaan.
In PU 7: “We kunnen ons ook indenken dat het hele proces van het gebruik van de woorden in (2) een van die spelen is waardoor kinderen hun moedertaal leren. Ik zal deze spelen ‘taalspelen’ noemen, en van primitieve taal soms spreken als een taalspel. (…) Ik zal ook het geheel: de taal en de activiteiten waarmee ze verweven is, het ‘taalspel’ noemen.”(PU 7)
De Portugese vertaling luidt:
“Podemos também imaginar que todo o processo de uso de palavras em (2) seja um desses jogos por meio dos quais as crianças aprendem a língua materna. Quero chamar esses jogos de “jogos de linguagem”, e falar às vezes de uma língua primitiva como um jogo de linguagem.” (Investigações Filosóficas, Duits-Portugese uitgave in de vertaling van João José R. L. de Almeida, gepubliceerd door de Wittgenstein Translations)
In (2) introduceert W. zo’n primitief taalspel waarin een bouwer A en zijn helper B gebruik maken van een aantal woorden, zoals ‘blok’, ‘pilaar’, ‘plaat’, etc. “A roept ze af; – B brengt het element dat hij geleerd heeft op die roep te brengen.” (PU 2).
En in PU 23: “Er zijn talloze soorten: talloze verschillende manieren om dat te gebruiken wat wij ‘tekens’, ‘woorden’, ‘zinnen’ noemen. En deze verscheidenheid ligt niet vast, is niet eens en voor altijd gegeven; nieuwe typen taal, nieuwe taalspelen, zouden we kunnen zeggen, ontstaan en andere verouderen en worden vergeten. (..) “Het woord ‘taalspel‘ moet hier beklemtonen dat het spreken van een taal deel uitmaakt van een activiteit, of een levensvorm.” (PU 23).
“Taal wordt door hem beschouwd naar het model van spel” (Harm Boukema, p.43). Dat roept de vraag op naar de regels van het spel. Legt de taal precies vast hoe we de woorden en de zinnen moeten gebruiken, zoals het schaakspel vastlegt wat we met de koning kunnen doen? Wat heeft ons er toe verleid “te denken dat wie een zin uitspreekt en hem bedoelt, of begrijpt, daarmee een calculus bedrijft volgens bepaalde regels.” (PU 81). Trouwens, moet een spel wel regels hebben om spel te zijn?
Bij nadere beschouwing blijkt het niet zo eenvoudig te zeggen wat een spel is. Is het wel duidelijk wat een spel is? Maar hoe kunnen we dit woord dan gebruiken? Is een onduidelijk begrip, zoals spel, wel een begrip? (PU 71). Wat bedoelen we eigenlijk met wat ‘wezenlijk’ is aan spel of aan taal? Begrijpen machines de woorden en de dingen die ze zeggen?
Wittgensteins onderzoekingen zijn evenzovele getuigenissen van de worsteling die het denken met de taal heeft zodra deze zich over zich zelf buigt. Het fragmentarische karakter van zijn verzamelde werk, ‘landschapsschetsen die op lange en ingewikkelde tochten zijn ontstaan’, verzameld in een ‘album’ (Voorwoord van PU), is kenmerkend voor deze worsteling. ‘Zo is dit boek dus eigenlijk niet meer dan een album’, schrijft hij in het voorwoord. Januari, 1945. Hij spreekt de hoop uit dat zijn schetsen in deze ‘duistere tijd’ enig licht zal brengen. Maar erg waarschijnlijk acht hij dit niet.
Familiegelijkenissen
In zijn dialogische stijl nodigt Wittgenstein de lezer van zijn Filosofische Onderzoekingen uit om bijvoorbeeld eens te kijken naar de activiteiten die we “spelen” noemen. “Ik bedoel bordspelen, kaartspelen, balspelen, en de Olympische Spelen (Duits: Kampfspiele), enzovoort. Wat hebben deze allemaal gemeenschappelijk?” (PU,66). Denk niet, waarschuwt hij, dat ze wel iets gemeenschappelijks moeten hebben omdat we ze anders niet ‘spelen’ zouden noemen, maar kijk! Kijk naar de eigenschappen van de diverse spelen. Sommige zijn onderhoudend, andere niet. Bij sommige gaat het om winst of verlies, bij anderen niet, bij weer andere spelen gaat het om rivaliteit tussen spelers, bij andere niet.
