“Wat gezegd kan worden, kan simpel gezegd worden.” (Ludwig Wittgenstein)
In een praatshow ging het over een populair onderwerp: laaggeletterdheid. Ongeveer een kwart van Nederland heeft moeite met lezen en schrijven. Velen kunnen helemaal niet lezen en schrijven. Binnenkort zijn er verkiezingen voor de Tweede Kamer. De politieke partijen dingen naar de stem van de laaggeletterde.
Stelt u zich dat voor: u bent laaggeletterd. U bent dat niet. Anders las u dit niet, maar stel. Wat doet u dan zoal met taal? Dat zijn de eenvoudige taalhandelingen die je in de directe omgeving uitvoert. “Pas op, een hond!”, “Kijk uit!”, “Wat doe je?”, “Mag ik vijf rode appels?”, “Hoeveel kost dat?”. Dat soort dingen doen we met woorden.
En dan valt er een brief op uw deurmat. Het is een uitnodiging van de televisie-omroep voor een praatshow over laaggeletterdheid. U weet wat een brief is, maar u kunt niet lezen wat er in staat. Hoe nodig je iemand die niet kan lezen uit voor een praatshow? Gelukkig is de dochter thuis. Die heeft op school leren lezen en die kan het uitleggen. “Mam, je bent uitgenodigd voor een praatshow op tv met een paar bekende Nederlandsers uit de politiek.” klinkt het enthousiast.
Waarom moeten we leren lezen en schrijven? Waarom moeten we leren fietsbandplakken? Toen er nog geen fietsen waren had dat geen nut. Was er laaggeletterdheid toen het schrift nog niet uitgevonden was? Ik bedoel maar: toen er nog geen schrift was, was er ook geen laaggeletterdheid. Het gebruik van taal was nog beperkt tot eenvoudige taalhandeligen als “Pas op een slang!” en tot het gesprek van man tot man (vrouwen hadden meestal nog niets te vertellen).
Zo’n gesprek ging over de politiek, over wat te doen, wat goed is en wat slecht. Over wat de goden daarvan vonden en hoe je die te vriend moest houden. Omdat er nog geen schrift was werden er geen notulen geschreven. Je kon een gesprek ook niet voorbereiden door je in te lezen in de materie. Een vervolggesprek begon dan ook altijd met een samenvatting van de voorgaande gesprekken. Die gesprekken duurden lang en werden dan ook vaak wandelend gedaan. Dat was niet erg, want er was toch geen televisie. De ander met wie je een gesprek had, die had eigenlijk de functie die de notulen nu hebben. De ander gaf jou woorden weer door ze te herhalen en erop te reageren. De tekst, dat zijn de woorden die gezegd zijn. De herinnering aan het gesprek.
De deelnemers aan het gesprek hadden wel nagedacht (reflectie) over wat er gezegd was. En zo kwamen ze toch iets verder. De woorden en wat ze betekenden die werden als het ware geboren in die gesprekken, door het gebruik. Zoals de handwerktuigen, onstonden in en door het gebruik tijdens het werken. Woorden waren onderdeel van de gebaren en expressies die samen de betekenis uitdrukten. De woorden zijn net als de werktuigen een product van een samenleving, van een wij.
Pas toen de technologie van het schrift zich zo ver ontwikkeld had dat het eenvoudig was iets op te schrijven (je had geen steenbeitel meer nodig en geen kalktablet) ontstond de gewoonte van het schrift. De woorden werden geisoleerd van de andere gebaren en expressies waar ze onderdeel van waren. Soms speciale (diacritische) tekens gebruikt om het gebaar, de wijze van uitspraak, aan te geven. Er werden boeken geschreven en er ontstonden geleerden, mensen die boeken schreven en die boeken van anderen lazen. Het hek was van de dam.
Er ontstonden mediaondernemers, uitgevers van boeken en tijdschriften. Geleidelijk begonnen die stteds meer uit te makan wat waard is beschreven en bespoken te worden.