Het resultaat van dit onderzoek is een “gecompliceerd web van gelijkenissen, die elkaar overlappen en kruisen.”. “Ik kan deze gelijkenissen niet beter karakteriseren dan met het woord ‘familiegelijkenissen’; want zo overlappen en kruisen de verschillende gelijkenissen tussen de leden van een familie elkaar; bouw, gelaatstrekken, kleur van de ogen, manier van lopen, temperament, etc.”
De taal misleidt ons te denken dat er iets gemeenschappelijks is (“het wezen”), een verborgen kern, in alle spelen. Het geisoleerde woord op zich beschouwd wekt de illusie bij de filosofen, waartegen Wittgenstein zich keert, dat het woord een en dezelfde betekenis zou hebben. Maar, en daarin volgt Wittgenstein Frege, een woord op zich heeft geen betekenis.
Frege: betekenis is als een getal
Frege hanteerde in zijn zoektocht naar de fundamenten van de wiskunde als fundamenteel principe “nooit naar de betekenis van een woord in isolatie te vragen, maar altijd en alleen in de context van een propositie”. Wie zich hier niet aan houdt is, volgens Frege, “wel haast gedwongen mentale beelden of mentale acties van de individuele psyche voor de betekenis van woorden te houden”. En dat is in strijd met een ander Fregeaanse principe: “maak altijd een scherp onderscheid tussen het psychologische idee enerzijds en het logische begrip anderzijds, tussen het subjectieve en het objectieve”. (Frege, Introductie van The Foundations of Arithmetic, p. x).
We moeten kijken naar de concrete situaties waarin het woord wordt gebruikt. En dan zien we dat het woord een familie van betekenissen moet hebben. (vgl. Boukema, p.55).
Het zijn oude vragen, de vraag naar de relatie tussen het bijzondere en het algemene. Het heeft alles te maken met hoe we de dingen onderscheiden, op grond waarvan, hoe we ze indelen, waarom we dingen onder een zelfde begrip vatten.
Wat betekent het dat een leeuw een dier is en geen plant? Waarom is de bloemkleur van een plant minder bepalend voor haar indeling in families dan de wijze waarop de plant zich voortplant?
Vragen we, bijvoorbeeld, wat we met ‘de betekenis’ van een woord bedoelen. Bedoelen we dan dat betekenis hetzelfde is in alle situaties waarin we het woord gebruiken? Of betekent ‘betekenis’ telkens iets anders afhankelijk van waar het de betekenis van is? Zoals het rood van de bloedvlek op het tafelkleed iets anders is dan het rood van de roos. Bedoelen we met ‘spel’ hetzelfde in ‘taalspel’, in ‘schaakspel’ , in ‘gokspel’? Hoe is de interaktie tussen taal en spel in taalspel en is die anders dan tussen gokken en spel in ‘gokspel’?
Wat is typerend voor spel? Wittgenstein probeert deze vraag te beantwoorden door naar de feitelijke zaken te kijken die we spel noemen. Wat zijn hun kenmerken. De doorsnede van alle verzamelingen van kenmerken van de diverse spelen is leeg. Er is niet een draad die van het ene eind tot het andere eind van het touw loopt. Het spelbegrip wordt vergeleken met een touw. Als er nieuwe spelen bij komen dan voegen deze iets toe aan het begrip als een draadje aan een bestaand touw. Er is geen sprake van ontwikkeling in de zin van verdieping van het begrip door nieuwe spelen.
De makke van Wittgensteins analyse van spel is dat hij weliswaar kenmerken noemt die niet onwezenlijk zijn voor spel, maar ze zijn niet typerend voor spel, merkt Boukema op (p.61). Ze komen immers ook allemaal buiten de sfeer van het spel voor. Wat is wel typerend voor spel? Twee kenmerken: het gewicht, of liever: de lichtheid en het in zich zelf genoegzame, autonome. Het eerste kenmerk blijkt wanneer we van iets zeggen: het is maar een spelletje. Je moet er niet te veel gewicht aan hechten; “op speelse wijze”. Daaraan gerelateerd is het tweede kenmerk: het spel is een activiteit waarvan het doel, de zin of het nut, niet er buiten ligt. Het spelen wordt niet gedaan om iets buiten het spel om tot stand te brengen. De eventuele beloning is een spelelement; deze heeft geen waarde buiten het spel. Het gaat om de beleving van de vaardigheid in de uitoefening van de activiteit zelf.
Zoals elke diersoort op eigen wijze het dierlijke toont, zo toont elk concrete vorm van spelen op eigen wijze het speelse. Het stoeien en niet door regels beregelde spelen van kinderen op een speelplaats toont het speelse op andere wijze dan het balspel of het muziekspel. Het voetbalspel houdt op spel te zijn wanneer het door zakelijke motieven tot een serieuze zaak verwordt; wanneer er teveel op het spel staat; wanneer het werk wordt, uitgevoerd door duur betaalde voetbalprofs, hoezeer ook de profvoetballer nog van ‘het spelletje’ zal houden.
In het begin van zijn Filosofische Onderzoekingen haalt Wittgenstein een latijnse tekst van Augustinus aan waarin deze vertelt hoe hij door ervaringen met het gebruik van woorden en gebaren, de natuurlijke taal van alle volkeren (‘verbis naturalibus omnium gentium’), leerde wat de woorden aanduidden.
Wittgenstein ziet in Augustinus’ tekst het volgende beeld van de taal: “ieder woord heeft een betekenis. Deze betekenis is aan het woord gekoppeld. Zij is het voorwerp waar het woord voor staat.” (PU 1).
Het is de ‘last van Frege’s erfenis’ die in dit beeld tot uiting komt (Boukema, p66). Het is het beeld dat de wiskundige Frege in zijn filosofie van de taal opbouwt. Deze wordt gekenmerkt door een strikte scheiding tussen psychologie, het subjectieve, mentale, enerzijds en het logische, objectieve, anderzijds. We herkennen hierin hoe in de formele meta-mathematische logica “met de logica van een maniak” (de term heb ik van Louk Fleischhacker) door middel van functies, zogenaamde interpretaties, objecten in een model aan de formele welgevormde taalconstructies als hun betekenis worden toegekend. Frege en de ‘jonge Wittgenstein’ (van de Tractatus) stonden, samen met Russell aan de wieg van het denken dat uiteindelijk tot de kunstmatig logisch denkende machines zou leiden. In de programmeerbare logische computer functioneren Frege’s Begriffschrift (predicatenlogica) en Wittgenstein’s waarheidstabellen uit de Tractatus (propositielogica) waarin volgens Frege’s compositionaliteitsprincipe de betekenis (“waarheidswaarde”) van complexe beweringen uit die van de atomaire beweringen wordt berekend; precies zoals je op basis van de grammaticale structuur van een aritmetische expressie, – bijvoorbeeld: (x + y ) * x + 4 – de getalswaarde kan berekenen wanneer je voor de variabelen x en y een getal invult. Betekenissen zijn objecten en ze staan volgens deze filosofie tegenover de taaluitdrukking aan dezelfde kant als getallen. Over die objectieve betekenis kunnen we als mensen niet beschikken, zoals we over de taal beschikken. Net zomin als de getallen zich iets aantrekken van welk cijfersysteem (getalstelsel) we hanteren, of het nu Arabisch is, Romeins, of oud-Egyptisch, net zo autonoom zijn de betekenissen van onze proposities.