Een paar van die geleerde mannen en vrouwen zaten ook bij de talkshow. Mevrouw Marijnissen van de SP en meneer Bontenbal van het CDA. En in het publiek zaten een paar laaggeletterden die kennelijk iemand in de buurt hadden die de brief had kunnen lezen. Een laaggeletterde mevrouw werd gevraagd om iets te zeggen. Ze zei dat die meneer Bontenbal zulke moeilijke worden gebruikt. Die snapte ze niet. Bontenbal voelde zich schuldig. Hij kreeg een kleur. Marijnissen liet met trots haar trofee zien. Het was De Klare Taal Bokaal voor de politicus die de klaarste wijn schenkt. Ze glom helemaal van trots.
De vraag die niet aan de orde kwam is de volgende simpele vraag: zijn er verschillende manieren om hetzelfde te zeggen? Ik snap wel waarom die vraag niet aan de orde kwam, en dat werd ook in het programma wel opgemerkt: er is geen tijd voor een gesprek dat langer duurt dan 30 seconden. Vanwege de aandachtspanne, omdat er voetbal is, of het is weer tijd voor de reclame.
Het verzoek aan de politicus om het simpel te zeggen, in klare taal, gaat uit van een belangrijk onderscheid. Namelijk hier heb je een gedachte een idee, en daar de taal waarin deze gedachte, dit idee wordt uitgedrukt. Niet iedereen denkt dat het zo is dat er Ideeën bestaan die niet al in onze taal zijn uitgedrukt. En als het zo is dat ideeën en gedachten altijd al ‘talige’ dingen zijn dan is het maar de vraag of je ingewikkelde ideeën wel simpel uit kan leggen. Dat is kunst. Het hele eiereneten is dat de mens in de loop van de eeuwen dat hij hier rondloopt steeds ingewikkelder dingen is gaan construeren: instrumenten, wetten, organisaties, reglementen. Met vaak onleesbare handleidingen die weer handleidingen nodig hebben om ze te kunnen snappen. Ik denk zelf dat ideeën en gedachten tegelijk ontstaan met de taal waarin we ze uitdrukken. Een idee is een dynamisch iets dat zich als het ware met de taal ontwikkelt. Door een idee op een andere manier te verwoorden wordt het dus ook een beetje een ander idee. Dat betekent dat als Bontenbal zijn voor laaggeletterden onbegrijpelijke verwoordingen moet uitdrukken in simpele bewoordingen dat dan ook die ideeën een beetje veranderen. Laaggeletterden houden er een hele andere politiek op na dan die van de geleerde advocaten en politici die we van de televisiedebatten kennen.
Bij de tv-show over laaggeletterdheid zat ook een meneer in het publiek die op latere leeftijd had leren lezen en schrijven. Hij vond dat de politici veel te veel teksten schreven en elkaar in de haren zaten en daarmee de zaak alleen maar ingewikkelder maakten. Steek samen de handen uit de mouwen en doe wat aan de problemen. Zo riep hij de politici op. Dat heb je als je mensen leert lezen en schrijven. Dan denken ze ook nog dat ze wat in te brengen hebben in de politiek.
De werking van een eenvoudig instrument als een vuistbijl of een kerfstok laat zich nog wel aan iedereen uitleggen. Daar hoef je niet voor naar het mbo te gaan. Je ziet als het ware hoe het werkt. Dat geldt ook nog wel voor een muizenval. Maar hoe zit dat met een benzinemotor of een programmeerbare automaat? Laat ik eens proberen u, de analfabeet waarvan ik voorstelde dat u zich voorstelt dat u dat bent, uit te leggen hoe een programmeerbare automaat werkt. Dat moet natuurlijk kort, vanwege de aandachtspanne, en in eenvoudige woorden. Daar gaat ie.