In zijn Filosofische Onderzoekingen neemt de latere Wittgenstein afstand van dit Fregeaanse beeld van de taal dat hij ten onrechte Augustinus in de schoenen lijkt te schuiven. Waarin bestaat die kritiek en wat komt daarvoor in de plaats? De kern van de kritiek komt tot uitdrukking in zijn begrip taalspel, een spel waarvan de regels, – voor zover je van regels kunt spreken, want: zijn vage regels wel regels en zijn er ook regels nodig die zeggen hoe we regels moeten toepassen? – door de spelers, de taalgebruikers zelf worden bepaald. We hebben geen logicus of filosoof nodig om ons te vertellen wat de logica van de taal is. Dat maakt de taalgebruiker zelf wel uit. Wat er voor in de plaats komt is een netwerk van aspecten, dat sterke associaties oproept met de manier waarop op big data-analyse gebaseerde machinale leertechnieken werken. Met kunstmatig intelligente beeldherkenningstechnieken kunnen machines misschien afbeeldingen van personen indelen in categorieen waarin we families herkennen; op basis van uitwendige familiegelijkenissen. ‘Horizontale overeenkomsten’ noemt Boukema ze en hij vraagt: hoe kon Wittgenstein over het hoofd zien dat familiegelijkenissen uitingen zijn, bij de verschillende leden van de familie op steeds andere wijze, van een dieper liggende verwantschap waarnaar deze term onmiskenbaar verwijst, een bloedverwantschap. Familieverwantschap wordt dan ook niet onderzocht op basis van uiterlijke op fotos zichtbare kenmerken, familieleden lijken soms uiterlijk helemaal niet op elkaar, maar op grond van genetische kenmerken van het DNA. Hoe komt het dat Wittgenstein bij het zoeken naar het gemeenschappelijke in wat we allemaal spel noemen niet op het idee kwam dat kenmerken als onderhoudend zijn of behendigheid vereisend, of een toevalselement bevattend, niet typerend voor spel zijn omdat ze buiten de spelen ook voorkomen. Volgens Boukema: “Doordat hij er bij voorbaat van uitging dat spel niets meer en niets anders is dan de optelsom van de factoren waarin dat wat we spel noemen verwezenlijkt is.” (p. 61).
Er is veel voor deze democratische, anti-wetenschappelijke, visie te zeggen en toch bevredigt het niet. Waarom niet? Omdat het teveel doet denken aan de manier waarop Google op de oppervlakkige wijze van de statistiek, bepaalt wat onze woorden betekenen en hoe we de gedachten van de ene taal in een andere “vreemde” taal, een taal die we niet kennen! moeten omzetten. Zijn er dan geen echte begrippen meer? Is er geen middenweg tussen de logica die zoekt naar de “objectieve” betekenissen van de woorden zoals we die gebruiken, het wezenlijke, dat wat spel tot spel maakt, en de oppervlakkige statistische contextanalyses van de features die het gebruik van de woorden kenmerken?
Hoe begrijpen we wat typerende kenmerken, geen toevallige kenmerken, van spel zijn? Waarom noemen we een machine intelligent en op grond waarvan zien we wel in dat een intelligente machine op een andere wijze intelligent is dan een mens? Dat we dit woord op een veelzinnige wijze gebruiken; niet op eenzinnige wijze. Omdat de intelligente machine weliswaar onze taal lijkt te kennen maar niet onze levensvorm? “Maar kan ik me niet indenken dat de mensen om ons heen automaten zijn, geen bewustzijn hebben, al is hun handelwijze dezelfde als altijd? (…) Een levend mens als automaat zien, is analoog aan het zien van een of ander figuur als grensgeval of variatie van een andere, bijvoorbeeld een vensterkruis als swastika.” (PU 420).
Machines zijn als toeristen
De natuurlijke taal-sprekende (vertaal)machines zijn als toeristen in een vreemd land. De toerist heeft om zich in de supermarkt of in het restaurant te redden taalfragmenten van buiten geleerd. Of hij gebruikt een vertaalmachine zoals Google translate, op zijn mobieltje en toont de vreemdeling de tekst die hij wilde zeggen als hij het kon zeggen. Tenminste, hij hoopt dat Google zijn woorden goed vertaalt. Maar net als de toerist kent de machine de vreemde taal niet. Omdat deze niet deelneemt aan het leven. Het verschil tussen de machines en de toerist is dat de machine nergens thuis is maar zich overal opdringt en de taal bepaalt waarin gecommuniceerd wordt. En gedacht.
Is er leven buiten de bubbels?
Waarom moeten wij Wittgenstein begrijpen? Omdat hij worstelde met een wezenlijk probleem en omdat het belangrijk is helder te zien wat dat probleem is, omdat het een kernprobleem van onze tijd is. Het gaat hier niet om een academische of filosofische kwestie. Het gaat om een probleem waar iedereen mee worstelt, omdat het verweven is met onze levensvorm. Hoe serieus moeten we ons leven nemen? Moeten we het leven wel serieus nemen? Of is het maar een spelletje? We stellen ons voor dat we uit dit leven hier op aarde kunnen stappen; ver weg naar een andere planeet. Nemen we dan ons leefmilieu hier nog wel serieus? Onze levensvorm is een taal- en denk-bubbel, waar vanuit we anderen in andere bubbels beoordelen en bestrijden. Kunnen we uit onze eigen bubbel stappen? Hoe serieus moeten we onze en andermans bubbel nemen? Hoe zijn we in onze bubbel terechtgekomen? Is er een leven buiten de bubbels? Kunnen we buiten onze taal denken? Waar zijn wij thuis? Of zijn wij ontheemde toeristen? Globetrotters overal en nergens thuis, als machines, zonder cultuur, zonder geschiedenis, zonder bloedverwantschap? Het zijn vragen waarop Google ons geen antwoord zal geven.
Woorden zijn als zeilen
We herkennen in de wijze waarop Wittgenstein in zijn Philosophische Untersuchungen vanuit een anti-metafysische houding de diepgang van het denken uit de alledaagse taal wegdenkt hetzelfde “positivistisch oppervlakkigheidsideaal” (Boukema p. 62), waarmee de natuurlijke taaltechnologie de betekenis en het gebruik van onze taal voorschrijft. Wittgensteins ‘taalspel’ doet de taal en de mens in die zin tekort dat het te lichtzinnig over de taal spreekt. Er zit meer in het taalgebruik dan deze term suggereert. Maar we moeten wel luisteren naar wat de woorden ons te zeggen hebben, want ze kunnen ons helpen als zeilen om “tegen de wind in te varen”.
Referenties
Boukema, Harm (1987). Familiegelijkenissen – Wittgenstein als criticus en erfgenaam van Frege. Tijdschrift voor Filosofie, 49ste Jaarg., Nr. 1, Ludwig Wittgenstein (Maart 1987), pp. 42-70.
Boukema, Harm (1987). Over de grenzen van de reflexiviteit. In: Reflexiviteit en Metafysica. Bijdragen aan het symposium bij het afscheid van prof. J.H.A. Hollak. (Redactie: Louk Fleischhacker). Filosofische Reeks Centrale Interfaculteit Universiteit van Amsterdam, nr. 20. 1987, pp. 6-19.
Frege, Gottlob (1986). The Foundations of Arithmetics: a logico-mathematical enquiry into the concept of number. English translation by J.L. Austin, 2nd revised edition. Basil Blackwell Oxford, 1986.
Frege, Gottlob (1882). Uber die wissenschaftliche Berechtigung einer Begriffschrift. Opgenomen in: Gottlob Frege: Funktion, Begriff, Bedeutung, Uitgave: Vandenhoeck & Ruprecht in Gottingen, pp. 91-97, 1975.
Wittgenstein, Ludwig (1973). Tractatus logico-philosophicus. Logisch-philosophische Abhandlung. Ed. Suhrkamp, Uitgave 1973. Oorspronkelijke Duitstalige uitgave 1921.
Wittgenstein, Ludwig (2006). Filosofische Onderzoekingen. Vertaling Maarten Derksen en Sybe Terwee. Boom, Amsterdam, 2006. Oorspronkelijk Duitse tekst verscheen in 1953 bij Basil Blackwell te Oxford.