Neem een velletje papier en houdt dit voor uw mond. Zeg dan het woord: wapper, met enige kracht. En zie wat er gebeurt. Als u deze instructie goed heeft opgevolgd, dan is het papiertje gaan wapperen toen u het woord uitsprak. Dat is nu het principe van de programmeerbare automaat. Het papiertje doet wat u heeft gezegd dat het moet doen: wapperen. We zeggen dan, in klare taal: het papiertje snapt wat ik met die opdracht bedoel. Hoe weet u dat het papiertje dat snapt? Omdat u dat ziet gebeuren. Kijk dan, het wappert toch!
Het probleem kan zich nu voordoen (ik spreek uit ervaring) dat u niet snapt waarom dit een uitleg is van hoe een programmeerbare automaat werkt. Zo’n ding is toch veel ingewikkelder dan zo’n simpel papiertje waar je tegen aan praat! Zeker. Maar het gaat om het principe. Dat principe is dat we een instrument hebben gemaakt (het papiertje dat we voor onze mond houden, de hardware) dat als we die een opdracht geven door middel van taal (de programmeertaal, de software) er iets in werking wordt gezet in dat instrument, een fysisch proces, dat we kunnen beschouwen als de uitvoering van de opdracht die we in de taal hebben uitgedrukt.
De vorige zin is een complexe zin. Mijn stelling is dat we misschien wel simpele woorden en beelden kunnen gebruiken om iets uit te leggen, maar dat we dan altijd veronderstellen dat de ander die beelden als metaforen ziet, als een wijze van spreken, om iets anders, dat ingewikkelder is uit te leggen. En om dat in te zien moet je er zelf over hebben nagedacht. Anders snap je dat niet.
Aan de wapper-automaat kunnen we al zien dat de hardware zodanig gemaakt is dat deze geschikt is voor de uitvoering van de opdracht, het wapperen, die in de software van de taal is uitgedrukt. Software en hardware verhouden zich als de sleutel en het slot. Ook die zijn op elkaar afgestemd.
De filosoof Ludwig Wittgenstein schreef een van de moeilijkste teksten die de geschiedenis van de denkende mens heeft voortgebracht. Het is een tekst uit 1914-1918. Hij had er de hele periode van de Grote Oorlog aan het front mee rondgelopen. Er waren nog geen programmeerbare computers zoals we die nu kennen, alleen wat eenvoudige rekenmachientjes die konden optellen en aftrekken.
Wittgenstein staat met zijn gedachten aan de basis van het denken dat tot de programmeerbare automaat en de kunstmatige intelligentie (AI) heeft geleid. Daarom is het boeiend om zijn teksten te lezen. Omdat die een kijkje bieden in hoe hij dacht. Hoe hij dacht over hoe de woorden over de feiten gaan en hoe ze werken.
In de inleiding van het boekje (de Tractatus Logico Philosophicus) schrijft hij: “De gedachten die ik hier opschrijf zullen vermoedelijk alleen door die lezers verstaan worden die deze gedachten, of vergelijkbare, zelf al eens gedacht hebben.“
Als het zo is dat we alleen teksten kunnen snappen die gedachten uitdrukken die we zelf al eens gedacht hebben, wat valt er dan nog van anderen te leren? Dan is het gebruik van de taal inderdaad beperkt tot de praktische taalhandelingen die we in een ‘taalspel’ uitvoeren: “Mag ik vijf appels” of “Kijk uit, een slang!”.
Wittgenstein vond dat als iets gezegd kan worden, dat het dan ook helder gezegd kan worden. De eerste ‘stelling’ van de Tractatus is:
De wereld is alles wat het geval is.
Lijkt me een waarheid als een koe. De laatste is:
Waarover men niet spreken kan daarover moet men zwijgen.
Is er klaardere taal dan dit om te zeggen wat Wittgenstein zegt? Zijn boekje heeft veel van een dichtbundel. Een gedicht is als een dans. Je kunt het niet uitleggen.
Maar wat wilde hij ons met deze woorden zeggen? Had hij er niet wat meer woorden aan kunnen besteden? Volgens Wittgenstein schieten we daar niets mee op. Als je niet zelf hebt ingezien hoe een instrument werkt, dan snap je ook de teksten niet die je uitleggen hoe het werkt. En als je een keer hebt ingezien hoe het in elkaar zit dan heb je die tekst ook niet meer nodig. Dan kun je beter aan het werk gaan.
De diepe betekenis van de simpele woorden van Wittgenstein zijn voor ons, een eeuw nadat ze door hem gedacht zijn, misschien eenvoudiger te peilen dan voor zijn tijdgenoten. Misschien waren er twee mensen die het een beetje begrepen. De filosoof Bertrand Russell was er in elk geval niet een van. Volgens Wittgenstein had deze geleerde wiskundige logicus en filosoof niet begrepen wat hij bedoelde. Waarom zijn wij beter in staat de Tractatus te snappen? Omdat we gewend zijn aan de technologie van de sprekende machines, de sociale robots, de kunstmatige intelligentie. Ons denken, onze verhouding tot de taal en de werkelijkheid, is in de loop van de eeuw zodanig veranderd door de technologie dat we de zin van de woorden van Wittgenstein, die het idee van deze technologie intuitief aanvoelde, nu beter kunnen snappen dan zijn tijdgenoten die nog niet door de werkelijkheid van vandaag gevormd waren.
Het monosyllabilisme is een poging onze gedachten in uitsluitend monosyllabische woorden uit te drukken. Dat zijn woorden die slechts uit één lettergreep bestaan. Zoals: het zijn van een koe is niet niets. Misschien moeten we onze politici bekeren tot het monosyllabilisme. Het is een goeie oefening in taal om een tekst, zoals een verkiezingsprogramma, in monosyllabische taal over te zetten.
In de tijd dat u dit leest zijn er in Gaza weer kinderen overleden. Ze zijn het slachtoffer van het oorlogsgeweld. De geleerden: politici en experts op het gebied van het internationale oorlogsrecht buigen zich over dikke wetboeken en teksten waarin afspraken staan genotuleerd van gesprekken gevoerd tussen de strijdende partijen toen het even geen oorlog was. In die teksten hebben ze vast proberen te leggen hoe men zich heeft te gedragen. De vraag waar ze zich over buigen is of dit kind, dat net aan haar verwondingen overleed, slachtoffer is van een aanslag die valt onder het oorlogsrecht of niet. Ze zijn er nog niet uit. Andere geleerden schrijven er weer nieuwe artikelen over in internationale journalen.
Dat is wat onze geleerdheid doet met het nog ongeletterde, onschuldige kind, slachtoffer van de oorlog die begon met de strijdige interpretaties van oude, religieuze teksten waarin de geschiedenis de mensen beloftes zou hebben gedaan die ze maar niet na komt.
Er schijnt een verschil te bestaan, zei de joodse filosoof Emmanuel Levinas, tussen de werkelijkheid die ons onmiddellijk aanspreekt en de interpretaties, de betekenissen die we, als geletterden, aan die werkelijkheid geven.
Aan die tekst moest ik denken toen ik het met bloed besmeurde gezichtje zag van het kind dat getroffen werd door de strijd om oude teksten.
Bronnen
Emmanuel Levinas (1971). Het menselijk gelaat. Vertaald en Ingeleid door O. de Nobel en A. Peperzak. Ambo, 1969, Bilthoven. Hierin: Betekenis en zin, pp.152-191. (Vertaling van La signification et le sens. in: Revue de Métaphysique et de Morale 69 (1964), 125-156.)
Emmanuel Levinas (1951). L’ontologie est-elle fondamentale? In: Revue de Métaphysique et de Morale 56 (1951) 88-98.
Ludwig Wittgenstein (1973). Tractatus logico-philosophicus. Logisch-philosophische Abhandlung. Ed. Suhrkamp, Uitgave 1973. Oorspronkelijke Duitstalige uitgave 1921.